ECLI:NL:CBB:2022:169

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
20/349
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake boetes voor overtredingen van de Wet dieren door [naam 1] Pluimvee B.V.

In deze zaak heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die drie boetes had herroepen die aan [naam 1] Pluimvee B.V. waren opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende bewijs had geleverd dat het letsel bij de kuikens was ontstaan tijdens het vangen. De minister betwistte dit en voerde aan dat de gebruikte methode voor het vaststellen van vangletsel in eerdere zaken door het College was goedgekeurd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat [naam 1] de Wet dieren had overtreden. Het College vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [naam 1] tegen de besluiten van de minister ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke methode voor het vaststellen van vangletsel en bevestigt de bevoegdheid van de minister om boetes op te leggen voor overtredingen van de wet.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/349

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 april 2022 op het hoger beroep van:

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, appellant, (de minister)(gemachtigde: mr. M.M. de Vries),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2020, met de kenmerken
ROT 17/5139, ROT 17/5140 en ROT 17/5142, in het geding tussen

de minister en [naam 1] Pluimvee B.V., te [woonplaats 1] , verweerster, ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters).

Procesverloop in hoger beroep

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 21 februari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:3619; de aangevallen uitspraak). Bij die uitspraak heeft de rechtbank drie door de minister aan [naam 1] opgelegde boetes herroepen, omdat de minister er volgens de rechtbank niet in is geslaagd om het bewijs te leveren dat [naam 1] overtredingen heeft begaan op 25 juli 2016, 3 september 2016 en 9 september 2016.
Verweerster heeft een reactie op het hogerberoepschrift van de minister ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2021.
De minister en [naam 1] hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens de minister is tevens drs. [naam 2] verschenen, senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Blijkens een op 25 juli 2016 door een toezichthouder van de NVWA opgemaakt “registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis” is in het kader van de postmortem (PM)-screening (een keuring na het doden van de kuikens) bij een koppel vleeskuikens van [naam 1] een vangletselcontrole uitgevoerd in het slachthuis [naam 3] . Bij de eerste telling zijn bij 3,6% van de kuikens bloedingen groter dan 3 cm geconstateerd. Bij de tweede telling was het percentage dergelijke bloedingen 4,4%. Volgens de toezichthouder blijkt daaruit (in lijn met het werkvoorschrift van de NVWA) dat de kuikens voorafgaand aan het vervoer naar het slachthuis te ruw gevangen zijn en daardoor pijn en stress hebben ervaren.
Het op 27 juli 2016 opgemaakte rapport van bevindingen vermeldt hierover:
“Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM-screening van de kuikens afkomstig uit stal 6 van mester [naam 1] Pluimvee B.V. Bij controle van de aanvoergegevens bleek dat de kuikens die op dat moment aan de betreffende slachtlijn (…) werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren. Tijdens de PM-screening van 625 karkassen zag ik 13 kuikens met donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm2 op voornamelijk de vleugels, maar ook op poten, rug en borst. (…) Dit was voor mij aanleiding om tellingen uit te voeren, waarbij ik specifiek op letsel heb gelet, vanaf een locatie waar deze goed te beoordelen zijn.
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd. Ik telde respectievelijk 9 en 11 dieren met letsel. Bij een bandsnelheid van 7500 dieren per uur kwam ik op een gemiddelde score van 4,0% letsel, bestaande uit fracturen, bloedingen en kneuzingen van voornamelijk de vleugels, en bloedingen en kneuzingen van de poten, rug en borst (zie bijlage letseltelling). Dit letsel heeft ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, pijn en stress hebben ervaren.”
1.3
Blijkens een op 3 september 2016 door een toezichthouder van de NVWA opgemaakt “registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis” is in het kader van de PM-screening bij een koppel vleeskuikens van [naam 1] een vangletselcontrole uitgevoerd in het slachthuis [naam 4] in [woonplaats 2] . Bij de eerste telling zijn bij 2,8% van de kuikens bloedingen groter dan 3 cm geconstateerd. Bij de tweede telling was het percentage dergelijke bloedingen 3,6%.
Het eveneens op 3 september 2016 opgemaakte rapport van bevindingen vermeldt:
“Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM-screening van de kuikens afkomstig uit stal 2 van mester “ [naam 1] Pluimvee B.V.”. Bij controle van de aanvoergegevens bleek dat de kuikens die op dat moment aan de betreffende slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren. Ik zag veel dieren met letsel, waarop ik besloot om een vangletselcontrole uit te voeren. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis. (…)
