ECLI:NL:RBROT:2022:5017

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
10/750341-16 en 10/125231-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Megazaak Spaniel: Gewoonte maken van overtredingen Wwft, Wft, Witwassen en valsheid in geschrift

In de zaak tegen [naam verdachte], die als eigenaar van een boekhoud- en administratiekantoor fungeerde, heeft de rechtbank Rotterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een omvangrijke strafzaak, bekend als de Megazaak Spaniel. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het niet voldoen aan de onderzoeksplicht volgens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), belastingfraude, witwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk geen cliëntenonderzoek heeft uitgevoerd en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ondergronds bankieren zonder de benodigde vergunning van De Nederlandsche Bank N.V. Het onderzoek, dat begon in 2016, leidde tot de ontdekking van een netwerk van criminele activiteiten waarbij grote sommen geld betrokken waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en de verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedragen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de integriteit van de financiële sector, maar hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. De verdachte werd vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar de meeste beschuldigingen werden bewezen verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/750341-16 en 10/125231-22
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
[adres verdachte] ,
raadsman mr. R. Heemskerk, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting.

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20, 23, 25, 30 mei, 1, 3 en 8 juni 2022.

2..Tenlasteleggingen

Aan de verdachte [naam verdachte] is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
2.1.
Parketnummer 10/750341-16
[naam verdachte] wordt verweten dat hij, als eigenaar van [naam bedrijf verdachte] , een boekhoud- en administratiekantoor, niet aan zijn onderzoeksplicht ten aanzien van cliënten heeft voldaan en in die hoedanigheid ongebruikelijke transacties niet aan de Financiële Inlichtingen Eenheid heeft gemeld (feiten 1 en 2).
[naam verdachte] wordt voorts verweten dat hij zonder vergunning van De Nederlandse Bank N.V. opzettelijk als trustkantoor werkzaam is geweest (feit 3).
Vervolgens wordt [naam verdachte] verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ondergronds bankieren door wederom zonder vergunning van De Nederlandse Bank N.V. opzettelijk het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen (feit 4).
Ook wordt [naam verdachte] het plegen van belastingfraude verweten, hierin bestaande dat hij een kwartaalaangifte omzetbelasting van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) (een klant van [naam bedrijf verdachte] ) en twee aangiften omzetbelasting van [naam bedrijf verdachte] onjuist of onvolledig heeft gedaan (feiten 5 en 6 primair, 8 primair), dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van twee luxe personenauto’s (feiten 6 subsidiair en 8 subsidiair). Een derde verwijt van belastingfraude houdt in dat de verdachte dit feit heeft doen plegen met betrekking tot een kwartaalaangifte omzetbelasting van een klant van [naam bedrijf verdachte] (feit 7).
Witwassen wordt [naam verdachte] bovendien verweten met betrekking tot verschillende, grote contante geldbedragen en met betrekking tot inkomsten en/of vermogen van anderen door deze inkomsten en/of dit vermogen in vastgoed te investeren (feiten 9 tot en met 14).
Daarnaast wordt [naam verdachte] verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, hierin bestaande dat de verdachte twee inkomensverklaringen op naam van medeverdachten valselijk heeft opgemaakt (feiten 15 en 16).
2.2.
Parketnummer 10/125231-22
[naam verdachte] wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan pogingen tot witwassen met betrekking tot inkomsten en/of vermogen van een ander.

3..Onderzoek Spaniel

De tenlastelegging is gebaseerd op het onderzoek Spaniel. Dit is begonnen met TCI-informatie over [naam verdachte] . Hij zou zich schuldig hebben gemaakt aan ondergronds bankieren en velen miljoenen in zijn huis hebben liggen. Veel criminelen in Nederland zouden hun geld bij hem investeren en hij zou contant dividend uitbetalen. Tenslotte zou hij zijn geld beleggen in recreatieparken in binnen- en buitenland. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] zou zijn baas zijn en ook vele miljoenen in huis hebben liggen.
