Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vermogensrendementsheffing en een verzuimboete opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had in de jaren 2012, 2013 en 2014 aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ingediend, waarbij hij zowel inkomen uit werk en woning als uit sparen en beleggen had aangegeven. De belanghebbende betwistte de vermogensrendementsheffing, stellende dat deze in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat het forfaitaire rendement van 4% niet haalbaar was. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last voor de belanghebbende, aangezien hij over voldoende inkomen beschikte om de verschuldigde belasting te voldoen. Daarnaast werd de verzuimboete wegens het te laat indienen van de aangifte bevestigd, omdat de aangifte pas na de gestelde termijn door de Belastingdienst was ontvangen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.