In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de teruggaaf van dividendbelasting aan een Luxemburgs beleggingsfonds, aangeduid als [X] SICAV. Het fonds had in 2007 en 2008 dividend ontvangen uit Nederland, waarover 15% Nederlandse dividendbelasting was ingehouden. Het fonds, dat in Luxemburg is gevestigd en daar vrijgesteld is van belasting naar de winst, verzocht om teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting. De Inspecteur weigerde deze teruggaaf, wat leidde tot een hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het Hof verwierp de stelling van het fonds dat het niet verlenen van teruggaaf in strijd was met de vrijheid van kapitaalverkeer zoals vastgelegd in artikel 56 EG (thans artikel 63 VWEU).
De Hoge Raad oordeelde dat het Luxemburgse beleggingsfonds niet objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling (fbi). De Hoge Raad benadrukte dat de heffing van dividendbelasting over de door de fbi doorgestoten dividenden een wezenlijk onderdeel is van het fbi-regime. Het Hof had terecht geoordeeld dat de door belanghebbende aan haar participanten ter beschikking gestelde winsten niet aan dividendbelasting zijn onderworpen en dat Nederland geen heffingsrecht heeft over de inkomsten van de in het buitenland wonende aandeelhouders van het fonds.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de lijn dat buitenlandse beleggingsfondsen niet gelijkgesteld kunnen worden met Nederlandse fiscale beleggingsinstellingen voor de toepassing van de dividendbelasting.