ECLI:NL:RBZWB:2016:4828
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Prejudicieel verzoek
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële vragen over dividendbelasting door buitenlandse beleggingsinstellingen
Op 1 augustus 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad met betrekking tot de verschuldigdheid van dividendbelasting door buitenlandse beleggingsinstellingen. Deze beslissing volgde op een groot aantal aanhangige zaken en de discussie in de literatuur over de toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1777). De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd beleggingsfonds, verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting heeft ingediend voor de boekjaren 2003 tot en met 2006, die door de inspecteur zijn afgewezen. De rechtbank heeft de noodzaak gezien om prejudiciële vragen te stellen, omdat er onduidelijkheid bestaat over de vergelijkbaarheid van buitenlandse beleggingsfondsen met Nederlandse fiscale beleggingsinstellingen (fbi's) en de gevolgen daarvan voor de teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de relevante Europese wetgeving en eerdere jurisprudentie betrokken, en heeft geconcludeerd dat het van belang is om duidelijkheid te krijgen over de toepassing van het EU-recht in deze context. De rechtbank heeft de Hoge Raad gevraagd of hij zijn eerdere beslissing in het arrest BNB 2015/203 wil heroverwegen, en of de vergelijkingsmaatstaf anders is indien ook binnenlandse particuliere aandeelhouders participeren in het buitenlandse fonds.