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd. Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 3,2% vangletsels bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen, sommigen vergezeld met luxaties, aan de vleugels.
Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd, want ik stelde tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de postmortem-keuring vast dat veel karkassen van deze koppel ernstig tot zeer ernstig letsel vertoonden, welke naar mijn deskundige mening als dierenarts ontstaan zijn tijdens het vangen van de dieren.”
1.4
Blijkens een op 9 september 2016 door een toezichthouder van de NVWA opgemaakt “registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis” is in het kader van de PM-screening bij een koppel vleeskuikens van [naam 1] een vangletselcontrole uitgevoerd in het slachthuis [naam 3] . Bij de eerste telling zijn bij 16,0% van de kuikens bloedingen groter dan 3 cm geconstateerd. Bij de tweede telling was het percentage dergelijke bloedingen 10,0%.
In het op 26 september 2016 opgemaakte rapport van bevindingen is zowel ingegaan op de bevindingen tijdens de antemortem (AM)-screening (een keuring voorafgaand aan het doden van de kuikens) als tijdens de PM-screening:
“Tijdens mijn inspectie bevond ik mij op het buitenterrein en vervolgens in de panklaar-afdeling van bovengenoemd bedrijf voor de antemortem- en postmortem-keuring. Tijdens de AM-screening van 2 transportwagens op het buitenterrein zag ik in de containers 7 kuikens met zogenoemde ‘spreadlegs’ (een positie waarbij 1 of beide poten in een onnatuurlijke positie van 180 graden naast het lichaam wordt gehouden), 2 rugliggers en 4 kuikens met bebloede vleugels waarvan er 1 dier zeer ernstig aan toe was (…). Dit kuiken heb ik direct uit de lade laten verwijderen. In opdracht van mij heeft een mij welbekende medewerker aanvoer het dier uit zijn lijden verlost middels cerebrale dislocatie. Volgens de aanvoerplanning en na verificatie bij de chef panklaar van het betreffende pluimveeslachthuis, betroffen het vleeskuikens van koppel ‘ [naam 1] ’ uit stal 6.
Bij hetzelfde koppel geslachte dieren zag ik in de panklaar-afdeling tijdens de PM-screening bij 625 karkassen 43 kaskassen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm2 van voornamelijk vleugels en rug. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangmachine. In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles van 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd; tussen de twee tellingen zat 30 minuten. Ik telde respectievelijk 40 en 25 dieren met letsel. Bij een bandsnelheid van 7500 dieren per uur, zag ik dus 2 maal 250 kuikens voorbij komen en kwam ik op een score van 13% letsel, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen van de rug en bloedingen en fracturen van de vleugels (…). Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis.”
1.5
Naar aanleiding van het rapport van bevindingen van 27 juli 2016 heeft de minister op 23 december 2016 aan [naam 1] het voornemen meegedeeld om een boete op te leggen. Naar aanleiding van de rapporten van bevindingen van 3 en 26 september 2016 heeft de minister bij afzonderlijke brieven van 17 februari 2017 aan [naam 1] het voornemen kenbaar gemaakt om een boete op te leggen.
Bij besluiten van 20 januari en 17 maart 2017 (de boetebesluiten) heeft de minister in totaal drie boetes van (telkens) € 1.500,-- aan [naam 1] opgelegd. Volgens de minister is sprake van overtreding van de artikelen 2.5 en 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en de artikelen 3, aanhef en onder e, en 8 eerste lid, in samenhang gelezen met bijlage I, hoofdstuk III, afdeling 1, punt 1.8, aanhef en onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (Transportverordening). Bij besluiten van 13 juli 2017 (besluiten op bezwaar) heeft de minister het bezwaar tegen de boetebesluiten ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft de beroepen van [naam 1] gegrond verklaard. De rechtbank heeft de besluiten op bezwaar vernietigd, de boetebesluiten herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. De rechtbank heeft voorts de minister veroordeeld tot vergoeding van het door [naam 1] betaalde griffierecht en de door [naam 1] gemaakte proceskosten.
2.2
De rechtbank heeft daartoe, voor zover relevant en samengevat weergegeven, overwogen dat de minister er niet in is geslaagd het bewijs te leveren dat eiseres de overtreding heeft begaan, omdat niet in voldoende mate is komen vast te staan dat het geconstateerde letsel zodanig oud is dat het bij het vangen van de kuikens moet zijn ontstaan. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de gestelde overtredingen onvoldoende zijn bewezen, zodat de minister niet bevoegd was om daarvoor boetes aan [naam 1] op te leggen.
De rechtbank heeft hierbij aangesloten bij een uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:392) waarin is geoordeeld dat door het gebruik van een glijdende kleurschaal en een niet-eenduidige kleurvaststelling er te veel onzekerheid is over de ouderdom van de meegetelde bloedingen, zodat niet in voldoende mate kan worden vastgesteld dat sprake is van vangletsel.

