ECLI:NL:CBB:2023:55

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
21/451, 21/452, 21/453 en 21/454
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boetes voor vangletsel bij kuikens en de naleving van de Wet dieren

In deze zaak heeft appellante, een houder van pluimvee, hoger beroep ingesteld tegen vier boetes van € 3.000,- die haar zijn opgelegd wegens het niet naleven van de voorschriften met betrekking tot het behandelen van dieren, specifiek in verband met vangletsel bij kuikens. De inspecties, uitgevoerd door toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), hebben vastgesteld dat door het vangen van de kuikens onnodig pijn en letsel is veroorzaakt. Appellante betwist de bevindingen van de toezichthouders en stelt dat de methoden voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk zijn, onder andere vanwege de mogelijkheid van kleurenblindheid bij toezichthouders. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de boetes terecht zijn opgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat de toezichthouders adequaat zijn opgeleid om vangletsel te beoordelen en dat de vaststelling van het letsel niet enkel op basis van kleur, maar ook op grootte en type letsel is gebaseerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de rapporten van bevindingen voldoende onderbouwd zijn en dat de argumenten van appellante niet voldoende zijn om aan de juistheid van deze rapporten te twijfelen. Het College heeft de uitspraak van de rechtbank in stand gehouden, wat betekent dat de boetes blijven staan.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 21/451, 21/452, 21/453 en 21/454
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2023 op de hoger beroepen van:

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: F.Th.M. Peters),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2021, kenmerk ROT 19/4895, ROT 19/4898, ROT 19/4904 en ROT 20/1242, in het geding tussen
appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Verweerder heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Appellante heeft op 5 januari 2023 nog nadere stukken ingediend.
Het College heeft de zaken op 9 januari 2023 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Namens verweerder was ook aanwezig
[naam 2] , toezichthouder bij deNederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 15 februari 2018, 7 maart 2018, 23 maart 2018 en 6 juni 2018 hebben toezichthouders van de NVWA inspecties uitgevoerd bij slachterijen. De bevindingen van deze inspecties zijn neergelegd in vijf rapporten van bevindingen. In elk van de rapporten is beschreven waar de toezichthouder de inspectie in het slachthuis heeft verricht, waarom een vangletseltelling werd uitgevoerd waarbij de werkinstructie van de NVWA, bijlage 2 bij WLZVL-030 (de Toelichting vangletseltelling), is gevolgd, hoeveel vangletselcontroles zijn uitgevoerd, welk aantal kuikens bij elke telling aan de slachtlijn voorbij is gekomen en met welke bandsnelheid dit is gebeurd. Verder is beschreven welke letsels de toezichthouders hebben gezien, onder vermelding van het aantal karkassen waarbij dit het geval was. Ook is de gemiddelde score vangletsel per telling berekend.
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen in de hiervoor genoemde rapporten heeft verweerder appellante bij afzonderlijke besluiten vier boetes van € 3.000,- opgelegd (de boetebesluiten), omdat zij als houder van het pluimvee er niet voor zorgde dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren. Volgens verweerder heeft appellante daarmee overtredingen begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (de Transportverordening).
1.4
Bij afzonderlijke besluiten van 16 augustus 2019 en 28 januari 2020, waartegen de beroepen bij de rechtbank waren gericht, heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de boetebesluiten ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de boetes in stand gelaten. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor ‘eiseres’ ‘appellante’ moet worden gelezen:
“(…)
3.3.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2811) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. In de zaken van eiseres heeft verweerder verwezen naar die uitspraken van
3 april 2020 en de daarin gegeven toelichting en ook in de bestreden besluiten, de verweerschriften en ter zitting heeft verweerder nader toegelicht waarom het getelde letsel niet na het vangen kan zijn ontstaan. Ten aanzien van het transport is toegelicht dat letsel dat daarbij zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel is en dat dit dan een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) zou betreffen dan bij vangletsel het geval is. Daarnaast wordt ook nagegaan of er bij het transport iets is gebeurd dat letsel kan hebben veroorzaakt. De toezichthouder doet hierover navraag bij de vervoerder en het slachthuis als hij letsel constateert en het is gebruikelijk dat de chauffeur het op de laadbon schrijft als er bijzonderheden waren tijdens het transport. Ten aanzien van de slachterij heeft verweerder toegelicht dat zich daar geen situaties meer voordoen die bloedingen veroorzaken van de grootte en kleur als die worden meegeteld bij de vangletseltellingen. Als er wel letsel ontstaat op het slachthuis heeft dit onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote, donkerrode bloeding. Een helderrode bloeding is enkele minuten oud en heeft enkele uren nodig om donkerrood te worden. Daarvoor is tussen het kantelen en het doorsnijden van de bloedvaten met het dodermes onvoldoende tijd.