In 2016 is een financieel onderzoek begonnen dat in 2017 is uitgebreid met een tactisch onderzoek. Dit heeft geleid tot doorzoekingen op 20 juni 2018 en tot een uitgebreid dossier. Hoewel uit de afgeluisterde gesprekken is gebleken dat [naam verdachte] en medeverdachten zich mogelijk hebben begeven in kringen van misdaadondernemers en er zeker is bewezen dat hij sommigen inderdaad heeft gefaciliteerd, is het vermoeden niet hard gemaakt dat [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] grote faciliteerders van de misdaad zijn geweest die deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie. De miljoenen zijn niet aangetroffen en uit niets is gebleken dat vele criminelen (wat of wie dat ook moge zijn) geld bij hem hebben geïnvesteerd. Mogelijk ligt [naam verdachte] vermogen in Dubai, maar als de politie € 201.500,- in beslag neemt, is het schrapen om het verlies goed te maken. Wel staat vast dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten als ondergronds bankieren en aan witwassen, naast een aantal andere feiten.
Het onderzoek Spaniel heeft geleid tot een overdaad aan ingewikkelde tenlasteleggingen tegen elf verdachten. Gelet op de hoeveelheid verdachten en de wirwar aan (deels) overeenkomstige feiten waarvoor al deze verdachten worden vervolgd, spreekt de rechtbank in dit vonnis verder niet over verdachte of medeverdachte(n), maar gebruikt zij de namen van de desbetreffende personen.

4..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. E.V.J. Pols en R. Terpstra hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/750341-16 onder 6 primair en 14 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/750341-16 onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7, 8 primair, 9, 10, 11, 12, 13, 15 en 16 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/125231-22 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, alsmede tot een geldboete van vijftigduizend euro, te vervangen door 285 dagen hechtenis;
  • ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van boekhouder, accountant en belastingadviseur voor de duur van vijf jaar;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van (in totaal) € 309.000,-;
  • teruggave aan de verdachte van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 7.500,-.

5..Vrijspraken

Het onder parketnummer 10/750341-16 ten laste gelegde

5.1.
Feit 7 en feit 8, zaaksdossier auto’s
5.1.1.
Algemene overweging
Als gezegd worden [naam verdachte] allerlei vormen van belastingfraude met de import van vier auto’s verweten in de jaren 2017 en 2015. De rechtbank zal [naam verdachte] veroordelen voor de fraude in 2017 (paragraaf 5.3), maar vrijspreken voor de fraude in 2015, zoals onder de feiten 7 en 8 ten laste is gelegd. Uit de fraude in 2017 zoals de rechtbank hieronder zal beschrijven, zou het vermoeden kunnen rijzen dat [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] ook in 2015 hebben samen gewerkt om belastingfraude te plegen. Maar aan de latere handelingen kan geen bewijs voor de eerdere worden ontleend.
5.1.2.
Feit 7 Belastingfraude Mercedes-Benz met het kenteken [kentekennummer 1]
Volgens zijn tenlastelegging onder 7 heeft [naam verdachte] op 27 januari 2015 als boekhouder tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk een valse belastingaangifte laten begaan door op de belastingaangifte van [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) een onjuist bedrag aan omzetbelasting te doen vermelden. Uit het dossier blijkt dat het zou moeten gaan om het niet opgeven van omzetbelasting van de verkoop door [naam bedrijf 2] van een Mercedes-Benz met het kenteken [kentekennummer 1] , op 29 december 2014 aan [naam persoon 1] .