Standpunten van partijen

3.
De minister richt zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is bewezen dat het in het slachthuis geconstateerde letsel is ontstaan bij het vangen van de kuikens. De minister heeft daarbij gewezen op uitspraken van het College in vergelijkbare zaken, waarin het College de methode die voor het vaststellen van het vangletsel is gevolgd juist heeft bevonden. Ook heeft de minister gewezen op latere uitspraken van de rechtbank, zoals de uitspraak van 3 april 2020 (ECLI:NL:RBROT:2811), waarin de rechtbank naar aanleiding van de door de minister over de methode gegeven toelichting geen aanleiding meer zag om de hiervoor genoemde uitspraak van 22 januari 2020 te volgen.
De minister heeft in hoger beroep de methode voor het vaststellen van het vangletsel wederom toegelicht.
4. [naam 1] heeft aangevoerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde overtredingen. Volgens [naam 1] is het geenszins uitgesloten dat het bij de kuikens geconstateerde letsel niet bij het vangen, maar tijdens het vervoer of na aankomst bij het slachthuis is ontstaan. Bij brief van 15 november 2021 heeft [naam 1] ter onderbouwing van haar standpunt enkele producties overgelegd.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5. In de onderhavige zaak hebben toezichthouders achteraf in het slachthuis vastgesteld dat er bij het vangen van de kuikens in de stal van [naam 1] overtredingen zijn begaan. De daarbij gevolgde methode, die beschreven is in het werkvoorschrift met code WLZVL-030 en de daarbij behorende bijlage 2, was volgens de rechtbank niet deugdelijk.
6. Dezelfde methode is inmiddels in meerdere zaken in hoger beroep bij het College aan de orde geweest. In uitspraken in die zaken, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:706), heeft het College steeds geoordeeld dat er geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat de door de minister gehanteerde methode voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is. Daarbij zijn dezelfde argumenten en dezelfde rapporten betrokken als in de procedure bij de rechtbank in deze zaak. Eén van die rapporten is het rapport van Wageningen Livestock Research, getiteld ‘Letsel en schade bij vleeskuikens als gevolg van vangen, transport en handelingen aan de slachtlijn’ en gedateerd januari 2019 (hierna: WUR-rapport), dat is opgesteld in opdracht van de PPS Poultry4Food en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het kader van het project ‘Follow-up WQ Vleeskuikens’.
Het College ziet in hetgeen door partijen bij de rechtbank en in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanleiding om af te wijken van zijn eerdere uitspraken waarbij het College de methode deugdelijk heeft bevonden. Het College overweegt daartoe het volgende.
6.1
Voorop moet worden gesteld dat de constatering van de overtreding is gebaseerd op alle waarnemingen van de toezichthoudend dierenarts in het rapport van bevindingen en dat de vangletseltelling uitsluitend is verricht met het oog op de handhavingsnorm van 2%. De constatering van de overtreding is dus niet alleen gebaseerd op de uitkomst van de vangletseltelling.
6.2
