ECLI:NL:CBB:2023:531

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
21/1204
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boetes voor vangletsel bij kuikens en de naleving van de Wet dieren

In deze zaak heeft de vennootschap, als houder van pluimvee, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de opgelegde boetes van € 4.500,- voor vangletsel bij kuikens heeft bevestigd. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had de vennootschap twee boetes opgelegd omdat zij niet zorgde voor de naleving van de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om deze boetes op te leggen, en dat de rapporten van bevindingen van de toezichthouder voldoende bewijs boden voor de overtredingen. De vennootschap betwistte de bevindingen en stelde dat het letsel mogelijk tijdens het vervoer of in het slachthuis was ontstaan, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat het letsel door het vangen was veroorzaakt. De vennootschap voerde aan dat de hoogte van de boetes gematigd moest worden, maar het College oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de vennootschap werd in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1204
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [woonplaats 1] (de vennootschap)

(gemachtigde: F.Th.M. Peters)

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2021, kenmerk ROT 20/2627,
in het geding tussen

de vennootschapende minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries)

Procesverloop in hoger beroep

De vennootschap heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2021 (aangevallen uitspraak) (niet gepubliceerd).
De minister heeft een reactieop het hogerberoepschrift en nadere stukken ingediend.
De zitting was op 6 juli 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de vennootschap en de minister deelgenomen. Tevens zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] namens de vennootschap en [naam 4] namens de minister.

