5.6Prejudiciële vraag 2 van 1 augustus 2016: indien een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds niet aannemelijk maakt dat aan de in de Wet Vpb 1969 neergelegde criteria voor de zogenoemde aandeelhouderseis wordt voldaan, betekent dit dan zonder meer dat dat fonds niet objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi?
5.6.1Zoals hiervoor in 5.2 is overwogen, is een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds in beginsel vergelijkbaar met een in Nederland gevestigde fbi. Gelet op het hiervoor in 5.4.6 gegeven antwoord, mag echter aan een niet-ingezeten fonds dat aanspraak maakt op teruggaaf van dividendbelasting, de voorwaarde van de vervangende betaling worden gesteld. Daarom is alleen in het geval dat een niet-ingezeten beleggingsfonds instemt met de vervangende betaling van belang of de aandeelhouderseisenverenigbaar zijn met de vrijheid van kapitaalverkeer.
5.6.2In het arrest Deka ligt besloten dat naar het oordeel van het Hof van Justitie Nederland in beginsel niet in strijd met de vrijheid van kapitaalverkeer handelt door voorwaarden te stellen aan beleggingsfondsen die hij een recht op teruggaaf van te hunnen laste ingehouden dividendbelasting toekent, mits die voorwaarden zonder onderscheid gelden voor ingezeten beleggingsfondsen en niet‑ingezeten beleggingsfondsen.
5.6.3Een belastingvoordeel dat berust op een nationale wettelijke regeling die zonder onderscheid geldt, kan evenwel een beperking van het vrije verkeer van kapitaal inhouden als dat voordeel uitsluitend wordt toegekend in situaties waarin een marktdeelnemer voldoet aan voorwaarden of verplichtingen die per definitie of de facto eigen zijn aan de nationale markt, waardoor alleen op de nationale markt aanwezige marktdeelnemers aan die voorwaarden of verplichtingen kunnen voldoen en de vergelijkbare niet-ingezeten marktdeelnemers daaraan over het algemeen niet voldoen (het arrest Deka, punt 56).
5.6.4De Hoge Raad brengt in herinnering dat de aandeelhouderseisen gelden onafhankelijk van het land van vestiging van het lichaam dat aanspraak maakt op teruggaaf van dividendbelasting. Artikel 28, lid 2, Wet Vpb 1969 maakt met betrekking tot de aandeelhouderseisen immers geen onderscheid naar het land van oprichting of het land van vestiging van het beleggingsfonds. Ook een in Nederland gevestigd beleggingsfonds moet aan de aandeelhouderseisen voldoen om als fbi erkend te worden en daarmee recht op teruggaaf van dividendbelasting te hebben. Indien een in Nederland gevestigd beleggingsfonds waarvan de aandelen of de participaties niet op een effectenbeurs worden verhandeld, niet aannemelijk maakt dat aan de aandeelhouderseisen wordt voldaan, kan het daarom volgens de wettelijke regeling niet worden aangemerkt als een fbi.
5.6.5Het Hof van Justitie heeft in het arrest Deka bevestigd dat zowel de in de periode 2002 tot en met 2006, als de in de periode vanaf 1 januari 2007 geldende wettelijke aandeelhouderseisen zonder onderscheid van toepassing waren op ingezeten en niet‑ingezeten beleggingsfondsen (het arrest Deka, punt 54). Het is volgens het Hof van Justitie evenwel aan de nationale rechter om na te gaan of de aandeelhouderseisen niet per definitie of de facto voornamelijk slechts kunnen worden vervuld door ingezeten beleggingsfondsen.
5.6.6In de periode 2002 tot en met 2006 golden voor fbi’s die aandelen of participaties hebben geplaatst bij een breed publiek en waarvan de aandelen of participaties aan de effectenbeurs in Amsterdam waren genoteerd, lichtere aandeelhouderseisen dan voor fbi’s waarvan de aandelen of participaties eveneens bij een breed publiek waren geplaatst en aan een effectenbeurs waren genoteerd, maar niet die in Amsterdam. Het is voor niet-ingezeten beleggingsfondsen – anders dan voor ingezeten beleggingsfondsen – in het algemeen bezwarend om voor de aandelen of participaties in hun kapitaal, naast een notering aan een beurs in het land van vestiging, een notering aan de effectenbeurs in Amsterdam te onderhouden.