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat bloedingen bij geslachte vleeskuikens kunnen zijn veroorzaakt op drie momenten: bij het vangen op de pluimveehouderij, tijdens het transport en tijdens het slachtproces in het slachthuis. Evenmin is in geschil dat de kleur van de bloeding een indicatie is voor het tijdsverloop sinds het letsel werd veroorzaakt. Een bloeding van twee minuten oud heeft een helderrode kleur, en een bloeding van 12 uur oud is donkerrood of paars.
6.3
Het College is van oordeel dat het gebruik van een grofmazige, glijdende schaal van verkleuring de vaststelling van het tijdsverloop sinds het letsel werd veroorzaakt op zichzelf niet onbruikbaar maakt. Daaruit kan namelijk wel worden afgeleid dat als een bloeding donkerrood of paars is, deze niet recent is veroorzaakt. Het tijdstip waarop de kleur van een bloeding van rood zal overgaan naar donkerrood of paars is, zoals namens de minister naar voren is gebracht, afhankelijk van de aard, ernst en plaats van het letsel. Het College acht het, mede gelet op hetgeen hierna in 6.4 en 6.5 is overwogen, aannemelijk dat een in het slachthuis geconstateerde bloeding van 3 cm of groter die niet helderrood, maar donkerrood of paars is, duidt op letsel dat reeds tijdens het vangen van de kuikens is ontstaan.
6.4
Ter zitting heeft de senior toezichthoudend dierenarts van de NVWA verklaard dat de ervaring leert dat tijdens het transport weinig letsel wordt veroorzaakt. Dit wordt bevestigd door het nadere stuk dat de minister in hoger beroep heeft ingediend. Daarin heeft een van de opstellers van het WUR-rapport verklaard dat uit het onderzoek dat aan het WUR-rapport ten grondslag lag, bleek dat er nagenoeg geen letsel bij de dieren ontstaat tijdens het transport, tenzij er een duidelijk incident of ongeval is geweest. Ter zitting heeft de toezichthoudend dierenarts verklaard dat bij iedere aanvoer wordt gecheckt of er tijdens het vervoer een calamiteit is geweest, zoals een incident of ongeval. Bij zo’n calamiteit zal ook steeds sprake zijn van een opvallend groot percentage letsels, namelijk 30% of meer. In het onderhavige geval heeft zich echter geen incident of ongeval tijdens het vervoer voorgedaan.
6.5
Ter zitting heeft de senior toezichthoudend dierenarts voorts verklaard, en met een film over het slachtproces nader onderbouwd, dat ook tijdens het slachtproces nauwelijks bloedingen optreden. Dit blijkt ook door het hiervoor reeds genoemde nadere stuk van de minister. De mede-opsteller van het WUR-rapport bevestigt daarin dat tijdens het slachtproces nagenoeg geen letsel optreedt met een bloeding die groter is dan 1 cm. Reden daarvoor is dat de kuikens aan het begin van het slachtproces worden bedwelmd terwijl ze nog in de containers zitten. De bedwelming vindt plaats met carbondioxide. Op de film is te zien dat de kuikens in de eerste fase van de bedwelming (de eerste 10-20 seconden) nog wat onrustig zijn en soms de nek omhoog rekken. Er is geen geklapper met vleugels te zien.
Door de bedwelming vertraagt de hartslag waardoor bloedingen klein blijven. Bloedingen van 3 cm of groter moeten dan ook bij de kuikens zijn ontstaan in de periode dat zij nog bij bewustzijn waren. Namens de minister is ten slotte nog toegelicht dat in de stukken in een enkele passage “3 cm2” is vermeld, maar dat dat op een vergissing berust. De in de vangletseltellingformulieren vermelde letsels zijn steeds minimaal 3 cm lang. De senior toezichthoudend dierenarts heeft in dit verband ook verklaard dat hierbij als hulpmiddel gebruik wordt gemaakt van een slachthuispen, waarvan het clipje precies 3 cm groot is.