Grondslag van het geschil

1.1
Op 17 augustus 2018 heeft een toezichthouder van de NVWA bij een slachthuis in [woonplaats 2] een inspectie uitgevoerd bij een koppel aangevoerde kuikens. De bevindingen van deze inspectie zijn met betrekking tot de boetezaak met nummer [nummer 1] neergelegd in een rapport van bevindingen van 21 augustus 2018 (rapport van bevindingen van 21 augustus 2018) en met betrekking tot de boetezaak met nummer [nummer 2] in een rapport van bevindingen van 24 september 2018 (rapport van bevindingen van 24 september 2018).
1.2
In de boetezaak [nummer 1] heeft de toezichthouder in het rapport van bevindingen
van 21 augustus 2018 onder meer het volgende geschreven:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 17 augustus 2018 omstreeks 08:30 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaar voor het uitvoeren van een PM-keuring
van de kuikens uit stal 2 van bedrijf [naam 1] uit [woonplaats 1]. De kennis omtrent de
herkomst van de dieren ontleende ik aan de opgave van het slachthuis. Het viel mij toen op
dat er veel kuikens bij waren met donkerrood tot paarse bloeduitstortingen aan de vleugels,
soms gepaard gaand met botbreuken aan de vleugels. Gezien de aard van de letsels heb ik
geconstateerd dat deze ontstaan zijn bij het vangen met een vangmachine en op transport
zetten van de dieren en als vangletsel geduid konden worden. De informatie omtrent de
wijze van vangen heb ik van de pluimveehouder die mij een vorige keer dit bevestigd heeft.
Ik heb vervolgens op een plek na de eerste overhang, alwaar er nog geen keuring uitgevoerd
was, mij een idee gevormd van het aantal dieren binnen de koppel met vergelijkbare letsels.
Hiertoe heb ik twee keer - met een tussentijd van ongeveer een uur - telkens gedurende twee
minuten, een telling uitgevoerd ten aanzien van het aantal van deze letsels en wel die met
een minimale afmeting van 3 cm in doorsnee. Elke genoteerde telling betrof daarbij niet
meer dan 1 telling per dier. Indien een dier meerdere letsels vertoonde werden die meerdere
letsels niet meegenomen in de telling. De bandsnelheid was op dat moment 10.000 dieren
per uur, ik zag dus 2 maal 333 kuikens voorbij komen. Ik heb geteld volgens de instructie
van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier
letseltelling pluimveeslachthuis.
Gedurende de twee tellingen - gedaan omstreeks 08:30 en 09:30 uur - heb ik respectievelijk
bij 10 en 9 dieren vangletsels van bovengenoemde aard en omvang waargenomen. Deze
vangletsels waren donkerrood tot paars van kleur. Aldus kon ik constateren dat op basis van
deze 2 tellingen er bij 2,85 % van de dieren sprake was van vangletsel. Vervolgens heb ik
een foto gemaakt van vangletsel aan een vleugel. De op de foto getoonde bloeding is
exemplarisch voor de vangletsels in onderhavig koppel.
Vangletsel van deze omvang wordt als een ernstige aantasting van het dierenwelzijn beschouwd.
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de
voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden, omdat
door het vangen onnodige pijn en lijden bij de dieren is veroorzaakt.”
1.3
In de boetezaak [nummer 2] heeft de toezichthouder in het rapport van bevindingen
van 24 september 2018 onder meer het volgende geschreven:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 17 augustus 2018 omstreeks 10:20 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaarafdeling van pluimveeslachthuis [naam 5]
[woonplaats 2] B.V. Er werden op dat moment kuikens geslacht uit stal 4 van veehouder [naam 1]
BV van zijn locatie [adres] te [woonplaats 1]. Ik zag dat er veel letsels aan de
vleugels zichtbaar waren. Bij controle van de door het slachthuis vermelde gegevens bleek
dat de kuikens die op dat moment aan de slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk van dit
koppel afkomstig waren. Ik zag op het dagoverzicht vervoer dat gevangen werd met een
vangmachine, waarvan het merk mij onbekend is, door vangploeg [naam 6]. Bovendien
zag ik op een laadbon (bijlage) opmerkingen staan over de slechte manier van vangen. Ik
wist dat de vorige koppel door een collega-toezichthouder was beoordeeld, met als
resultaat 2,85% vangletsel. Daarop besloot ik een letseltelling uit te voeren.
In totaal heb ik van bovengenoemde koppel, groot 23779 kuikens, 2 tellingscontroles van 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd. De eerste telling om 10.40 uur gaf 8 letsels, bij de
tweede telling, om 11.58 uur telde ik 12 letsels. Bij een bandsnelheid van 10.000 dieren per
uur, zag ik dus 2 maal 334 kuikens voorbij komen en kwam ik op een gemiddelde score van
2.99% letsel, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen >3 cm van de oksels en
vleugels en bloedingen aan de poten (zie foto's, bijlage). De bloedingen waren roodpaars
van kleur. Hieruit is te concluderen dat de letsels al meerdere uren aanwezig waren en
tijdens het vangen van de dieren zijn ontstaan. Ik heb geteld volgens de instructie van de
NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL-030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis.
De bloedingen hebben ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en
vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, ernstige pijn en stress hebben ervaren.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik daarom uit bovenstaande
feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel.
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de
voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden, omdat tijdens het vangen van de dieren onnodige pijn en ernstig lijden bij de dieren is veroorzaakt.”
1.4
Naar aanleiding van de bevindingen zoals beschreven in de rapporten van bevindingen heeft de minister, voor zover in hoger beroep van belang, met twee afzonderlijke besluiten van 19 april 2019 (de boetebesluiten) de vennootschap twee keer een boete opgelegd van € 4.500,-, omdat zij als houder op de plaats van vertrek er niet voor zorgde dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren. Dit levert een overtreding op van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 3, aanhef en onder d en artikel 8, eerste lid, gelet op bijlage I, hoofdstuk III, § 1.8, onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (de Transportverordening).
1.5
De minister heeft bij de vaststelling van de hoogte van de op te leggen boetes niet de
standaard bestuurlijke boete opgelegd conform artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (het Besluit), in samenhang met artikel 1.2 en de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren. Het boetebedrag voor de beboetbare feiten is op grond van artikel 2.5 van het Besluit verhoogd, omdat de vennootschap op 27 april 2018 (boetezaaknummer [nummer 3]) eerder beboet is voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaar zijn verlopen sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden. De boetes zijn gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
1.6
Met het besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van de vennootschap tegen de boetebesluiten ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van de vennootschap ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister terecht de overtredingen heeft vastgesteld en dat de minister bevoegd was om daarvoor de boetes op te leggen. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover relevant en samengevat weergegeven, overwogen geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van bevindingen. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de minister voldoende heeft toegelicht dat het letsel, gelet op de kleur en de grootte, niet op de slachterij of bij het transport kan zijn ontstaan.