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van dit feit. [naam bedrijf 2] heeft de Mercedes in Duitsland gekocht en blijkens de desbetreffende factuur op 29 december 2014 verkocht aan [naam persoon 1] voor € 36.300,-, inclusief € 6.300,- BTW. De verkoopfactuur is op 29 december 2014 gemaakt en voor het laatst opgeslagen door [naam medeverdachte 2] . Op de digitale aangifte van de BTW-aangifte van [naam bedrijf 2] over het vierde kwartaal 2014 staat dat deze op 27 januari 2015 door [naam verdachte] is gedaan. Die aangifte is zodanig laag, dat de BTW over de Mercedes volgens de officier van justitie daarin niet kan zijn opgenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op de server van [naam bedrijf verdachte] werd een map aangetroffen van [naam bedrijf 2] . [naam verdachte] heeft op de zitting verklaard dat [naam bedrijf 2] tot einde 2014 een klant van [naam bedrijf verdachte] is geweest en dat de laatste handeling op 27 januari 2015 de BTW aangifte is geweest over het vierde kwartaal 2014. Nu uit het dossier slechts kan blijken dat [naam bedrijf 2] hooguit tot april 2014 een klant is geweest, zal de rechtbank van deze verklaring uitgaan.
Er is geen bewijs dat [naam verdachte] wetenschap heeft gehad van frauduleuze handeling met deze Mercedes. Daar komt bij dat [naam verdachte] ter zitting heeft verklaard dat zijn naam op het formulier waarmee de BTW-aangifte is gedaan nog niet betekent dat hij ook zelf de aangifte heeft gedaan. Dat zijn naam op het formulier staat is het gevolg van een instelling in het geautomatiseerde systeem waarmee [naam bedrijf verdachte] de belastingaangifte gebruikelijk deed. Nu de rechtbank dit niet kan uitsluiten en er ook overigens geen bewijs is dat [naam verdachte] vooraf op de hoogte is geweest van het doen van onjuiste en/of onvolledige aangifte, zal de rechtbank hem van dit feit vrijspreken.
5.1.3.
Feit 8 Belastingfraude met BMW X5 M50D met het kenteken [kentekennummer 2]
In de map van [naam bedrijf 2] op de server van [naam bedrijf verdachte] bevond zich een aantal documenten waaruit kan worden afgeleid dat [naam bedrijf 2] op 8 augustus 2015 voor € 99.500,- een BMW X5 met het chassisnummer [chassisnummer 1] heeft besteld. Deze auto heeft het kenteken [kentekennummer 2] gekregen. De auto is verkocht aan [naam bedrijf 3] die deze weer heeft doorverkocht aan [naam bedrijf medeverdachte 2] . (hierna: [naam bedrijf medeverdachte 2] ), een bedrijf van [naam medeverdachte 2] . [naam verdachte] heeft de auto op 29 september 2015 gekocht van [naam bedrijf medeverdachte 2] . Op de factuur staat een bedrag van € 18.060,- aan BTW. [naam bedrijf verdachte] heeft de factuur van [naam bedrijf medeverdachte 2] voldaan. De BTW is als voorbelasting opgenomen op de aangifte van [naam bedrijf verdachte] over het derde kwartaal 2015.
Als gezegd zou [naam verdachte] volgens zijn tenlastelegging onder 8 primair op de belastingaangifte van [naam bedrijf verdachte] over het derde kwartaal van 2015 ten onrechte omzetbelasting over de aanschaf van deze BMW X5 als voorbelasting hebben opgenomen. Dit is niet toegestaan als [naam verdachte] wist dat met de aan- en verkoop van de auto belastingfraude is gepleegd. Hoewel zou kunnen worden bewezen dat [naam medeverdachte 2] bij de aankoop van de auto fraude heeft gepleegd met behulp van [naam bedrijf 2] , is er geen bewijs dat [naam verdachte] daaraan heeft deelgenomen of dat hij daarvan persoonlijk op de hoogte is geweest. Dat bewijs kan niet worden ontleend aan de verklaring van [naam persoon 2] . Hij heeft in 2012 twee maanden als functionaris met een onbekende rol ingeschreven gestaan bij [naam bedrijf 2] . [naam persoon 2] heeft weliswaar verklaard dat [naam verdachte] auto’s uit Duitsland haalde, maar het is onduidelijk of dat ook deze auto betreft en hoe [naam persoon 2] dat wist. Het bewijs kan ook niet worden ontleend aan het bewijs van fraude door [naam verdachte] in 2017. Aan het latere kan, als gezegd, niet het bewijs voor het eerdere worden ontleend. [naam verdachte] zal dan ook worden vrijgesproken van het opzettelijk doen van een onjuiste en/of onvolledige aangifte van de omzetbelasting van [naam bedrijf 2] .
Subsidiair is onder 8 ten laste gelegd dat [naam verdachte] de BMW heeft witgewassen. Ook wat dit onderdeel betreft is er geen bewijs dat [naam verdachte] wist of moet hebben geweten dat de BMW op enigerlei wijze van misdrijf afkomstig is geweest, daargelaten of de BMW daadwerkelijk middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is geweest.
5.1.4.
Conclusie
De rechtbank spreekt [naam verdachte] vrij van feit 7 en feit 8.
5.2.
Feit 14 Zaaksdossier [naam zaaksdossier 1]
5.2.1.
Standpunt van de officieren van justitie en van de verdediging
Van strafbare betrokkenheid van de verdachte bij het witwassen van de betalingen bij de verwerving van het appartement aan de [adres 1] – en parkeerplaats 183 op -1 aan de [straatnaam 1] – te Rotterdam blijkt onvoldoende uit het dossier. Daaruit volgt dat [naam verdachte] van het aan onder 14 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
5.2.2.
Oordeel van de rechtbank
Met de officieren van justitie en de verdediging is ook de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en het onderliggende zaaksdossier [naam zaaksdossier 1] niet blijkt van strafbare betrokkenheid van de verdachte bij het onder 14 ten laste gelegde, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
5.3.
Feit 16 Zaak [naam medeverdachte 3]
5.3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Het ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft een verzonnen inkomensverklaring opgesteld zonder feitelijke grondslag, met de bedoeling de deurwaarder af te poeieren.
5.3.2.
Oordeel van de rechtbank
[naam verdachte] wordt er, kort gezegd, van beschuldigd dat hij als boekhouder van [naam medeverdachte 3] samen met hem een verklaring over zijn inkomen uit zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] valselijk heeft opgemaakt, om deze te gebruiken tegenover een deurwaarder.
Deze inkomensverklaring komt ter sprake in een door de politie afgeluisterd telefoongesprek dat plaatsvond op 17 mei 2018. De verdachte [naam verdachte] heeft de verdachte [naam medeverdachte 3] opgebeld:
[naam verdachte] : Ik hoorde je hebt een inkomens verklaring nodig voor een deurwaarder toch?
[naam medeverdachte 3] : ja
[naam verdachte] : moet de deurwaarder, moet jij iets betalen of zo, wat is de bedoeling.
[naam medeverdachte 3] : ja, van die oude schulden van mij toch.
[naam verdachte] : dan moet je eigenlijk lage inkomen hebben.
[naam medeverdachte 3] : ja eigenlijk wel ja.
[naam verdachte] : is goed dan weet ik even voldoende. je krijgt het wel.
Tijdens doorzoekingen in de woning en het kantoorpand van [naam bedrijf verdachte] is de inkomensverklaring gevonden, als bijlage gevoegd bij een e-mail die door een medewerker van [naam bedrijf verdachte] op 17 mei 2018 aan [naam medeverdachte 3] is gestuurd. In die verklaring staat dat het inkomen van [naam medeverdachte 3] in de periode februari tot en met april 2018 “op basis van de gegevens wat wij momenteel van u beschikken” € 2.114 is geweest.
[naam verdachte] heeft verklaard dat het bedrag aan inkomen van [naam medeverdachte 3] destijds in mei 2018 is geschat op basis van de toen beschikbare administratie van het bedrijf van [naam medeverdachte 3] . Het bedrijf zet al jaren zeer weinig om en een redelijke schatting van de inkomsten was op basis van die omzet eenvoudig te maken.
Uit de belastingaangifte van [naam medeverdachte 3] over het jaar 2018 blijkt dat in dat jaar sprake was van een totale fiscale winst van € 2.219,- en privé-onttrekkingen van totaal € 4.684,-.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de inkomensverklaring vals is en is opgesteld om een fictief laag inkomen aan een deurwaarder te presenteren. Hoewel het inkomen van [naam medeverdachte 3] in de drie betrokken maanden van 2018 volgens deze verklaring laag is te noemen, wijkt deze niet af van het jaarinkomen over 2018, zoals dat bij de Belastingdienst aangegeven is. Omgerekend naar een jaarinkomen, zou de inkomensverklaring eerder een hoger dan een lager inkomen dan daadwerkelijk genoten inhouden.
Verdere gegevens over het inkomen van [naam medeverdachte 3] bevat het dossier niet. Ook uit het afgeluisterde telefoongesprek kan, anders dan de officieren van justitie menen, niet worden vastgesteld dat [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] afgesproken hebben een inkomensverklaring op te maken met een te laag inkomen.
5.3.3.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van feit 16.
Het onder parketnummer 10/125231-22 ten laste gelegde
5.4.
Standpunt van de officieren van justitie
De aan de verdachte ten laste gelegde poging om inkomsten en vermogen om te zetten in de financiering en verwerving van het appartement aan de [adres 2] te Rotterdam alsmede de twee daarbij horende parkeerplaatsen is wettig en overtuigend bewezen.
5.5.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het onderzoek ter terechtzitting en het onderliggende zaaksdossier [naam zaaksdossier 2] , niet bewezen is dat er, gelet op de hierna te bespreken bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/750341-16 onder 11 ten laste gelegde, sprake is geweest van een poging om inkomsten en vermogen om te zetten in de financiering en verwerving van het appartement aan de [adres 2] te Rotterdam alsmede de twee daarbij horende parkeerplaatsen. De verdachte zal ook van het onder parketnummer 10/125231-22 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Feit 1 en feit 3 Zaaksdossiers WWFT en Trustkantoren [1]
6.1.1.
Algemene bewijsoverweging
Onder feit 1 wordt [naam verdachte] verweten dat hij bij tien van de cliënten van [naam bedrijf verdachte] opzettelijk geen (volledig) cliëntonderzoek heeft uitgevoerd en/of dat niet heeft geadministreerd; niet de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende (hierna: UBO) van tien andere cliënten heeft vastgesteld en/of dat niet heeft geadministreerd; en van weer twee andere cliënten niet de identiteit van de gerechtigden van een eenmanszaak heeft geverifieerd en/of dat niet heeft geadministreerd. Dat zou in strijd zijn met de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme (hierna: WWFT). Onder feit 3 wordt hem verweten dat hij zonder vergunning opzettelijk aan elf cliënten een postadres ter beschikking heeft gesteld, terwijl hij hun belastingaangiften en administratie heeft gedaan, hetgeen in strijd is met de Wet Toezicht Trustkantoren (hierna: WTT).
[naam verdachte] heeft verklaard dat hij zich niet met concrete cliëntonderzoeken, belastingaangiften of boekhoudingen heeft bezig gehouden. Er is ook verder geen bewijs dat [naam verdachte] alle hierboven bedoelde ten laste gelegde, concrete gedragingen zelf heeft gepleegd of zelfs maar op de hoogte is geweest van het voorkomen van die concrete gedragingen. Dit op zichzelf staat een bewezenverklaring evenwel niet in de weg. Naar het oordeel van de rechtbank dient de tenlastelegging zo te worden gelezen dat de hierboven bedoelde gedragingen hem in zijn functie van ondernemer worden verweten. Uit HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (Drijfmest) kan worden afgeleid dat de gedragingen van de medewerkers van [naam bedrijf verdachte] kunnen worden toegerekend aan [naam verdachte] , nu de medewerkers voor hem werkzaam waren, hun gedragingen pasten in hun normale werkzaamheden en de verdachte bepaalde of kon bepalen hoe zij hun werkzaamheden verrichtten. Nu aan deze voorwaarden is voldaan, heeft [naam verdachte] de concrete feiten, voor zover bewezen, in zijn functie van ondernemer ook opzettelijk verricht. De verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat de medewerkers van zijn kantoor gebruikelijk niet het (volledige) cliëntonderzoek als bedoeld onder 1 op de tenlastelegging hebben gedaan. Verder heeft hij bij de politie verklaard dat hij wist dat cliënten op het adres van [naam bedrijf verdachte] waren ingeschreven als bedoeld onder 3 op de tenlastelegging. Hij was derhalve op de hoogte van het vóórkomen van gedragingen van de aard en soort als bedoeld onder 1 en 3 op de tenlastelegging en als eigenaar bevoegd en gehouden om maatregelen ter voorkoming te nemen. Gesteld noch gebleken is dat hij die maatregelen heeft genomen. Aldus kan worden bewezen dat de verdachte de gedragingen, voor zover bewezen, opzettelijk heeft gepleegd.
