ECLI:NL:GHAMS:2018:1614

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
16/00527
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete opgelegd aan belastingplichtige voor niet tijdig indienen van aangifte inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of een verzuimboete van € 49 terecht is opgelegd aan belanghebbende voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014. De inspecteur had eerder een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 6.029, en een verzuimboete van € 344. Na bezwaar werd de boete verminderd tot € 49, maar belanghebbende ging in beroep tegen de handhaving van deze boete door de rechtbank Noord-Holland.

De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de aangifte uiterlijk op 13 oktober 2015 bij de Belastingdienst had moeten zijn, maar dat deze pas op 14 oktober 2015 was ontvangen. Het Hof bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de aangifte te laat was ingediend. Belanghebbende had onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om aan te tonen dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (AVAS).

Het Hof oordeelde verder dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van belanghebbende niet opging, omdat de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar had aangegeven dat de boete was verminderd, maar niet volledig was vernietigd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzuimboete van € 49 terecht was opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 16/00527
17 mei 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: J.A. Klaver (Werkkollektief Hoorn) te Hoorn
tegen de uitspraak van 21 oktober 2016 in de zaak met kenmerk HAA 16/1420 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.029 en bij afzonderlijke beschikking een verzuimboete opgelegd van € 344.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2016 de aanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 49. Tevens is een kostenvergoeding bezwaar toegekend van € 123 (€ 246 x wegingsfactor 0,5).
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 21 oktober 2016 – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – als volgt op het beroep van belanghebbende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de boete;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.238;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 november 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een als verzoek om indiening conclusie van repliek aangeduid nader stuk ingediend, bij het Hof ingekomen op 1 mei 2017.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. Belanghebbende is niet verschenen. Namens belanghebbende is gemachtigde verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. T.V. van der Veen en mr. J.H. van Wier. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven geen afschrift van het nader stuk (zie onder 1.5) te hebben ontvangen. Na ontvangst van een afschrift hiervan ter zitting en lezing daarvan heeft de inspecteur verklaard er geen bezwaar tegen te hebben als het nader stuk tot de stukken van het geding wordt gerekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 6 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres staat sinds 15 maart 2006 tot heden in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres [A-straat] te [Z] .
2. Verweerder heeft eiseres begin 2015 uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting 2014 vóór 1 april 2015.
3. Verweerder heeft eiser bij brief van 26 juni 2015 een herinnering tot het doen van aangifte verzonden. (…).
4. Verweerder heeft op 14 oktober 2015 een aangifte ib/pvv 2014 van eiser ontvangen; deze is getekend op 11 oktober 2015.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boete en verzocht deze te verminderen naar € 49. In bezwaar is verzocht om een kostenvergoeding.
6. Bij uitspraak op bezwaar is de boete verminderd tot € 49 en is een kostenvergoeding toegekend van € 123 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246 en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor is daarbij als volgt bepaald: “De wegingsfactor is afhankelijk van het relatieve gewicht van de zaak. Daarbij wordt de complexiteit van het bezwaar beoordeeld. De onrechtmatigheid van de aanslag was eenvoudig vast te stellen. Ik ben van mening dat het een lichte zaak betreft. In dat geval wordt de wegingsfactor gesteld op 0,5.”.”
Partijen hebben tegen deze feiten geen bezwaren aangevoerd. Derhalve gaat ook het Hof van deze feiten uit en voegt het daar nog het volgende aan toe.
2.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 29 september 2015 aan belanghebbende een aanmaning verzonden. In de aanmaning is de volgende passage opgenomen:
“De aangifte moest vóór 1 mei 2015 bij ons binnen zijn. Op 26 juni 2015 stuurde ik u een herinnering voor uw aangifte inkomstenbelasting over 2014. Ik heb uw aangifte nog niet ontvangen. Uw aangifte moet nu uiterlijk 13 oktober 2015 bij ons binnen zijn.”
2.3.
In het bezwaarschrift van belanghebbende is door gemachtigde het volgende geschreven:
“(…)
dat (…) de boete buitenproportioneel is;
dat cliënte aangifte heeft gedaan, voordat haar een ambtshalve aanslag was opgelegd, zodat u de beschikking had over alle elementen om deze aanslag conform de aangifte op te leggen;
dat in gevallen als deze de verzuimboete maximaal € 49,00 bedraagt, zodat ook om die reden deze aanslag niet in stand kan blijven.
Ondergetekende verzoekt u om een tegemoetkoming in de kosten beroepsmatig verleende bijstand als u besluit over te gaan tot honorering van dit bezwaarschrift. (…)”
2.4.
In de brief van de inspecteur met het onderwerp ‘Toelichting op uitspraak op bezwaar en verzoek kostenvergoeding’, met dagtekening 27 januari 2016, is het volgende vermeld:
“Op (…) heb ik uw brief ontvangen, waarin u namens (…) bezwaar maakt tegen de definitieve aanslag (…). U hebt tevens verzocht om vergoeding van de kosten die uw cliënt in verband met de behandeling van dit bezwaar heeft moeten maken.
