ECLI:NL:RBROT:2021:9067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/2801
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd voor vangletsel bij kuikens in strijd met de Wet dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een pluimveehouder, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres had een boete van € 6.000,- opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot vangletsel bij kuikens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de boete terecht had opgelegd, omdat de toezichthouder van de NVWA had geconstateerd dat bij de vangst van de kuikens letsel was ontstaan, wat in strijd is met de voorschriften van de Transportverordening. Eiseres voerde aan dat de toezichthouder niet bevoegd was en dat er geen bewijs was voor de overtredingen, maar de rechtbank oordeelde dat de toezichthouder bevoegd was en dat de bevindingen in het rapport voldoende onderbouwd waren. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de minister ligt en dat de onschuldpresumptie van toepassing is, maar dat er voldoende bewijs was om de boete te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de opgelegde boete.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.R. Post,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 6.000,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] , maten van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] , toezichthouders bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder d, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft zijn boetebesluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 20 juli 2019 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
In het rapport schrijft de toezichthouder onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 29 juli 2019 omstreeks 14:25 uur en 14:42 uur.
Ik zag tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de bij de postmortem keuring dat er veel karkassen van deze koppel ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel vertoonden. Ik heb daarom besloten een letseltelling uit te voeren.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling panklaar direct na de eerste overhanger voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van het koppel afkomstig van pluimveehouderij [eiseres] (registratienummer: 37915).
Het betrof hier een koppel kuikens uit stal 7. De identiteit van dit koppel heb ik geverifieerd door de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de VKI van deze slachtdag. Daarnaast heb ik op de controlelijsten, die in de bij mij bekende tussenruimte lagen, gezien dat [eiseres] om 14.25 uur draaide. Dit is ook de plaats waar onder andere de lijnsnelheid kan worden afgelezen.
Zie bijlagen: Op het document "Slachtvolgorde" is te zien dat alle bovenstaande mesters door zijn gekrast, en door [eiseres] staat een enkele streep. Bij mij is bekend dat dit de wijze is waarop de slachterij zelf aangeeft met welk koppel men bezig is. Bovendien waren de documenten IKB-registratie (document met aantal bloedbloedingen geteld door het bedrijf), controlelijst aanbiedingsfouten en controlelijst bezoedeling allen bij [eiseres] beschikbaar.
Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie uit bijlage 7 van deK-PL-WLZ-WV01 van de NVWA, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paarsrood. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels zaten.
Ik heb van stal 7 in totaal twee tellingen uitgevoerd. Beide controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controle was 10.000 kuikens per uur. Ik ben direct na de eerste en na de tweede telling naar het bij mij bekende scherm waar ik de lijnsnelheid af kan lezen gelopen, en ik heb daar de snelheid afgelezen.
In totaal heb ik per controle van twee minuten 333 kuikens gecontroleerd ervanuit gaande dat alle haken bezet waren.
- Koppel [eiseres] stal 7: tellingen respectievelijk omstreeks 14:25 uur en 14:42 uur. Tijdens de eerste controle heb ik 8 letsels geteld, tijdens de tweede controle 10. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 2,40% en 3,00% wat een gemiddelde score geeft van 2,70%. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.
Argumentatie:
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan.
Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
De letsels bestonden uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen ter hoogte van de vleugels Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
Ik bevond mij om 12:15 uur in de aanvoerhal van V.d. Bor Pluimveeslachterij B.V. Ik heb toen de A.M. keuring van de eerste 2 auto's van [eiseres] uitgevoerd. Dat het om de kuikens van [eiseres] ging kon in aflezen aan de identificatiebordjes: 6,7,43 en 6,7,53. Bij mij is bekend dat dit staat voor Koppel 6 ( [eiseres] ), stal 7, auto 43 en auto 53. De reistijd van [eiseres] naar V.d. Bor Pluimveeslachterij B.V. is 2 uur en 44 minuten (zie bijlage: Routenet). De vertrektijd had gelegen voor 09:30 uur. Het laden zelf kost ongeveer 45 minuten. Daarmee was begonnen rond 08:45 uur. Mijn eerste inspectie was om 14:25 uur. Het letsel is dan rond de 6 uur oud.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek heeft er niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen zijn nageleefd waardoor de dieren onnodige pijn en ernstig lijden is berokkend.
3. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft aangetoond dat de toezichthouder bevoegd was; verweerder weigert informatie over de aanstelling van de inspecteur te overleggen. Dit betekent dat het rapport van bevindingen niet aan het boetebesluit ten grondslag mag worden gelegd. Daarnaast is het de vraag of de toezichthouder ook voldeed aan de wettelijke bekwaamheidseisen van de Wet dieren.
Voorts voert eiseres aan dat zij artikel 3, aanhef en onder d, van de Transportverordening niet heeft overtreden. Uit het rapport van bevindingen blijkt niet welke zorgvuldigheids-normen eiseres ten aanzien van het vervoer van de dieren heeft overtreden. De NVWA is niet bij eiseres ter plaatse geweest maar heeft slechts de dieren bij de slachterij beoordeeld. Ook zijn de laad- en losvoorzieningen niet geïnspecteerd, laat staan dat er gebreken zijn geconstateerd. De door eiseres gebruikte vangmachine is overigens in het verleden door de NVWA getoetst en akkoord bevonden. Van een overtreding van paragraaf 1.8, onder d, van Bijlage I, Hoofdstuk III, van de Transportverordening is evenmin sprake. Daarvoor moet namelijk vast komen te staan op welke wijze de dieren in het vangproces zijn behandeld en dat door die werkwijze onnodig pijn of lijden bij de dieren is ontstaan. Verweerder heeft dit echter niet onderzocht maar baseert zich op bewijsvermoedens en een eenzijdig subjectief rapport met enkele bijlagen. Overigens moet het document ‘Vragenlijst vangletsel’ buiten beschouwing blijven nu verweerder dit document pas later en niet bij het toezenden van het rapport van bevindingen heeft overgelegd. Daarnaast wordt het standpunt van verweerder met geen enkele foto ondersteund. Bovendien is niet gebleken dat het rapport van bevindingen is opgesteld door een opsporingsambtenaar zodat daarvan minder bewijskracht uitgaat. Nu er geen steunbewijs is geleverd door verweerder is eiseres in haar belangen geschaad en kan zij de verklaringen van de toezichthouder ook niet door een externe deskundige laten toetsen. Daarnaast betwist eiseres dat een correcte inspectie, volgens het NVWA-werkvoorschrift, heeft plaatsgevonden. Mogelijk was de toezichthouder vooringenomen.
Ook inhoudelijk stelt eiseres vraagtekens bij het rapport van bevindingen. Zo schrijft de toezichthouder dat zij om 14.25 uur dieren met letsel zag maar ook dat zij op datzelfde tijdstip al een letseltelling uitvoerde. Eiseres vraagt zich ook af hoe is vastgesteld dat er twee minuten is geteld en of het wel mogelijk is om met een bandsnelheid van 10.000 kuikens per uur bloedingen van minimaal 3 cm vast te stellen.
Voorts voert eiseres aan dat zij in november 2019 drie boetes heeft gekregen voor vangletsel waarvan twee inmiddels zijn ingetrokken. Eiseres heeft de rapporten in alle drie de boetezaken voorgelegd aan dierenarts Veenstra en die ziet geen duidelijk verschil in de foto’s qua kleur. Het gaat dus om pure willekeur en de subjectiviteit van de toezichthouder.
Ten aanzien van de hoogte van de boete voert eiseres aan dat het standaardbedrag verviervoudigd is vanwege een eerder boetebesluit van 12 april 2019, maar dat besluit heeft verweerder niet overgelegd ondanks verzoeken van eiseres. Daarnaast lijkt ook hier sprake van willekeur. Verweerder heeft ook niet getoetst of de boete in dit geval wel evenredig is, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan (bijv. ECLI:NL:RVS:2017:1818). De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (bijv. ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2018:652). Verder geldt het uitgangspunt dat een bestuursorgaan bij de vaststelling van een overtreding in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in de uitspraak van 11 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:477) wordt een toezichthouder geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden en kan daarom aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent. In die zaak achtte het CBb ook van belang dat het rapport was opgesteld door opgeleide toezichthouders, van wie niet is gebleken dat deze een belang hebben bij het onjuist vermelden van hetgeen zij hebben waargenomen.