6.1.2.
Concrete bewijsoverweging feit 1
Niet bewezen is dat [naam persoon 3] een klant is geweest. De verdachte heeft dat ontkend. [naam persoon 3] is geen bij de Belastingdienst bekende klant en komt niet voor in het boekhoudprogramma Exact waarvan [naam bedrijf verdachte] gebruik heeft gemaakt. De politie concludeert desalniettemin dat [naam persoon 3] een klant is geweest, aangezien [naam verdachte] ten behoeve van [naam persoon 3] geholpen heeft bij onroerend goed transacties. Zoals hieronder in paragraaf 6.6.2 zal blijken is met behulp van deze transacties geld witgewassen. Dat [naam persoon 3] een vehikel is waarmee [naam verdachte] met een mededader geld heeft witgewassen, maakt [naam persoon 3] echter nog geen cliënt in de zin van de WWFT (zie verder in paragraaf 6.8.1).
De raadsman heeft aangevoerd dat [naam verdachte] voor [naam persoon 4] alleen de administratie heeft gecontroleerd. Dit wordt evenwel weerlegd door gegevens van de Belastingdienst, waaruit blijkt dat [naam bedrijf verdachte] de belastingaangifte voor [naam persoon 4] heeft verzorgd.
De raadsman heeft ten aanzien van de overige personen en bedrijven op de tenlastelegging onder 1 met betrekking tot het cliëntenonderzoek, kort samengevat, aangevoerd dat deze personen levenspartner, vrienden en bekenden van [naam verdachte] zijn, waarvoor cliëntenonderzoek niet nodig is geweest. Deze uitzonderingen zijn echter niet terug te voeren tot de WWFT, zoals deze geldt en ook gold ten tijde van de ten laste gelegde periode, die behalve cliëntonderzoek ook vastlegging van de resultaten daarvan voorschrijft (artikel 33 e.v. WWFT-oud), zonder uitzondering te maken voor vrienden en bekenden. Handelen in strijd met artikel 33 WWFT-oud was toentertijd strafbaar (artikel 1 onder 2 jo. artikel 6 lid 1, aanhef en onder 2 van de Wet op de Economische Delicten-oud), is dat nog steeds en is ook ten laste gelegd. Hoewel het in zekere zin begrijpelijk is dat de verdachte geen clientonderzoek heeft uitgevoerd (en vastgelegd) ten aanzien van zijn levenspartner, vrienden en kennissen, kan dit al met al niet afdoen aan de strafbaarheid van dit nalaten.
De raadsman heeft bij pleidooi stukken overgelegd waaruit zou blijken dat [naam verdachte] wel degelijk de identiteit zou hebben gecontroleerd van de personen die op de tenlastelegging worden genoemd.