Standpunten van partijen

Standpunt van de vennootschap
3 De vennootschap betwist dat zij de overtredingen heeft begaan. De vennootschap betoogt, onder overlegging van drie producties, dat de minister niet aan de hand van de kleur van de bloedingen heeft kunnen vaststellen dat het letsel door of bij het vangen is ontstaan. Het is niet uitgesloten dat het letsel tijdens het vervoer of in het slachthuis is ontstaan. Daarbij wijst de vennootschap erop dat volgens de door de minister gehanteerde tabel de kleur rood overgaat in de kleur donkerrood/paars volgens een tijdsbestek van tussen de 2 minuten en 12 uur. Gelet op dat tijdsbestek is het volgens de vennootschap niet uitgesloten dat het letsel pas na het vangen is ontstaan. Ter zitting heeft de vennootschap betoogd dat in het rapport van bevindingen van 24 september 2018 als kleuraanduiding van de bloeding “roodpaars” is gehanteerd. Die kleuraanduiding staat niet als zodanig vermeld in de destijds geldende werkinstructie. Verder voert de vennootschap aan dat uit de rapporten van bevindingen onvoldoende blijkt dat andere oorzaken van het letsel zijn uitgesloten, zoals de bijlage vangletseltelling zou voorschrijven. De vennootschap verzoekt het College om de aangevallen uitspraak te vernietigen, dan wel de opgelegde boetes te matigen, de minister te gelasten om de betaalde boetes terug te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede om de minister in de proceskosten te veroordelen.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het beroep van de vennootschap ongegrond heeft verklaard. De minister wijst erop dat de in het geding gebrachte producties door de vennootschap al in een eerdere procedure over vangletsel bij het College zijn ingebracht, te weten de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van het College van 12 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:169). Voor wat betreft de stelling van de vennootschap dat de rapporten van bevindingen onvoldoende andere oorzaken van het letsel dan het vangen hebben uitgesloten, is de minister van mening dat aangesloten moet worden bij het oordeel van de rechtbank, samengevat, dat de bevindingen in de rapporten voldoende duidelijk zijn beschreven en gemotiveerd en daarmee voldoende controleerbaar zijn.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Wettelijk kader
5 Voor de beoordeling gaat het College uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van de overtreding
6.1
Ter beoordeling staat of de minister heeft aangetoond dat de vennootschap de onder 1.4 genoemde bepalingen heeft overtreden en zo ja, of de minister bevoegd was om de boetes op te leggen. Hierover overweegt het College als volgt.
6.2
Het College is, met de rechtbank, van oordeel dat de minister op grond van de rapporten van bevindingen terecht heeft geconstateerd dat de vennootschap een overtreding heeft begaan. De door de vennootschap aangevoerde gronden leiden niet tot een ander oordeel. Hieronder licht het College dat toe.
7.1
Het College stelt voorop dat in een geval als het onderhavige, waarin boetes zijn opgelegd, de bewijslast dat sprake is van overtredingen, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boetes heeft opgelegd. De minister moet daarom het bewijs leveren dat de vennootschap de onder 1.4 genoemde bepalingen uit de Wet dieren, de Regeling houders van dieren en de Transportverordening heeft overtreden en moet daartoe de feiten deugdelijk vaststellen. Voor het bewijs dat de vennootschap genoemde bepalingen heeft overtreden, steunt de minister op de in de rapporten van bevindingen beschreven waarnemingen van de toezichthouder.
7.2
Het College stelt vast dat het rapport van bevindingen van 21 augustus 2018 volgens de ondertekening naar waarheid is opgemaakt. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
7.3
Verder stelt het College vast dat het rapport van bevindingen van 24 september 2018 volgens de ondertekening is opgemaakt op ambtseed. Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een door een toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het boeterapport weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
7.4
Het College ziet geen grond voor zodanige twijfel aan de bevindingen, zoals opgenomen in de rapporten van bevindingen, dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Uit de rapporten van bevindingen volgt dat de toezichthouders bij hun inspecties in de panklaarafdeling van het pluimveeslachthuis zagen dat bij de kuikens die werden geslacht veel letsels aan de vleugels zichtbaar waren. Naar aanleiding van deze bevinding hebben de toezichthouders vangletseltellingen uitgevoerd. Het College stelt vast dat uit de rapporten van bevindingen blijkt dat deze vangletseltellingen zijn uitgevoerd overeenkomstig de beschreven werkwijze in bijlage 2 van het destijds van toepassing zijnde werkvoorschrift met code WLZVL-030 (Toelichting vangletseltelling). De toezichthouders hebben twee keer 2 minuten geteld, waarbij bloedingen zijn geteld die volgens het rapport van bevindingen van 21 augustus 2018 donkerrood tot paars van kleur waren en volgens het rapport van bevindingen van 24 september 2018 roodpaars van kleur waren, volgens beide rapporten van bevindingen met een minimale afmeting van 3 cm in doorsnee. Het College ziet geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de toezichthouder met de kleuraanduiding roodpaars in het rapport van bevindingen van 24 september 2018 iets anders heeft bedoeld dan donkerrood/paars, zoals in de Toelichting vangletseltelling staat vermeld. Verder hebben de toezichthouders in de rapporten van bevindingen geconcludeerd dat het vangletsel betreft, hetgeen wordt beschouwd als ernstig dierenletsel. Het College heeft eerder geoordeeld dat er geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat deze methode voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is (zie onder meer de uitspraken van het College van 17 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:688 en 6 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:706).
7.5
In hetgeen de vennootschap heeft aangevoerd ten aanzien van het transport en de omstandigheden in het slachthuis als mogelijke andere oorzaken van het letsel, ziet het College geen aanleiding om hierover anders te oordelen. De minister heeft, onder verwijzing naar het rapport ‘Letsel en schade bij vleeskuikens als gevolg van vangen, transport en handelingen aan de slachtlijn’ van Wageningen University & Research en het RIVM-rapport 609021080/2009 ‘Integrale beoordeling verdovingstechnieken Pluimveeslachterijen’, toegelicht dat tijdens het slachtproces geen bloedingen van minimaal 3 cm doorsnede met een donkerrode kleur kunnen ontstaan, zoals bij vangletsel. Weliswaar kunnen vogels bij verdoving met hun vleugels klapperen en zichzelf daardoor mogelijk letsel toebrengen, maar het vleugelklapperen is met name aanwezig bij het gebruik van argon en stikstof als verdoving. Bij verdoving met carbondioxide is er beperkt sprake van vleugelklapperen. Ook in het onderhavige geval zijn de kuikens bedwelmd met carbondioxide. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat de toezichthouders in het slachthuis erop toezien hoe de kuikens zich gedragen bij de verdoving en dat de toezichthouders daarbij in zijn algemeenheid een rustig beeld zien. De minister heeft ook gesteld dat als er al letsel zou ontstaan bij de bedwelming als gevolg van vleugelklapperen, deze letsels niet uitgroeien tot grote donkerrode bloedingen zoals die door de toezichthouder aan de slachtlijn worden geteld. Deze bloedingen hebben onvoldoende tijd om zich tot een dergelijke grote donkerrode bloeding te ontwikkelen, omdat het dodermes de aanvoerende vaten doorsnijdt. Verder heeft de minister op de zitting toegelicht dat de door de toezichthouders getelde letsels niet door het transport kunnen zijn ontstaan. Het letsel dat daarbij zou kunnen ontstaan, betreft voornamelijk andersoortig letsel dan vangletsel en als zich bij het transport een calamiteit zou hebben voorgedaan, dan zou een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30-40%) daardoor letsel oplopen dan de percentages die bij vangletseltellingen naar voren komen. In het onderhavige geval geven de gedingstukken geen aanleiding om ervan uit te gaan dat zich een calamiteit bij het transport heeft voorgedaan. Hetgeen hiertegen door de vennootschap met de door haar bij het hogerberoepschrift overgelegde producties tegen is ingebracht, heeft het College niet overtuigd. Weliswaar is in producties 1 (enkele pagina’s uit de AVMA Guidelines for the Euthanasia of Animals uit 2013) en 2 (Animal Welfare Evaluation of Gas Stunning uit 2013) vermeld dat vergassing van vogels tot gevolg kan hebben dat vogels hun vleugels gaan uitslaan, hetgeen letsel tot gevolg kan hebben, maar uit beide producties blijkt tevens dat het uitslaan van vleugels vooral optreedt bij vergassing met argon en in mindere mate bij vergassing met carbondioxide. Ook de door een hoogleraar pathologie/diergeneeskunde gevalideerde verklaring van een dierenarts van 10 november 2021 (productie 3) legt onvoldoende gewicht in de schaal, nu daarin wordt gesteld dat er tijdens onderwijsomstandigheden met studenten van de faculteit Diergeneeskunde meerdere malen is gebleken dat bij kuikens waarvan de nek was omgedraaid nog bloeduitstortingen aan de vleugeldelen ontstonden, hetgeen een heel andere situatie is dan het slachtproces dat in de onderhavige zaken aan de orde is (vgl. de uitspraak van het College van 12 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:169). Hetgeen de vennootschap in dit verband ter zitting heeft aangevoerd, leidt evenmin tot een ander oordeel. De vennootschap heeft betoogd dat uit de hiervoor genoemde verklaring van de dierenarts zou blijken dat kort voor doding in het slachthuis bloedingen kunnen ontstaan met soortgelijke verkleuringen als bloedingen ten gevolge van vangletsel. In de verklaring van de dierenarts is dienaangaande opgenomen dat de verkleuringen van de bloeduitstortingen die zijn ontstaan aan vleugeldelen van kuikens, waarvan de nek was omgedraaid tijdens onderwijsomstandigheden, ontstonden binnen een minuut na het omdraaien van de nek en dan kleurden van rood tot soms paarsblauw. Dat een kwetsuur binnen enige minuten na de dood van een kip een donkerrood of paars beeld zou kunnen laten zien, zoals de vennootschap ter zitting heeft gesteld, blijkt hier niet uit, omdat in de verklaring van de dierenarts geen tijdbestek is opgenomen waarbinnen de betreffende bloeduitstortingen zijn verkleurd van rood tot paarsblauw.
7.6
Ten aanzien van het betoog van de vennootschap dat uit de rapporten van bevindingen onvoldoende blijkt dat andere oorzaken zijn uitgesloten, zoals de destijds geldende Toelichting vangletseltelling zou voorschrijven, overweegt het College als volgt. Het College begrijpt het betoog van de vennootschap aldus dat volgens paragraaf 4 van de destijds geldende Toelichting vangletseltelling de toezichthouders verplicht waren om andere oorzaken van het letsel dan het vangen uit te sluiten en om daarvan mededeling te doen in de rapporten van bevindingen. Het College volgt de vennootschap hierin niet. Paragraaf 4 van de destijds geldende Toelichting vangletseltelling bevat aanbevelingen voor het opstellen van een rapport van bevindingen. Het ontbreken van de in paragraaf 4 genoemde punten en waarnemingen in de onderhavige rapporten van bevindingen betekent niet dat aan de juistheid van deze rapporten moet worden getwijfeld. De minister heeft in dit verband ook meegedeeld dat de punten in paragraaf 4 van de destijds geldende Toelichting vangletseltelling zijn bedoeld als mogelijke aandachtspunten, waarvan overigens in de praktijk is gebleken dat veel van deze punten niet konden worden beoordeeld. In het meest recente werkvoorschrift (K-PL-WLZ-WV-01 bijlage 7, versie 3) komen deze aanbevelingen dan ook niet meer terug.
7.7