Inhoudelijk kom ik geheel tegemoet aan uw bezwaar. (…)
Deze beslissing maakt onderdeel uit van de uitspraak op uw bezwaarschrift die u inmiddels heeft ontvangen of binnenkort zult ontvangen. (…)”
2.5.
In de uitspraak op bezwaar met dagtekening 11 februari 2016 is door de inspecteur het volgende geschreven:
“U heeft bezwaar gemaakt (…)
De inspecteur heeft besloten aan uw bezwaar tegemoet te komen. Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd met € 295.
(…)
Verzuimboete
U heeft niet (of niet binnen de gestelde termijn volgens artikel 9, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) voldaan aan de aanmaning tot het doen van aangifte. Dit wordt aangemerkt als een verzuim. Daarom is ingevolge artikel 67a Algemene wet inzake rijksbelastingen, naast het bedrag van de aanslag, een verzuimboete opgelegd van € 49.
Het bedrag van de verzuimboete is vastgesteld met toepassing van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.”
2.6.
In hoger beroep heeft de inspecteur ter zitting het volgende verklaard:
“(…) In Heerlen heeft de Belastingdienst een zogenoemde scanstraat. In oktober 2015 was het niet zo druk. (…)
De aangifte is op 14 oktober 2015 binnengekomen. In Heerlen worden de ontvangen brieven per dag verwerkt. Per stapel, gesorteerd per dag, worden de binnengekomen poststukken ingeboekt in de systemen. De gegeven datum is 14 oktober 2015; dat zien we in het computersysteem. (…)
Doorgaans wordt aan de randen van de papieren aangiften een codering geplaatst waaruit je de datum van ontvangst door de Belastingdienst kunt afleiden, maar in de bijlage bij mijn verweerschrift in beroep is die codering niet zichtbaar. (…)
Op de vraag van het Hof of de aangifte op 15 oktober 2015 is binnengekomen bij de Belastingdienst, geef ik als antwoord dat de aangifte op 14 oktober 2015 is binnengekomen. De registratiedatum van de aangifte is 14 oktober 2015. Dat zou ook het geval zijn als de binnengekomen aangiften pas op 20 oktober 2015 worden gescand. Tegenwoordig komen er nog weinig papieren aangiften binnen bij de Belastingdienst. Ze worden in kratjes aangeleverd; deze worden per dag van binnenkomst opgestapeld en daarbij wordt de dag van binnenkomst vastgelegd. Voor die vastlegging is de datum waarop de aangiftebiljetten worden gescand verder niet relevant. In ons systeem hebben we gezien dat de dag van binnenkomst van de onderhavige aangifte 14 oktober 2015 is. Op de opmerking van de voorzitter dat de aangifte is binnengekomen na het aangifteseizoen en op de vraag van het Hof of een ontvangstbevestiging wordt verzonden aan de indiener van een papieren aangifte, reageer ik als volgt. Het is nog nooit gebeurd dat we een ontvangstbevestiging sturen aan de indiener van een papieren aangifte. Na het elektronisch indienen van een aangifte ontvangt de indiener direct automatisch een ontvangstbevestiging. In het geval een papieren aangifte wordt ingediend bij een loket van de Belastingdienst, ontvangt de indiener eveneens aan de balie een ontvangstbevestiging met daarop de datum van ontvangst. (…)”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Voor het Hof is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd aan belanghebbende.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in onderdeel 13 van haar uitspraak – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt omtrent het geschil overwogen:
“13. De rechtbank overweegt dat de aangifte 2014 uiterlijk op 13 oktober 2015 in het bezit van verweerder had moeten zijn. Verweerder stelt dat de aangifte op 14 oktober 2015 is ontvangen. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat de aangifte op 10 oktober 2015 is ingevuld (de aangifte is evenwel op 11 oktober 2015 ondertekend) en in elk geval tijdig ter post is bezorgd. Voor zover eiseres zich beroept op de bepalingen inzake ter post bezorging binnen de termijn (hetgeen bij ontvangst binnen een week na het verstrijken de termijn wordt beschouwd als tijdig) en de jurisprudentie inzake het poststempel, geldt dat hoofdstuk 6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrekking heeft op bezwaar en beroep en niet op de indiening van aangiftes. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd blijkt niet dat de aangifte 2014 reeds op 13 oktober 2015 in het bezit was van de Belastingdienst. Dat betekent dat de boete van € 49 terecht is opgelegd.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) kan de inspecteur een verzuimboete aan de belastingplichtige opleggen als deze niet dan wel niet tijdig aangifte heeft gedaan. Van dit laatste is sprake indien de belastingplichtige niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn aangifte heeft gedaan (artikel 67a, eerste lid, juncto artikel 9, derde lid, van de AWR).
5.2.
In artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de AWR is bepaald – voor zover hier van belang – dat in geval van een papieren aangifte deze aangifte wordt gedaan door toezending (aan de inspecteur). Met ‘toezending’ is naar het oordeel van het Hof bedoeld: verzending, zodat het (in papieren vorm) doen van aangifte op de voet van artikel 8, eerste lid, van de AWR inhoudt dat deze voor de door de inspecteur gestelde termijn ter post is bezorgd. Indien niet tijdig aangifte is gedaan is de inspecteur bevoegd om degene die verplicht is aangifte te doen daartoe op de voet van artikel 9, derde lid, van de AWR aan te manen binnen een door hem te stellen termijn. In het onderhavige geval is blijkens de onder 2.2 vermelde aanmaning door de inspecteur de volgende termijn gesteld: “Uw aangifte moet nu uiterlijk 13 oktober 2015 bij ons binnen zijn.” Zulks houdt in dat alsnog tijdig aangifte is gedaan indien deze uiterlijk 13 oktober 2015 door de inspecteur is ontvangen.
5.3.
De inspecteur draagt de bewijslast van de feiten en omstandigheden die het opleggen van een boete rechtvaardigen. Hij dient aannemelijk te maken dat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. Indien in rechte komt vast te staan dat dit het geval is, dient een verzuimboete desalniettemin achterwege te blijven indien belanghebbende ter zake van het verzuim geen enkel verwijt valt te maken (afwezigheid van alle schuld, hierna: AVAS). Het is aan belanghebbende feiten en omstandigheden te stellen – en bij betwisting te bewijzen – die het oordeel dat sprake is van AVAS zouden kunnen rechtvaardigen.
5.4.
Zoals onder 5.2 is vermeld, heeft de inspecteur op de voet van artikel 9, derde lid, van de AWR bepaald dat de aangifte ten laatste op 13 oktober 2015 binnen diende te zijn, dat wil zeggen: diende te zijn ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat deze aanmaning door belanghebbende niet dan wel niet tijdig is ontvangen.
5.5.
Het Hof acht de verklaringen van de inspecteur ter zitting, zoals weergegeven onder 2.6 van deze uitspraak, omtrent het proces van ontvangen, verwerken en administreren van binnenkomende aangiften bij de Belastingdienst te Heerlen en de eigen waarneming van de datum van ontvangst door inspecteur in het systeem geloofwaardig. Hiermee acht het Hof het aannemelijk dat de aangifte eerst op 14 oktober 2015, derhalve een dag te laat, bij hem is binnengekomen.
5.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om AVAS aannemelijk te maken. Zo er al vanuit moet worden gegaan dat belanghebbende de aangifte op zondag 11 oktober 2015 ter post heeft bezorgd, zoals zij heeft betoogd, dan acht het Hof de vertraging in de ontvangst van de aangifte niet dermate onverklaarbaar dat dit tot het oordeel dient te leiden dat belanghebbende geen enkel verwijt treft. Bovendien heeft belanghebbende door de aangifte pas tegen het einde van de termijn ter post te bezorgen bewust het risico genomen dat deze te laat zou kunnen worden ontvangen.
5.7.
Voor zover belanghebbende een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel faalt dit. De door belanghebbende aangehaalde passage in de toelichting op de uitspraak op bezwaar van 27 januari 2016 (zie onder 2.4) waarin staat dat aan belanghebbende geheel inhoudelijk wordt tegemoetgekomen en waaraan belanghebbende stelt het vertrouwen te hebben ontleend dat de boete zou worden vernietigd, maakt onderdeel uit van de uitspraak op bezwaar van 11 februari 2016, zoals eveneens volgt uit de tekst van deze toelichting. Deze passage dient derhalve in samenhang met de latere uitspraak op bezwaar te worden gelezen en uitgelegd. In die uitspraak op bezwaar, waartegen belanghebbende beroep heeft aangetekend, geeft de inspecteur weer dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag en dat de inspecteur heeft besloten aan het bezwaar tegemoet te komen. Vervolgens heeft de inspecteur de verzuimboete, als weergegeven in de specificatie op de tweede pagina van de uitspraak op bezwaar, verminderd tot een bedrag van € 49. Van een algehele vernietiging van de boete is derhalve geen sprake. Met zijn standpunt in hoger beroep dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar van 11 februari 2016 had moeten aangeven dat hij slechts “gedeeltelijk” tegemoet is gekomen aan het bezwaar en dat het woord “gedeeltelijk” in de beschikking thans ontbreekt, miskent belanghebbende de vermindering van de verzuimboete naar € 49, zoals deze is vermeld in de conclusie van zijn bezwaarschrift en zoals deze ook is opgenomen in de in de uitspraak op bezwaar opgenomen specificatie.
Ook overigens is het Hof niet gebleken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is of dat de motiveringsplicht is verzaakt, doordat de inspecteur het woord “gedeeltelijk” niet heeft weergegeven in de voor beroep vatbare beschikking.
5.8.
Op grond van het hiervoor overwogene is het Hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de verzuimboete ad € 49 terecht is opgelegd aan belanghebbende. Verder acht het Hof de boete gelet op de gegeven omstandigheden passend en geboden. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat de boete in de bezwaarfase aanzienlijk is verminderd van € 344 tot op het onderhavige bedrag van € 49 gelet op de beperkte tijdsoverschrijding.
Slotsom5.9. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.H.G. Otten als griffier. De beslissing is op 17 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.