Uit de processtukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat op het moment van het politieonderzoek van de eerste groep cliënten op de tenlastelegging in het geheel geen stukken waren waaruit het clientonderzoek kon blijken; dat van de tweede groep cliënten geen UBO-verklaringen aanwezig zijn geweest; en dat van de derde groep cliënten niet kon blijken dat de identiteit was geverifieerd van de persoon voor wiens rekening en risico de eenmanszaak werd gedreven. De rechtbank kan niet vaststellen dat de op de zitting overgelegde stukken reeds ten tijde van het politieonderzoek in de administratie waren opgenomen en dat de politie dus niet goed genoeg gezocht zou hebben. Hoewel daartoe ruim de gelegenheid is geweest, bijvoorbeeld bij de regiezitting van 24 augustus 2021, heeft de verdachte de stukken ook niet eerder overgelegd, zodat nader onderzoek had kunnen worden gedaan. Het verweer en de overgelegde stukken bestrijden ook overigens niet de tenlastelegging, nu gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van de eerste groep bedrijven en personen een volledig cliëntenonderzoek is uitgevoerd. Ten aanzien van de tweede groep bedrijven is gesteld noch gebleken dat een UBO-verklaring in de administratie van de [naam bedrijf verdachte] was opgenomen. Uit de overgelegde stukken kan ten slotte niet blijken dat onderzoek is gedaan naar en in de administratie opgenomen is geweest wie de personen zijn geweest achter de autorijschool [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] .
De raadsman heeft verder aangevoerd dat naar het oordeel van [naam verdachte] er geen sprake is geweest van een gewoonte, aangezien hij niet heeft geweten dat zijn handelwijze strafbaar was. Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een “gewoonte”, hangt echter niet af van de vraag of de verdachte wist dat wat hij deed strafbaar was, maar van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld (HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702).
Het gaat om een gebruikelijke handelwijze van [naam bedrijf verdachte] ten aanzien van tien respectievelijk elf cliënten. Hoewel het zaaksdossier WWFT zijn geheimen wat betreft de duur van de periode moeizaam prijs geeft, staat op basis van de verklaring van [naam verdachte] wel vast dat het gaat om een handelwijze gedurende een langere periode. Daarmee is bewezen dat [naam verdachte] een gewoonte heeft gemaakt van het doen van een onvolledig cliëntenonderzoek en het niet vastleggen van de UBO.
6.1.3.
Concrete bewijsoverweging feit 3
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het voormalige adres van [naam bedrijf verdachte] , [adres 3] te Rotterdam, werd gebruikt als postadres voor verschillende cliënten. Uit de processtukken blijkt dat ook de [adres 4] te Rotterdam is gebruikt als postadres voor cliënten. Dat is gedurende de gehele ten laste gelegde periode gebeurd. Om redenen als bovengenoemde is ook hier sprake van het maken van een gewoonte.
6.1.4.
Conclusie
De feiten 1 en 3 zijn bewezen, met vrijspraak van [naam persoon 3] als klant.
6.2.
Feit 4 zaaksdossier Ondergronds bankieren
6.2.1
Standpunt verdediging
De verdachte moet van feit 4 worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De verdachte hield zich niet bezig met ondergronds bankieren. De verdachte heeft alleen vanuit zijn hoedanigheid van administratiekantoor/intermediair wel eens aantekeningen gemaakt van financiële transacties en financieel advies gegeven. Dat daarbij wel eens het woord “token” is gevallen, duidt nog niet op ondergronds bankieren omdat dit woord in de Pakistaanse cultuur ook voor aanbetaling wordt gebruikt. Daar waar de verdachte lijkt (mee) te praten over strafbare feiten, gaat het om grootspraak. De verdachte heeft wel eens in zijn kantoor contant geld geteld, maar dat ging dan altijd om kleine bedragen, afkomstig van klanten die contant hadden betaald voor verdachtes administratieve diensten. Het geld in zijn bankkluis aan de Coolsingel was niet van de verdachte. Los hiervan is geld in een dergelijke kluis geen indicatie voor ondergronds bankieren, omdat je daar ’s avonds en in het weekend niet bij kunt, wat voor ondergronds bankieren wel nodig is.