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank, zoals zij ook in de uitspraken van 3 april 2020 heeft gedaan, dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder er niet van uitgaat dat een donkerrode-paarse bloeding pas ontstaat na 12 uur maar dat sprake is van een glijdende schaal waarbij een (licht) rode kleur wijst op een verse bloeding terwijl in de 12 uur na het ontstaan de bloeding verandert naar een donkerrode tot paarse kleur. Daarnaast is van belang dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel. Ook in het inschatten van de grootte van het letsel zijn de toezichthouders getraind en de rechtbank acht het niet noodzakelijk dat dit met een geijkt meetinstrument wordt vastgesteld. Het gaat ook niet om de vaststelling van de exacte grootte van het letsel maar alleen om de inschatting dat het groter is dan 3 centimeter. De rechtbank acht aannemelijk dat de toezichthoudend dierenartsen dit goed kunnen herkennen. Bovendien wordt bij twijfel over de grootte het letsel niet meegeteld. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de toezichthouders op basis van hetzelfde werkprotocol controleren en dat zij getraind zijn om vangletsel te beoordelen en dat ook steekproeven hebben plaatsgevonden waarbij door een tweede toezichthoudend dierenarts het letsel is nageteld en het getelde letsel bij beide toezichthouders nagenoeg overeenkwam.
3.5.
Ten aanzien van de verwijzing van eiseres naar instructie 4 in de Toelichting vangletseltelling overweegt de rechtbank dat zij daarin louter aanbevelingen leest voor het opstellen van een rapport van bevindingen. Dat in de rapporten betreffende de kuikens van eiseres niet alle punten en waarnemingen zijn opgenomen die in instructie 4 zijn opgenomen, maakt niet dat aan de juistheid van de rapporten moet worden getwijfeld. Daarbij heeft verweerder ook toegelicht dat waarnemingen over bijvoorbeeld het vervoermiddel of de containers niet altijd kunnen worden meegenomen omdat de constateringen van vangletsel vaak in de afdeling panklaar worden gedaan en het dan niet (meer) mogelijk is de dieren bij binnenkomst te beoordelen. Ook in de omstandigheid dat in de rapporten niet het percentage death on arrivals (DOA’s) is opgenomen en geen afkeuringsbewijzen zijn bijgevoegd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de constateringen in de rapporten. Ter zitting heeft eiseres stukken willen overleggen onder het betoog dat daaruit blijkt dat het aantal DOA’s erg laag was en dat er bij het slachthuis niet veel letsel is vastgesteld. De rechtbank heeft dit in strijd met de goede procesorde geacht en deze stukken dan ook niet beoordeeld. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het aantal dode kuikens bij aankomst een aanwijzing kan zijn voor de toestand van het koppel maar geen gegeven dat de constatering van vangletsel kan weerspreken. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat afkeurbewijzen van het slachthuis een andere controle betreffen, namelijk die van de keuring van het vlees en bovendien wordt die keuring gedaan op een ander moment in het slachtproces, als er na de vangletseltelling allerlei handelingen met het vlees zijn verricht.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de rapporten van bevindingen duidelijk dat de toezichthouders donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 centimeter hebben geteld en de rechtbank acht gelet op het voorgaande voldoende vaststaand dat dit letsel bij het vangen en niet nadien bij het transport of op de slachterij is ontstaan.
(…)
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld en staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen.
(…)”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunt van appellante
3.1
Appellante voert aan dat kleur een belangrijk element is bij de bepaling van de
ouderdom van het geconstateerde letsel. De rechtbank stelt volgens haar ten onrechte niet vast of de toezichthouders in staat zijn de kleur en kleurschakeringen adequaat in te schatten. De rechtbank volstaat met de vaststelling dat de toezichthouders "getraind" zijn, zonder vast te stellen waaruit een dergelijke training bestaat. Appellante stelt dat de toezichthouders voorafgaand aan de training een kleurenblindheidstest zouden moeten ondergaan, omdat een deel van de Nederlandse bevolking kleurenblind is en niet in staat is kleurschakeringen te herkennen. Zonder uitsluiting van kleurenblindheid blijft er volgens appellante voldoende ruimte voor gerede twijfel aan de vastgestelde kleur en staan de verweten overtredingen niet onomstotelijk vast.