Gelet op het voorgaande heeft de minister op basis van de rapporten van bevindingen terecht vastgesteld dat de vennootschap de onder 1.4 genoemde bepalingen heeft overtreden. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om de vennootschap de boetes op te leggen.
Hoogte van de boetes
8.1
De vennootschap voert aan dat de hoogte van de boetes dient te worden gematigd wegens bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er zou sprake zijn van onzorgvuldigheid met betrekking tot het uitsluiten van andere oorzaken van het geconstateerde letsel en met betrekking tot de kleuraanduiding “roodpaars” in het rapport van bevindingen van 24 september 2018.
8.2
Het College stelt vast dat de hoogte van de boetes die de minister heeft opgelegd voor de overtredingen als hier aan de orde in overeenstemming is met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b van het Besluit, in samenhang gelezen met artikel 1.2 en de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren. Aangezien sprake is van recidive, is ook artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit van overeenkomstige toepassing.
8.3
De aan de vennootschap opgelegde bestuurlijke boetes zijn aan te merken als punitieve sancties. Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU Handvest) en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengen mee dat de rechter dient te toetsen of een opgelegde boete in het concrete geval in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de bewezen overtreding. Voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen, zoals hier aan de orde, vormt artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 47 van het EU Handvest en artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt uitgevoerd (zie ook de uitspraak van het College van 23 april 2019, ECLI:NL:CBB:2019:167 en die van 14 juni 2022, ECLI:NL:CBB:2022:301). Artikel 5:46, derde lid, van de Awb voorziet in de mogelijkheid tot het opleggen van een lagere boete door de minister indien een overtreder aannemelijk maakt dat de opgelegde boetes wegens bijzondere omstandigheden te hoog zijn.
8.4
Het College is van oordeel dat de vennootschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb op grond waarvan de boetes moeten worden gematigd. De door de vennootschap aangevoerde omstandigheden zien uitsluitend op de methode van het vaststellen van vangletsel. Deze omstandigheden vormen geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Awb.
Conclusie
9 Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van
mr. D.L. van Hal-Vermeer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
w.g. T. Pavićević w.g. D.L. van Hal-Vermeer

Bijlage

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97
Artikel 3, aanhef en onder d
Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
(…)
d)
de laad- en losvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geconstrueerd, en worden op zodanige wijze onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard blijft en dat hun veiligheid is gegarandeerd;
Artikel 8, eerste lid
Houders
1. De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
(…)
BIJLAGE I
TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
(als bedoeld in artikel 6, lid 3, artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 1, en lid 2, onder a))
HOOFDSTUK III
VERVOERMETHODEN
Behandeling
1.8.
Het is verboden:
(…)
d) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent;
Wet dieren
Artikel 2.5. Vervoer van dieren
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
(…)
het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
(…)
Artikel 6.2, eerste lid.
Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b
Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
(…)
b. categorie 2: € 1500;
(…)
Artikel 2.5., eerste lid
Recidive
1. Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2. Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Regeling houders van dieren
Artikel 4.8. Verbodsbepalingen
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
– 3 tot en met 9 en 12, van verordening (EG) nr. 1/2005;
– 4, eerste en derde lid, en 5, van verordening (EG) nr. 1255/97.