7.2.De Rechtbank wijst erop dat het arrest BNB 2015/203 in Nederland tot kritiek heeft geleid en dat twijfel bestaat of de Hoge Raad een juiste maatstaf heeft geformuleerd voor de beoordeling van de vraag of een buitenlands beleggingsfonds objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi. Die kritiek is op uiteenlopende argumenten gebaseerd, ten dele ontleend aan het arrest Miljoen.
7.3.1.Verdedigd wordt onder meer dat – anders dan waarvan de Hoge Raad in het arrest BNB 2015/203 is uitgegaan – bij de beoordeling van de vraag of een niet in Nederland gevestigd beleggingsfonds objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi, uitsluitend in aanmerking moet worden genomen de wijze waarop het in het buitenland gevestigde fonds onderscheidenlijk de in Nederland gevestigde fbi zelf ter zake van ontvangen dividenden op Nederlandse aandelen in de Nederlandse belastingheffing wordt betrokken. In deze opvatting is niet relevant dat de fbi Nederlandse dividendbelasting inhoudt op aan haar aandeelhouders of participanten uitgekeerde dividenden, aangezien die dividendbelasting niet ten laste komt van de fbi, maar van haar aandeelhouders of participanten. De hier bedoelde opvatting leidt tot de conclusie dat een beleggingsfonds als belanghebbende ter zake van door haar ontvangen Nederlandse dividenden op grond van de Nederlandse fiscale wetgeving zwaarder wordt belast dan een in Nederland gevestigde fbi. De fbi krijgt immers de ten laste van haar ingehouden dividendbelasting gerestitueerd en is overigens ter zake van de ontvangen dividenden geen Nederlandse belasting verschuldigd.
7.3.2.Ook wordt een opvatting verdedigd die in zeker opzicht tegengesteld is aan de hiervoor in 7.3.1 uiteengezette opvatting. In deze opvatting wordt aanvaard dat in de vergelijking van een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds met een in Nederland gevestigde fbi wordt betrokken de omstandigheid dat de fbi Nederlandse dividendbelasting inhoudt op aan haar aandeelhouders of participanten uitgekeerde dividenden. Vervolgens wordt betoogd dat dan ook rekening ermee moet worden gehouden dat de door de fbi ingehouden dividendbelasting bij een in Nederland wonende of gevestigde aandeelhouder of participant kan worden verrekend met de ter zake van de dividenden verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Uit het arrest Miljoen wordt afgeleid dat in gevallen als de onderhavige met elkaar moeten worden vergeleken enerzijds de totale Nederlandse belasting die direct en indirect drukt op door een aandeelhouder of participant in het buitenlandse beleggingsfonds ontvangen dividenden en anderzijds de totale Nederlandse belasting die direct en indirect drukt op door een aandeelhouder of participant in een fbi onder overigens gelijke omstandigheden ontvangen dividenden. Veelal zal dit neerkomen op een vergelijking van de Nederlandse dividendbelasting die ten laste van het buitenlandse beleggingsfonds is ingehouden op door hem ontvangen Nederlandse dividenden, en de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting die van een aandeelhouder of participant van een fbi wordt geheven ter zake van door de fbi uitgekeerde dividenden. Verdedigd wordt dat de Nederlandse dividendbelasting die ten laste van het buitenlandse beleggingsfonds is ingehouden en die indirect op een aandeelhouder of participant van het fonds drukt, door Nederland aan het buitenlandse beleggingsfonds dient te worden gerestitueerd voor zover deze dividendbelasting hoger is dan de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting die onder overigens gelijke omstandigheden van een aandeelhouder of participant van een fbi wordt geheven.
7.3.3.Een argument van andere aard waarmee wordt betoogd dat in het arrest BNB 2015/203 een onjuiste vergelijkingsmaatstaf is geformuleerd, is dat het onthouden van een teruggaaf van dividendbelasting aan een buiten Nederland gevestigd beleggingsfonds op de grond dat een dergelijk fonds ter zake van door hem uitgekeerde dividenden niet inhoudingsplichtig is voor de Nederlandse dividendbelasting, disproportioneel is. Het niet-verlenen van teruggaaf van dividendbelasting wegens het ontbreken van inhoudingsplicht is in deze opvatting disproportioneel, omdat Nederland ook een buiten Nederland gevestigd beleggingsfonds op diens verzoek zou kunnen aanmerken als inhoudingsplichtige voor de Nederlandse dividendbelasting voor zover de door het fonds uitgekeerde dividenden zijn terug te voeren op door het fonds ontvangen dividenden op Nederlandse aandelen.
7.3.4.Voorts wordt betoogd dat het fbi-regime buitenlandse beleggingsfondsen belemmert bij het aantrekken van in Nederland woonachtige of gevestigde beleggers. Een Nederlandse belegger die rechtstreeks of via een fbi belegt in Nederlandse aandelen heeft recht op verrekening van de dividendbelasting die op de door hem ontvangen dividenden is ingehouden. Aan een Nederlandse belegger die via een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds in Nederlandse aandelen belegt, kent de nationale wet daarentegen een dergelijk recht op verrekening niet toe. Daardoor ontstaat voor die Nederlandse belegger een hogere (directe en indirecte) belastingdruk dan in geval van directe belegging of belegging via een fbi. Een buitenlands beleggingsfonds dat Nederlandse aandelen in portefeuille heeft, zal daarom minder aantrekkelijk zijn voor Nederlandse beleggers, aldus dit betoog.
7.3.5.Ten slotte wordt betoogd dat het fbi-regime buitenlandse beleggingsfondsen die beleggen in Nederlandse aandelen, belemmert bij het aantrekken van niet in Nederland woonachtige of gevestigde beleggers. Een niet in Nederland woonachtige of gevestigde belegger die via een buitenlands beleggingsfonds belegt in Nederlandse aandelen, is geen Nederlandse dividendbelasting verschuldigd. In dat geval wordt de Nederlandse dividendbelasting geheven ten laste van het buitenlandse beleggingsfonds. Noch het buitenlandse beleggingsfonds, noch de niet in Nederland woonachtige of gevestigde belegger heeft recht op teruggaaf van de ten laste van het buitenlandse beleggingsfonds ingehouden Nederlandse dividendbelasting. Dit kan leiden tot een hogere Nederlandse belastingdruk in vergelijking met de situatie waarin een niet in Nederland woonachtige of gevestigde belegger rechtstreeks of via een fbi belegt in Nederlandse aandelen. Immers, indien zo een belegger op die Nederlandse aandelen dividenden krijgt uitgekeerd, wordt Nederlandse dividendbelasting ingehouden ten laste van die niet in Nederland woonachtige of gevestigde belegger. In deze opvatting wordt uit het arrest Miljoen afgeleid dat laatstbedoelde dividendbelasting niet hoger mag zijn dan de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting die onder overigens gelijke omstandigheden van een in Nederland woonachtige of gevestigde belegger wordt geheven.
7.4.1.Bij het formuleren van de maatstaf van het arrest BNB 2015/203 is de Hoge Raad ervan uitgegaan dat de vraag of een in een andere staat dan Nederland gevestigd beleggingsfonds objectief vergelijkbaar is met een fbi dient te worden onderzocht op basis van het door de Nederlandse regeling van het fbi-regime nagestreefde doel en het voorwerp en de inhoud van de wettelijke bepalingen van dat regime. De Hoge Raad is uitgegaan van het doel van de regeling (gelijke fiscale behandeling van rechtstreekse en fondsbeleggers), en hij heeft de inhoud van de regeling (de eisen die het fbi-regime stelt, met name de eisen van dooruitdeling, inhouding en afdracht, alsmede het effect daarvan: verleggen van de dividendbelasting) en het voorwerp ervan (de positie van de belegger) beoordeeld. Deze benadering is in overeenstemming geacht met de rechtspraak van het Hof van Justitie zoals geanalyseerd in de onderdelen 4.14 en 4.18 van de conclusie van de Advocaat‑Generaal (HvJ 12 december 2006, Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation, C‑374/04, ECLI:EU:C:2006:773, BNB 2007/131, HvJ 26 juni 2008, Burda GmbH, C-284/06, ECLI:EU:C:2008:365, V-N 2008/35.14, HvJ 22 december 2008, Truck Center SA, C-282/07, ECLI:EU:C:2008:762, V‑N 2009/7.23, HvJ 10 mei 2012, Commissie/Republiek Estland, C-39/10, ECLI:EU:C:2012:282, punt 51, V‑N 2012/27.13.1, HvJ 10 mei 2012, gevoegde zaken Santander Asset Management SGIIC SA e.a., C 338/11 tot en met C-347/11, ECLI:EU:C:2012:286, V‑N 2012/41.14, HvJ 8 november 2012, Commissie/Republiek Finland, C‑342/10, ECLI:EU:C:2012:688, punt 36, V-N 2013/15.16, HvJ 10 april 2014, Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company, C-190/12, ECLI:EU:C:2014:249, V‑N 2014/18.15.3).
7.4.2.De inhouding van dividendbelasting door een fbi komt in de plaats van de dividendbelasting die ten laste van de fbi is ingehouden en die aan de fbi is teruggegeven. Voor een goede werking van het fbi-regime is essentieel dat de fbi – als schakel tussen de uiteindelijke belegger en diens beleggingen – de door haar ontvangen beleggingsinkomsten op haar beurt uitkeert en dat zij daarop dividendbelasting inhoudt. Daarom is een beleggingsfonds dat de door hem ontvangen beleggingsinkomsten na afloop van het boekjaar niet uitkeert en/of dat niet inhoudingsplichtig is voor de Nederlandse dividendbelasting, in het licht van het met het fbi‑regime nagestreefde doel en het voorwerp en de inhoud van de wettelijke bepalingen van dat regime (zie hiervoor in 7.4.1) objectief niet vergelijkbaar met een fbi.
7.4.3.Het arrest Miljoen ziet op gevallen waarin met elkaar moesten worden vergeleken (i) de heffing van Nederlandse dividendbelasting ter zake van dividenden die zijn uitgekeerd door Nederlandse vennootschappen en die zijn ontvangen door een buiten Nederland woonachtige of gevestigde (rechts)persoon, en (ii) de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting volgens het normale regime ter zake van gelijksoortige dividenden die zijn ontvangen door een in Nederland woonachtige of gevestigde (rechts)persoon. De in Nederland woonachtige of gevestigde (rechts)personen waarmee in het arrest Miljoen de positie van de buiten Nederland woonachtige of gevestigde (rechts)personen werden vergeleken, zijn (rechts)personen die zijn onderworpen aan het reguliere regime van de inkomstenbelasting onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting. Zowel in het geval van het arrest BNB 2015/203 als in het onderhavige geval is dit anders; de fbi waarmee het buitenlandse beleggingsfonds zich wenst te vergelijken is onderworpen aan een bijzonder belastingregime.
7.4.4.In het arrest Miljoen werden met elkaar vergeleken de niet in Nederland wonende of gevestigde directe ontvanger van dividenden op Nederlandse aandelen en de in Nederland wonende of gevestigde directe ontvanger van dividenden op Nederlandse aandelen. Het arrest Miljoen bevat geen aanwijzing dat een buiten Nederland gevestigd beleggingsfonds als belanghebbende dat dividenden op Nederlandse aandelen ontvangt, wat betreft de Nederlandse belastingdruk op die dividenden moet worden vergeleken met de aandeelhouders van een Nederlandse fbi die ook zulke dividenden ontvangen.
7.4.5.Uit het arrest Miljoen zou wellicht kunnen worden afgeleid dat met elkaar moeten worden vergeleken (i) de Nederlandse belastingdruk die de aandeelhouders of de participanten van een buitenlands beleggingsfonds als belanghebbende indirect ondervinden ter zake van dividenden die zij van het fonds ontvangen, en (ii) de Nederlandse belastingdruk die de aandeelhouders of de participanten van een fbi ondervinden op dividenden uitgekeerd door de fbi. Het valt echter niet goed in te zien dat een dergelijke vergelijking een rechtsgrond kan bieden voor een recht op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting dat toekomt niet aan die aandeelhouders of die participanten, maar aan het buitenlandse beleggingsfonds. Dit een en ander nog daargelaten dat het beleggingsfonds veelal niet zal beschikken over de feitelijke gegevens die benodigd zijn om de vergelijking te kunnen maken tussen de Nederlandse belastingdruk waaraan zijn aandeelhouders of participanten zijn onderworpen en aandeelhouders of participanten van een fbi in overigens gelijke omstandigheden.
7.4.6.Naar de Hoge Raad meent, volgt uit het arrest Miljoen niet dat de in het arrest BNB 2015/203 geformuleerde vergelijkingsmaatstaf onjuist is. De juistheid van die maatstaf ziet de Hoge Raad bevestigd in het – na het arrest Miljoen gewezen – arrest van het Hof van Justitie van 2 juni 2016, Pensioenfonds Metaal en Techniek, C-252/14, ECLI:EU:C:2016:402, BNB 2016/174 (hierna: het arrest PMT). In het arrest PMT oordeelde het Hof van Justitie dat een in Nederland gevestigd pensioenfonds aan artikel 63 VWEU geen recht kan ontlenen op teruggaaf van ten laste van hem ingehouden Zweedse dividendbelasting, hoewel in Zweden gevestigde pensioenfondsen krachtens het nationale recht van Zweden wel recht hebben op teruggaaf van Zweedse dividendbelasting. Het Hof van Justitie heeft dit oordeel gegrond op zijn vaststelling dat een niet in Zweden gevestigd pensioenfonds “gelet op de doelstelling van de nationale wettelijke regeling alsook het voorwerp en de inhoud daarvan” zich niet in een situatie bevindt die vergelijkbaar is met die van een ingezeten pensioenfonds (zie het arrest PMT, punt 63). Deze beoordeling van het Hof van Justitie komt overeen met die van de Hoge Raad in het arrest BNB 2015/203 (zie hiervoor in 7.4.1).
7.4.7.In aanmerking genomen dat de Deense rechter bij verwijzingsbeslissing van 31 augustus 2016 in de zaak Fidelity Funds, C-480/16, prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie heeft voorgelegd in een, naar het zich laat aanzien, vergelijkbaar geval, is evenwel niet buiten redelijke twijfel dat de rechtsopvatting van de Hoge Raad in het arrest BNB 2015/203 juist is. Daarom zal de Hoge Raad overgaan tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie (zie hierna in onderdeel 8).
Vraag 2 van de Rechtbank