In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de invoering van kansspelbelasting voor kansspelautomaten per 1 juli 2008. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 juli 2015, nr. BK-14/00769, waarin het Hof oordeelde dat de belastingplichtige geen individuele en buitensporige last ondervond van de kansspelbelasting. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De Hoge Raad overweegt dat de keuze van de wetgever om kansspelautomaten op dezelfde grondslag te belasten als tafelspelen in een casino, alleen kan leiden tot een individuele en buitensporige last indien deze last zich in het geval van de belastingplichtige sterker laat voelen dan in het algemeen. Dit betekent dat er bijzondere feiten en omstandigheden moeten zijn die een buitensporige last voor de belastingplichtige teweegbrengen. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof, dat het netto bedrijfsresultaat van belanghebbende gedurende een reeks van jaren niet negatief is geweest, onvoldoende gemotiveerd is en mogelijk blijk geeft van miskenning van relevante overwegingen.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en gelast dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie vergoedt aan belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 17 maart 2017.