Hetgeen hier door [naam 1] met de door haar bij brief van 15 november 2021 overgelegde producties tegenin is gebracht heeft het College niet overtuigd. Weliswaar is in producties 1 (enkele pagina’s uit de AVMA Guidelines for the Euthanasia of Animals uit 2013) en 2 (Animal Welfare Evaluation of Gas Stunning uit 2013) vermeld dat vergassing van vogels tot gevolg kan hebben dat vogels hun vleugels gaan uitslaan, hetgeen letsel tot gevolg kan hebben, maar uit beide producties blijkt tevens dat het uitslaan van vleugels vooral optreedt bij vergassing met argon en in mindere mate bij vergassing met carbondioxide. Dit komt overeen met de verklaring ter zitting van de senior toezichthoudend dierenarts. Ook de door een hoogleraar pathologie/diergeneeskunde gevalideerde verklaring van een dierenarts van 10 november 2021 (productie 3) legt onvoldoende gewicht in de schaal, nu daarin wordt gesteld dat er tijdens onderwijsomstandigheden met studenten van de faculteit Diergeneeskunde meerdere malen is gebleken dat bij kuikens waarvan de nek was omgedraaid nog bloeduitstortingen aan de vleugeldelen ontstonden, hetgeen een heel andere situatie is dan het slachtproces dat in de onderhavige zaken aan de orde is.
7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het College zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, een oordeel geven over de beroepen van [naam 1] bij de rechtbank, met inachtneming van hetgeen [naam 1] hierover in hoger beroep heeft aangevoerd en voor zover dit – gelet op het vorenstaande – nog nodig is.
8. Over de vaststelling van het percentage vangletsel overweegt het College dat in hoger beroep alleen de daarbij gevolgde methode in geschil is. [naam 1] heeft in hoger beroep desgevraagd verklaard dat het percentage letsel dat in het slachthuis is vastgesteld niet in geschil is, maar uitsluitend de vraag op welk moment dat letsel is ontstaan.
Nu uit de overwegingen 6 tot en met 6.5 volgt dat het College de door de NVWA gevolgde methode om het percentage vangletsel vast te stellen deugdelijk acht, volgt daaruit tevens dat de minister terecht heeft geconstateerd dat [naam 1] de artikelen 2.5 en 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en de artikelen 3, aanhef en onder e, en 8 eerste lid, in samenhang gelezen met bijlage I, hoofdstuk III, afdeling 1, punt 1.8, aanhef en onder d, van de Transportverordening op 25 juli 2016, 3 september 2016 en 9 september 2016 heeft overtreden.
9. Hieruit volgt dat de minister bevoegd was om [naam 1] boetes op te leggen. De hoogte van de opgelegde boetes van (telkens) € 1.500,- is in overeenstemming met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 1.2 en de bijbehorende bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, en met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan oplegging van een lagere boete met toepassing van artikel 5:46, derde lid van de Awb was aangewezen.
10. Het College zal de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [naam 1] tegen de besluiten van 13 juli 2017 alsnog ongegrond verklaren.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [naam 1] tegen de besluiten van 13 juli 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. D. Brugman en mr. S.W. van Kasbergen, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. J.M.M. Bancken