5.6.7Naar aanleiding van de invoering van de Wet op het financieel toezichtis in artikel 28 Wet Vpb 1969 een wijziging doorgevoerd die ertoe heeft geleid dat het voor de aandeelhouderseisen voor fbi’s die aandelen of participaties hebben geplaatst bij een breed publiek niet meer van belang is of die aandelen onderscheidenlijk participaties zijn genoteerd aan de effectenbeurs in Amsterdam. Met ingang van 1 augustus 2007is bepalend of (i) de aandelen of de participaties zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, dan wel (ii) het fonds of de beheerder ervan hetzij beschikt over een vergunning op grond van artikel 2:65 van de Wet op het financieel toezicht, hetzij van de vergunningsplicht is vrijgesteld op grond van artikel 2:66, lid 3, van laatstgenoemde wet. De wetswijziging per 1 augustus 2007 houdt derhalve een versoepeling in van de regeling van artikel 28 Wet Vpb 1969, in die zin dat thans (kort gezegd) voor fbi’s die aandelen of participaties hebben geplaatst bij een breed publiek ook bij een notering aan een buitenlandse beurs de lichtere aandeelhouderseisen gelden. Deze gewijzigde regeling van de aandeelhouderseisen is zonder onderscheid van toepassing en vormt naar het oordeel van de Hoge Raad niet een beperking van de vrijheid van kapitaalverkeer.
5.6.8Zoals hiervoor in 5.6.6 is overwogen, waren de in de periode 2002 tot en met 31 juli 2007 geldende aandeelhouderseisen voor fbi’s die aandelen of participaties hebben geplaatst bij een breed publiek, bezwarend voor niet-ingezeten beleggingsfondsen. Door de op 1 augustus 2007 ingegane wetswijziging is dat bezwarende karakter weggenomen. Rechtsherstel op een wijze die aansluit bij het wettelijk stelsel kan worden geboden door aan niet-ingezeten beleggingsfondsen die in de periode 2002 tot en met 31 juli 2007 voldeden aan de voorwaarden die sinds 1 augustus 2007 zijn opgenomen in artikel 28, lid 2, letter c, aanhef, Wet Vpb 1969, met betrekking tot de periode 2002 tot en met 31 juli 2007 niet tegen te werpen dat de aandelen of participaties in hun kapitaal niet waren genoteerd aan de effectenbeurs in Amsterdam onderscheidenlijk – gedurende in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2007– tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. Deze niet-ingezeten fondsen moeten met betrekking tot genoemde jaren worden behandeld als waren hun aandelen of participaties wel genoteerd aan de effectenbeurs in Amsterdam onderscheidenlijk een gereglementeerde markt in Nederland.
5.6.9Het beleggingsfonds dat aanspraak maakt op teruggaaf van dividendbelasting draagt de last de feiten aannemelijk te maken die ten grondslag liggen aan de stelling dat het fonds aan de aandeelhouderseisen voldoet. Uit het arrest Deka, punt 61, volgt dat het recht van de Unie hieraan niet in de weg staat; van een beleggingsfonds mag het bewijs worden verlangd dat noodzakelijk is om te beoordelen of het fonds voldoet aan de voorwaarden van het fbi-regime en of het aanspraak heeft op teruggaaf van dividendbelasting. Aan een niet-ingezeten fonds mogen in het kader van de bewijslevering echter geen buitensporig zware administratieve lasten worden opgelegd waardoor het de facto niet in aanmerking komt voor een teruggaaf van dividendbelasting (het arrest Deka, punt 62).
5.6.10Op grond van hetgeen hiervoor in 5.6.1 tot en met 5.6.9 is overwogen, moet op prejudiciële vraag 2 van 1 augustus 2016 het volgende worden geantwoord: indien een niet-ingezeten beleggingsfonds dat instemt met de vervangende betaling niet de feiten aannemelijk maakt die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat het fonds aan de aandeelhouderseisen voldoet, kan niet worden geoordeeld dat het desbetreffende beleggingsfonds vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi.