ECLI:NL:RBROT:2024:1891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/5890
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete voor vangletsel bij kuikens in het kader van de Wet dieren

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een boete van € 3.000,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit naar aanleiding van een rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat op 26 juli 2021 was opgemaakt. Dit rapport vermeldde dat bij een inspectie in een pluimveeslachthuis ernstige letsels waren geconstateerd bij kuikens, wat leidde tot de conclusie dat de interventiegrens van 2% was overschreden. Eiseres, die de kuikens hield, betwistte de hoogte van het vangletselpercentage en stelde dat het letsel mogelijk was ontstaan tijdens transport of op het slachthuis. De rechtbank oordeelde dat de NVWA op basis van het rapport van bevindingen terecht had vastgesteld dat eiseres een overtreding had begaan en dat de opgelegde boete gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de boete van € 3.000,- evenredig was, gezien de ernst van de overtreding en het feit dat eiseres eerder voor een vergelijkbare overtreding was beboet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: [naam]),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 3.000,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 17 juni 2022 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Namens eiseres is niemand ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 26 juli 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 23-07-2021 omstreeks 06:23 uur en 07:54 uur.
Ik zag tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de postmortem keuring dat er veel karkassen van deze koppel ernstig tot zeer ernstig (vleugel)letsel vertoonden. Ik heb daarom besloten een letseltelling uit te voeren.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling panklaar direct na de eerste overhanger van de aanvoerlijn naar de panklaarlijn voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van koppel [nummer] afkomstig van pluimveehouderij [eiseres] (registratienummer: [nummer]). Het betrof hier een koppel kuikens uit stal 2. De identiteit van dit koppel heb ik geverifieerd door de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de VKI van deze slachtdag. Daarnaast heb ik dit nagevraagd bij de exploitant en deze bevestigde mij dat het koppel afkomstig was van [eiseres].
Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie: bijlage 7 van deKPL-WLZ-WV01 van de NVWA, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paars. De door mij getelde bloedingen waren groter dan 3 cm. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels zaten.
Ik heb van stal 2 in totaal twee tellingen uitgevoerd. Beide controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controle was 7500 kuikens per uur. Dit heb ik geverifieerd door handmatig te tellen en op de teller van het slachthuis te kijken.
In totaal heb ik per controle van twee minuten 250 kuikens gecontroleerd ervan uitgaande dat alle haken bezet waren.
- Koppel 19590 stal 2: tellingen respectievelijk omstreeks 06:23 uur en 07:54 uur. Tijdens de eerste controle heb ik 7 letsels geteld, tijdens de tweede controle 12. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 2,80% en 4,80% wat een gemiddelde score geeft van 3,80%. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.
Uit navraag bij de transporteur bleek dat er tijdens het transport niets is gebeurd wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Ook blijkt uit navraag bij de exploitant van het slachthuis en uit de bevindingen tijdens het reguliere toezicht dat dergelijke letsels niet op het slachthuis hebben kunnen ontstaan.
Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens het transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen. Dit is af te leiden uit de door mij getelde bloedingen.
De letsels bestonden uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen ter hoogte van de vleugels. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
• De dieren zijn aangevoerd verdeeld over 2 verschillende vrachtwagens. De eerste vrachtwagen is vertrokken om 2:49 uur bij de pluimveehouder (zie bijlage weegbon) en de tweede vrachtwagen is om 3:31 uur vertrokken bij de pluimveehouder (zie bijlage weegbon);
• Tijd van mijn eerste inspectie was omstreeks 6:23 uur en mijn tweede inspectie was omstreeks 7:54 uur;
Het laden van de kuikens is dan ongeveer om 1:49 uur begonnen (gerekend wordt met 1 uur laadtijd per vrachtwagen). Het letsel is dan ongeveer tussen de 4,5 uur en 6 uur oud.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening [1] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 3.000,-. Dit is een verhoging van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder sprake is van recidive.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres is het niet eens met de opgelegde boete. Zij betwist dat het vangletselpercentage zo hoog was als verweerder stelt. Eiseres ziet er streng op toe dat het vangen en laden zorgvuldig gebeurt. Bij kuikens die dezelfde nacht door dezelfde vangploeg zijn gevangen en die geslacht zijn in andere slachterijen, is geen vangletsel geconstateerd, dan wel lag het percentage onder de norm. Het letsel kan volgens eiseres ook zijn ontstaan bij het transport of op het slachthuis en daarvoor is eiseres niet verantwoordelijk. Eiseres heeft verweerder gevraagd om beeldmateriaal te overleggen van het geconstateerde letsel, maar dit zou niet voorhanden zijn. Daarmee wordt eiseres de mogelijkheid ontnomen om zich te verweren. Zij kan nu een derde deskundige niet laten beoordelen of de NVWA juist heeft gehandeld en of er volgens de werkinstructie is gehandeld. Daarbij wijst eiseres erop dat meerdere malen is gebleken dat in andere zaken de beoordeling van vangletsel niet juist was gedaan. Eiseres vraagt de rechtbank om verweerder te verzoeken beeldmateriaal van de constateringen te overleggen.
6.1.
In een geval als het onderhavige waarin een boete is opgelegd, rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete oplegt. Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [2] mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van het rapport van bevindingen indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder. Het rapport zelf mag daarbij geen grond bieden om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder in het rapport van 26 juli 2021 en overweegt daartoe het volgende.
6.2.1.
In het rapport is beschreven dat de toezichthouder bij de postmortem keuring zag dat veel karkassen (zeer) ernstig (vleugel)letsel vertoonden waarop hij twee vangletseltellingen van twee minuten uitvoerde. Hij telde daarbij bij de eerste controle van 250 kuikens 7 letsels en bij de tweede controle van 250 kuikens 12 letsels hetgeen neerkomt op een gemiddelde vangletselscore van 3,80 %. De toezichthouder heeft ook duidelijk beschreven wat hij daarbij aan letsel heeft gezien en geteld, namelijk bloedingen die varieerden van donkerrood tot paars en die groter dan 3 centimeter waren en waarvan de meeste ter hoogte van de vleugels zaten. Ook staat in het rapport dat er volgens de werkinstructie K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 is geteld en in die werkinstructie staat dat alleen bloedingen worden geteld die minimaal drie centimeter groot en donkerrood tot paars van kleur zijn. Het CBb heeft meermaals geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat deze methode van het vaststellen van vangletsel aan de slachtlijn niet deugdelijk is [3] . De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat het verschil in kleur tussen een verse bloeding en die van een oudere bloeding en de grootte ervan door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb [4] .
6.2.2.
Dat bij het rapport van bevindingen geen beeldmateriaal van het getelde letsel is gevoegd, biedt geen grond voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouder. Gelet op de duidelijke beschrijvingen van de toezichthouder over het letsel dat hij heeft gezien en geteld, vindt de rechtbank het toevoegen van beeldmateriaal van deze letsels niet nodig. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zoals in het verweerschrift ook is toegelicht, het praktisch niet mogelijk is om bij hoge snelheden tegelijkertijd filmopnames of foto’s te maken, vangletsels te beoordelen en aantallen te registreren. Het maken van beeldmateriaal tijdens de tellingen zou afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de uitgevoerde letseltellingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de duidelijk beschreven constateringen in het rapport van bevindingen en de daarbij gevoegde stukken bovendien voldoende feitenmateriaal tot haar beschikking om de bevindingen van de toezichthouder te weerspreken. Eiseres is hiertoe ook in de gelegenheid gesteld en de rechtbank is dan ook niet gebleken dat eiseres niet in staat is geweest zich deugdelijk te verweren.
6.2.3.
Eiseres heeft nog opgemerkt dat in andere zaken is gebleken dat vangletselbeoordelingen niet juist zijn verricht. Zij heeft dit alleen niet nader onderbouwd en ook niet aangegeven waarom haar zaak met de door haar genoemde zaken vergelijkbaar zou zijn. De rechtbank is wel ambtshalve bekend dat in het verleden een aantal boetes voor vangletsel zijn herroepen omdat uit het rapport niet duidelijk bleek of alleen donkerrode tot paarse bloedingen waren geteld of omdat tijdens de telling ook foto’s werden gemaakt [5] , maar die omstandigheden spelen in deze zaak niet.
6.2.4.
Ook in het betoog van eiseres dat slachterijen bij andere kuikens van eiseres (die dezelfde nacht door dezelfde ploeg werden gevangen) geen of minder vangletsel hebben geconstateerd, ziet de rechtbank geen grond voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouder. Een eventuele discrepantie tussen de uitkomst van de vangletseltelling door de toezichthouder en de door eiseres in bezwaar overgelegde bewijzen van afkeuring, slachtrapporten en keuringsrapporten betreffende andere kuikens die bij andere slachterijen zijn aangeboden, is geen aanwijzing dat de vangletseltelling door de toezichthouder onjuist was. Bovendien zien bewijzen van afkeuring op ziekelijke afwijkingen als gevolg waarvan het vlees moet worden afgekeurd en hebben dergelijke bewijzen geen betrekking op aspecten van dierenwelzijn waartoe vangletsel behoort. [6] Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht zien de keuringen van de slachthuizen die aan deze bewijzen ten grondslag liggen bovendien met name op de borst en de poten en worden deze keuringen verricht aan het einde van het slachtproces (als bloedingen al zijn uitgespoeld), terwijl de toezichthouder de letseltelling op een eerder moment verricht en daarbij ook bloedingen aan de vleugels meetelt.
Voor zover de door eiseres ingebrachte slachtrapporten, kwaliteitsbeoordelingen en keuringsrapporten van de verschillende slachterijen wél betrekking hebben op vangletsel, merkt de rechtbank op dat uit die stukken volgt dat in alle gevallen ook door de slachterijen vangletsel is vastgesteld. Daarbij was bovendien deels ook sprake van aanzienlijke percentages vangletsel. Zo wordt in die stukken melding gemaakt van 2,96 %, 3,00 %, 3,33 % en 3,67 % aan vleugelbloedingen/letsel. Weliswaar is dit niet even hoog als het door de toezichthouder vastgestelde percentage van 3,80 % maar liggen deze percentages eveneens boven de handhavingsnorm van 2%. Dat er verschil bestaat tussen de vangletselpercentages genoemd door de toezichthouder en die van de slachthuizen is overigens om meerdere reden verklaarbaar. Bij de vangletseltelling wordt namelijk een beperkt aantal kuikens van het koppel geteld en inherent aan steekproefsgewijze tellingen is dat de resultaten kunnen afwijken. Overigens heeft het CBb meermaals overwogen dat een door de toezichthouder uitgevoerde vangletseltelling niet representatief hoeft te zijn [7] . Daarnaast is denkbaar dat een vangploeg door omstandigheden (zoals de duur van de werkzaamheden of tijdsdruk) op het ene moment rustiger en zorgvuldiger de kuikens vangt dan op een ander moment. Ook dit kan een oorzaak zijn van verschillende vangletselpercentages.
6.2.4.
Voor de rechtbank staat ook voldoende vast dat het letsel dat de toezichthouder heeft gezien en geteld, is ontstaan bij het vangen van de kuikens. Weliswaar kan ook na het vangen bij de kuikens letsel (of schade) ontstaan, maar verweerder heeft in deze zaak (en in eerdere zaken bij de rechtbank en het CBb [8] ) voldoende gemotiveerd dat het door de toezichthouder getelde letsel niet tijdens transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Zo is toegelicht dat letsel dat bij het transport zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel betreft en zal bij een incident of ongeval tijdens transport een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30-40%) daardoor letsel oplopen dan het hier vastgestelde percentage. Bovendien volgt uit het rapport dat de toezichthouder uit navraag bij de transporteur bleek dat er tijdens het transport niets is gebeurd wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat bij het kantelen op het slachthuis de kuikens eventueel letsel kan worden toegebracht maar dat de bloedingen daarbij onvoldoende tijd hebben om zich te ontwikkelen tot donkerrode of paarse bloedingen van minimaal 3 centimeter, aangezien kort daarna de aanvoerende vaten met het dodermes worden doorgesneden. Eventuele bloedingen ontstaan op het slachthuis worden door de toezichthouder dus niet meegenomen in de vangletseltelling.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat kuikens van eiseres letsel hebben opgelopen bij het vangen en dat eiseres dus de Transportverordening heeft overtreden. Verweerder was bevoegd eiseres voor deze overtreding een boete op te leggen.
6.4.
Ten aanzien van de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat de wetgever al een afweging heeft gemaakt welke boete bij deze overtreding evenredig is. Uit de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, volgt dat voor deze overtreding in beginsel een boete van € 1.500,- wordt opgelegd. De rechtbank vindt dit bedrag als zodanig niet onredelijk. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat op grond van de Transportverordening aan geen enkel kuiken door het vangen letsel mag worden toegebracht. In dit geval is een vangletselpercentage van 3,8 % vastgesteld; dat is niet gering en bovendien een aanzienlijke overschrijding van de handhavingsnorm van 2 % die verweerder hanteert. Bij het (laten) vangen van de kuikens door eiseres is een groot aantal kuikens letsel, pijn en lijden berokkend. Terecht merkt verweerder dit aan als een ernstige overtreding. In dit geval heeft verweerder de boete verhoogd naar € 3.000,- omdat eiseres eerder een boete heeft gekregen voor eenzelfde overtreding. Deze verhoging is in overeenstemming met artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Naar het oordeel van de rechtbank leidt toepassing van de recidiveregeling in dit geval niet tot een onevenredig hoge boete. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die grond zijn voor matiging van de boete. Gelet op de aard en ernst van de overtreding en de omstandigheid dat sprake is van een herhaling van de overtreding vindt de rechtbank de opgelegde boete van € 3.000,- evenredig.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG
2.Onder meer herhaal in ECLI:NL:CBB:2022:168
6.Zoals het CBb ook heeft overwogen in ECLI:NL:CBB:2023:527 (r.o. 5.2)