3.2.
Voor de rechtbank staat voldoende vast dat de toezichthouder bevoegd en bekwaam was het rapport van bevindingen op te stellen. Verweerder heeft toegelicht dat om privacyredenen en vanwege vervelende incidenten in het verleden (waaronder persoonlijke bedreigingen van toezichthouders) hij zeer terughoudend is in het verstrekken van persoonlijke gegevens van de toezichthouders. Verweerder wil dan ook geen aanstellingsbesluit van deze toezichthouder overleggen aan eiseres. Maar verweerder heeft wel toegelicht dat de betreffende toezichthouder, die het rapport van bevindingen heeft opgesteld, sinds 2011 werkzaam is als ambtenaar bij de NVWA. Deze toezichthouder was ook op de zitting aanwezig en heeft dit beaamd. Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren zijn ambtenaren van de NVWA belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet dieren. Daarnaast is gebleken dat de betreffende toezichthouder als dierenarts is geregistreerd in het diergeneeskunderegister.
3.3.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in het rapport van bevindingen is beschreven. De toezichthouder schrijft in het rapport welk letsel, van welke kleur en omvang zij bij de kuikens heeft gezien en geteld; zij constateerde eerst dat er veel karkassen waren met ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel, waarop zij besloot een letseltelling uit te voeren en daarbij heeft zij donkerrode tot paarsrode bloedingen van meer dan 3 centimeter ter hoogte van de vleugels geteld. Ook is in het rapport beschreven dat er conform de werkinstructie uit bijlage 7 van de K-PL-WLZ-WV01 van de NVWA is geteld. Dit betreft de “Toelichting vangletseltelling” (een bijlage bij het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis) en ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld vanaf drie centimeter die donkerrood tot paars gekleurd zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Voorts concludeert de toezichthouder in het rapport, op basis van haar deskundigheid als dierenarts, dat de geconstateerde letsels zijn ontstaan in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren door het vangen van de dieren. Gelet op de duidelijke beschrijving van de constateringen door de toezichthouder is een foto in dit geval niet nodig om het bewijs te leveren dat vangletsel is geconstateerd. Ook ander steunbewijs (zoals de Vragenlijst vangletsel) of verklaringen van getuigen acht de rechtbank niet nodig. De waarnemingen van de bevoegde toezichthouder - die als dierenarts wordt geacht te beschikken over de nodige expertise - zijn duidelijk omschreven in het rapport van bevindingen en de daarin gemaakte conclusies zijn ook nader onderbouwd. De rechtbank ziet ook niet in dat eiseres door het ontbreken van foto’s of andere stukken in haar verdedigingsmogelijkheden zou zijn geschaad. Eiseres is in de gelegenheid om haar visie te geven op het rapport van bevindingen en daarbij gevoegde stukken en het staat haar vrij om dat door een eigen deskundige te laten beoordelen, wat eiseres ook heeft gedaan.
3.4.
