ECLI:NL:HR:2020:1945
Hoge Raad
- Prejudiciële beslissing
- M.E. van Hilten
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- L.F. van Kalmthout
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële beslissing inzake belastingrecht en buitenlandse beleggingsfondsen
Op 4 december 2020 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een prejudiciële beslissing genomen in de zaak met nummer 16/03955, naar aanleiding van vragen van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 1 augustus 2016 vragen voorgelegd over de vergelijkbaarheid van in het buitenland gevestigde beleggingsfondsen met Nederlandse fiscale beleggingsinstellingen (fbi's) in het kader van de dividendbelasting. De Hoge Raad had eerder, in een arrest van 10 juli 2015, geoordeeld dat buitenlandse beleggingsfondsen niet vergelijkbaar zijn met Nederlandse fbi's, omdat deze niet in Nederland inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting. De Rechtbank vroeg zich af of de Hoge Raad zijn eerdere beslissing zou heroverwegen, vooral in het licht van de participatie van binnenlandse aandeelhouders in buitenlandse fondsen.
Echter, in de loop van de procedure heeft de belanghebbende, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd beleggingsfonds, zijn beroepen bij de Rechtbank ingetrokken. Dit leidde ertoe dat de Hoge Raad concludeerde dat beantwoording van de prejudiciële vragen niet meer nodig was voor de Rechtbank om in de procedures te beslissen. Bovendien had de Hoge Raad op 23 oktober 2020 al een prejudiciële beslissing genomen in een andere zaak, ECLI:NL:HR:2020:1674, waardoor de noodzaak om de vragen opnieuw te beantwoorden verviel.
De beslissing werd genomen door vice-president M.E. van Hilten en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en L.F. van Kalmthout, en werd openbaar uitgesproken op 4 december 2020.