3.2
Appellante kan zich verder niet vinden in overweging 3.5 van de uitspraak. Anders dan de rechtbank daarin overweegt is het aantal DOA's ofwel het aantal dode kuikens bij aankomst wel van belang bij de bepaling van eventuele vangletselschade. Dit leidt zij af uit tabel 7, op pagina 28 van het Wageningen Livestock Research Rapport 1107 (het WUR-rapport). Daar waar een hoog percentage DOA`s kan wijzen op een hoog percentage vangletsel, zo kan een (extreem) laag percentage DOA’s wijzen op een laag percentage vangletsel of wijzen op letsel dat is ontstaan na het vangen. Appellante voert aan dat zij de keuringsbewijzen van verweerder ter zitting had willen overleggen ter onderbouwing van dit standpunt.
Beoordeling
4.1
Zoals de rechtbank terecht tot uitgangspunt heeft genomen rust in gevallen als deze, waarin boetes zijn opgelegd, de bewijslast dat sprake is van overtredingen, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boetes heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
4.2
Uit de rapporten van bevindingen in deze zaken blijkt dat de vangletseltellingen zijn uitgevoerd volgens de beschreven werkwijze in de destijds van toepassing zijnde Toelichting vangletseltelling. Het College heeft eerder geoordeeld dat er geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat deze methode voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is, waarbij ook het WUR-rapport is betrokken (zie onder andere de uitspraken van het College van
17 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:688, en 4 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:470). In wat appellante heeft aangevoerd en meer in het bijzonder dat in het rapport van bevindingen in de zaak AWB 21/451 enkel de kleur ‘donkerrood’ wordt genoemd, terwijl in de Toelichting vangletseltelling geen kleurschakering ‘donkerrood’ is opgenomen, ziet het College geen aanleiding hierover nu anders te oordelen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voldoende vaststaat dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte heeft van 3 cm of meer, die bloeding is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens en het laden in de containers. Over de algemene stelling van appellante dat een substantieel deel van de Nederlandse bevolking kleurenblind is en toezichthouders niet worden getest op kleurenblindheid heeft het College eerder geoordeeld dat die stelling onvoldoende is om aannemelijk te achten dat één of meer van de in deze zaken bij de inspecties betrokken toezichthouders in feite ook kleurenblind waren (zie de uitspraak van 29 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:149). Daarbij komt dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld, maar dat de toezichthouder ook kijkt ook naar de grootte en het type letsel.
4.3
Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat punt 4 van de Toelichting vangletseltelling slechts aanbevelingen bevat voor het opstellen van een rapport van bevindingen en dat het ontbreken van daar genoemde punten en waarnemingen in onderhavige rapporten niet betekent dat aan de juistheid van de rapporten moet worden getwijfeld. Zoals hiervoor al overwogen is de vangletseltelling verricht op basis van de in de Toelichting vangletseltelling beschreven wijze. Door middel van het tellen van donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm, wordt zoals verweerder heeft toegelicht uitgesloten dat er ook processchade wordt meegenomen en staat voldoende vast dat het vangletsel betreft. Verweerder heeft in dit verband ook aangegeven dat de punten onder 4 bedoeld zijn als mogelijke aandachtspunten, waarvan overigens in de praktijk is gebleken dat veel van deze punten niet konden worden beoordeeld. In het meest recente werkvoorschrift (K-PL-WLZ-WV-01 bijlage 7, versie 3) komen deze aanbevelingen, zoals verweerder stelt, dan ook niet meer terug. Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat het aantal dode kuikens bij aankomst wel een aanwijzing kan zijn voor de toestand van het koppel, maar geen gegeven dat de constatering van vangletsel kan weerspreken. Appellante stelt onder verwijzing naar tabel 7 op pagina 28 van het WUR-rapport weliswaar dat het aantal DOA’s van belang is bij de vaststelling van eventuele letselschade, maar verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat het een statistische analyse van een zeer beperkte studie betreft waarvan de onderzoekers zelf aangeven dat de data als indicatief beschouwd moeten worden vanwege het geringe aantal koppels. Bovendien stelt verweerder vangletsel vast aan de hand van de bloedingen en niet aan de hand van dislocaties of breuken. Bij de vangletseltelling wordt het aantal kuikens dat bij aankomst is overleden ook niet meegeteld (zie de uitspraak van het College van 10 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:664). Met de rechtbank is het College tot slot van oordeel dat de afkeuringsbewijzen van het slachthuis niet relevant zijn voor de onderhavige beoordeling, omdat dit een andere soort controle betreft, namelijk die van de keuring van vlees. Bovendien vindt deze controle op een ander, namelijk later gelegen, moment in het slachtproces plaats. Deze afkeuringsbewijzen maken dan ook geen deel uit van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Conclusie
5. Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. T. Pavićević en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2023.
w.g. A. Venekamp w.g. I.S. Post