Ook in hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om aan de bevindingen van de toezichthouder in het rapport te twijfelen. Eiseres heeft gewezen op het in het rapport genoemde tijdstip van de bevindingen, maar de rechtbank kan dit niet anders lezen dan dat de vangletseltellingen om 14.25 en 14.42 uur zijn uitgevoerd en de toezichthouder vóór 14.25 uur bij de pm-keuring veel karkassen met letsel zag. Verder heeft eiseres verwezen naar een beoordeling door dierenarts Veenstra van drie rapporten van bevindingen en een stuk getiteld “Blauwe plek / bloeding” van dierenarts De Jong. De antwoorden die dierenarts Veenstra aan eiseres geeft over de foto’s bij twee rapporten van bevindingen zijn in deze zaak niet relevant, reeds nu in dit geval geen foto’s bij het rapport zijn gevoegd. Daarnaast is van belang dat foto’s die bij boeterapporten over vangletsel worden gevoegd slechts dienen ter illustratie van het letsel dat bij het koppel is gezien; er worden geen foto’s gemaakt van (alle) letsels die door de toezichthouder zijn geteld; die telling gebeurt immers aan een lopende slachtlijn. Verder ziet de rechtbank in de verklaringen van dierenarts Veenstra en De Jong over de beoordeling van de kleur van bloedingen ook geen reden om aan de conclusie van de toezichthouder te twijfelen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar de toezichthoudende dierenartsen van de NVWA zijn erop getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb in de uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470 / 706). In die uitspraken is ook overwogen dat het gaat om een glijdende schaal waarbij een bloeding van twee minuten oud een helderrode kleur heeft en een bloeding van 12 uur oud donkerrood of paars is en dat dit de vaststelling van het tijdsverloop sinds het letsel op zichzelf niet onbruikbaar maakt. Daaruit volgt immers in elk geval dat als een bloeding donkerrood of paars is, deze niet recent is veroorzaakt. Het tijdstip waarop de kleur van een bloeding van rood zal overgaan naar donkerrood of paars is afhankelijk van de aard, ernst en plaats van het letsel, maar het CBb acht voldoende aannemelijk dat na een uur of vijf een bloeding niet meer helderrood maar donkerrood of paars is. In dit geval volgt uit het rapport van bevindingen dat de kuikens ongeveer zes uur voorafgaand aan de vangletseltelling zijn gevangen. Voorts is van belang dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken.
3.5.
De toezichthouder verricht de vangletseltelling door twee keer twee minuten aan de slachtlijn de karkassen te turven die donkerrode of paarse bloedingen hebben van minimaal 3 centimeter. De toezichthouder heeft op de zitting toegelicht dat zij aan de hand van een stopwatch op haar mobiele telefoon die twee minuten bijhoudt. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat de toezichthoudend dierenartsen aan de lopende slachtlijn een correcte telling kunnen uitvoeren. De rechtbank verwijst daarbij ook naar eerder genoemde uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 waarin het CBb erop wijst dat de karkassen in één lijn en op dezelfde wijze zijn opgehangen, dat de ruimte helder is verlicht (zoals ook in de werkinstructie staat) en dat een vangletseltelling plaatsvindt door getrainde dierenartsen. In dat verband heeft de toezichthouder ter zitting toegelicht dat er steekproefsgewijs controles plaatsvinden waarbij een senior toezichthoudend dierenarts met collega-toezichthouders meetelt en haar ervaring is dat dit altijd tot nagenoeg dezelfde resultaten leidt. Weliswaar ging het in de uitspraken van het CBb om een bandsnelheid van 7.500 kuikens per uur, terwijl dat in deze zaak 10.000 kuikens per uur is, maar de rechtbank ziet in dat verschil, gelet op al het voorgaande, geen reden om anders te oordelen. Voorts heeft het CBb in voornoemde uitspraken deze methode van het vaststellen van vangletsel op het slachthuis ook deugdelijk geacht. Ter zitting is door de toezichthouder ook toegelicht dat het correct vangen in een stal moeilijk te controleren is; er worden veel kuikens tegelijk gevangen en de ervaring heeft geleerd dat vangploegen voorzichtiger gaan vangen als daarbij NVWA-toezichthouders aanwezig zijn. Daarnaast is letsel in de stal moeilijker vast te stellen; op het moment van de tellingen in het slachthuis zijn de kuikens van hun verenkleed ontdaan en zijn bloedingen dus goed zichtbaar.
3.6.
Eiseres heeft nog verwezen naar twee andere boetezaken waarin uiteindelijk de aan eiseres opgelegde boete voor vangletsel is herroepen, maar die zaken zijn niet met de onderhavige vergelijkbaar. In die twee zaken heeft verweerder de boetes ingetrokken omdat uit de rapporten van bevindingen niet bleek dat door de toezichthouder alleen donkerrode of paarse bloedingen waren geteld. Dat is hier niet het geval. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit het rapport van bevindingen voldoende duidelijk dat er alleen donkerrode (tot paarsrode) bloedingen zijn geteld, zoals in de werkinstructie is voorgeschreven. Overigens heeft eiseres terecht opgemerkt dat in het bestreden besluit staat dat de getelde bloedingen roodpaars van kleur waren, maar duidelijk is dat dit een verschrijving betreft, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend. Het rapport van bevindingen ligt ten grondslag aan de boete en uit het rapport blijkt duidelijk dat het gaat om donkerrode tot paarsrode bloedingen.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is door verweerder ook voldoende toegelicht dat het geconstateerde letsel, gelet op de kleur en grootte, niet op het slachthuis of tijdens het transport, maar tijdens het vangen is ontstaan. Toegelicht is dat processen in de slachterij weliswaar ook bloedingen kunnen toebrengen aan de kuikens maar dat die bloedingen op het moment dat de toezichthouder de letseltelling doet, nog beperkt in omvang en lichtrood van kleur zijn en dus niet worden meegeteld. Op de slachterij doen zich geen situaties meer voor waarbij groot letsel kan ontstaan. De op het slachthuis (bijvoorbeeld bij het kantelen) ontstane bloedingen hebben te weinig tijd om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote donkerrode bloeding. Het dodermes snijdt immers de aanvoerende bloedvaten door waarna het bloed de weg van de minste weerstand zal volgen. Na het doden is geen sprake meer van letsel maar van schade en schade die dan ontstaat veroorzaakt geen donkerrode bloedingen meer en wordt dus ook niet meegenomen in de vangletseltelling. Ook is door verweerder voldoende toegelicht dat het getelde letsel evenmin bij het transport kan zijn ontstaan. Toegelicht is dat letsel veroorzaakt door het vervoer voornamelijk andersoortig letsel betreft en dat als er zich bij het vervoer een incident voordoet, een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) daardoor letsel oploopt. Bovendien gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan.
3.8.
Gelet op het voorgaande is voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte heeft van 3 centimeter of meer, die bloeding is ontstaan tijdens het vangen of laden van de kuikens, en niet nadien bij het transport of op het slachthuis. De rechtbank verwijst ook op dit punt naar genoemde uitspraken van het CBb van 4 mei 2021 en 6 juli 2021. Nu uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthouder donkerrode tot paarsrode bloedingen van minimaal 3 centimeter heeft geteld, staat voor de rechtbank voldoende vast dat het getelde letsel door het vangen is veroorzaakt.
3.9.
Nu bij het vangen de kuikens van eiseres letsel is berokkend, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de onder 1. genoemde voorschriften in de Transportverordening heeft overtreden. Uit artikel 8, eerste lid, gelezen in samenhang met bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening volgt dat eiseres ervoor moet zorgen dat het verbod om dieren zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent, wordt nageleefd. Eiseres heeft hieraan niet voldaan, nu voldoende vast staat dat bij het vangen de kuikens letsel is veroorzaakt en de kuikens dus pijn of lijden is berokkend. In artikel 3, aanhef en onder d, van de Transportverordening staat dat de laad- en losvoorzieningen zodanig ontworpen en geconstrueerd moeten zijn, en op zodanige wijze onderhouden en gebruikt moeten worden dat de dieren letsel en lijden bespaard blijft en dat hun veiligheid is gegarandeerd. Eiseres heeft gebruik gemaakt van een vangmachine, dus een laadvoorziening. Bij het vangen en dus bij het gebruik van die laadvoorziening is de kuikens letsel berokkend. Verweerder heeft dus terecht de overtreding vastgesteld en was dan ook bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
3.10.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. De rechtbank vindt de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. In dit geval heeft verweerder het boetebedrag conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. Het voorgaande boetebesluit heeft verweerder in beroep overgelegd. De rechtbank is het met eiseres eens dat verweerder dit besluit al eerder had moeten overleggen nu eiseres daar expliciet om had gevraagd. Dit neemt echter niet weg dat verweerder inmiddels het besluit wel heeft overgelegd en daarmee de verhoging van de boete heeft onderbouwd. Eiseres krijgt nu een boete van € 6.000,- omdat zij opnieuw, voor de vierde keer in vijf jaar, deze overtreding begaat. De wetgever heeft nadrukkelijk ervoor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te sanctioneren door het boetebedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. De verhoging in dit geval vindt de rechtbank ook niet onredelijk of onevenredig. Voorts heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om de boete te matigen.
4. Het beroep is dus ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
22 september 2021.
de rechter is verhinderde
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.