6.2.2
Beoordeling rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat feit 4 wettig en overtuigend is bewezen. Hieronder volgen de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen.
6.2.2.1
Algemene overweging
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1747 overwogen dat het opzet van een verdachte kan worden bewezen op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag: “Bepaalde gedragingen kunnen (…) naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer (…) gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard”. Deze overweging is naar het oordeel van de rechtbank ook van toepassing op commissiedelicten, misdrijven waarvan het constitutieve bestanddeel niet bestaat uit het teweegbrengen van een verboden gevolg, zoals bij omissiedelicten, maar uit een verboden gedraging. Ook dan kan gelet op de concrete omstandigheden de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het verboden gedrag dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, behoudens contra-indicaties. Een enkele ontkenning van de verdachte kan niet als contra-indicatie worden aangemerkt.
6.2.2.2
Inleiding ondergronds bankieren [2]
Het is een feit van algemene bekendheid dat er een systeem van ondergronds bankieren bestaat, dat ook voor criminele geldstromen wordt gebruikt. Kort gezegd houdt dit systeem in dat op basis van een afgesproken code (contant) geld bij een bankier in het ene land wordt ingelegd en wordt uitbetaald door een bankier in het andere land. Het ondergronds bankieren berust mede op vertrouwen. Het geld dat betaalbaar wordt gesteld nadat het elders is ingelegd, kan aan de ontvangende partij worden uitbetaald nadat die zich heeft gelegitimeerd met een van te voren afgesproken uniek nummer (token). Deze nummers zijn vaak afkomstig van telefoonnummers of bankbiljetten. Op het moment dat het bij de ontvangende en verstrekkende partij tot een ontmoeting komt, zal het token worden overgedragen. In het geval dat ter legitimatie een bankbiljet wordt overhandigd zal dit in beheer blijven bij de verstrekkende partij als bewijs van afgifte. Deze vorm van tokens, de bankbiljetten, betreffen doorgaans coupures van kleine waarde.
6.2.2.3
Bewijsoverwegingen
Gesprekken over geld
In een groot aantal gesprekken met onder meer [naam medeverdachte 1] en [naam persoon 5] uit Dubai spreekt [naam verdachte] al dan niet in versluierd taalgebruik over geldbedragen, verschillende valuta, tokens, percentages, wisselkoersen, Dubai, Londen en Manchester en is in enkele gevallen ook het tellen van geld te horen. Bijvoorbeeld:
- Op 7 februari 2017 zegt een onbekende man (NN) dat [naam verdachte] heel snel “die van Panama” aan NN moet sturen. [naam verdachte] zegt dat hij dat al gedaan heeft. [naam verdachte] geeft desgevraagd aan dat hij elke keer een andere aan NN stuurt. NN: “
weet je, als ze verscheuren dan .....”. [naam verdachte] : “
ja, nee, verscheuren ...... elke keer een andere, nieuwe.” NN: “
omdat ik zei tegen hem dat 11 heb ik nodig, van 200, 200, toen vroeg hij op 1 token of...apart?” [naam verdachte] : “
nee nee apart apart, andere, andere omdat een token 1 keer werkt, dat is beter want ik moet hier zicht op hebben, duidelijk controle, beter voor mij!” (p. 226 [3] ).
  • Op 9 februari 2017 zegt [naam verdachte] tegen [naam persoon 5] dat hij voor vandaag zo snel mogelijk 1 token van Londen wil krijgen (p. 229).
  • Op 13 juli 2017 vraagt [naam medeverdachte 1] aan [naam verdachte] of vrijdag 200 zou kunnen, waarop [naam verdachte] antwoordt dat als volgende week van daar niet komt dan geeft hij ( [naam verdachte] ) hem ( [naam medeverdachte 1] ) in Dubai. [naam verdachte] vervolgt dat het punt is dat al zijn geld daar ligt, hier heeft hij geen euro, en hij kan nu even niets regelen in Dubai, anders had hij [naam medeverdachte 1] gegeven (p. 640).
  • Op 20 augustus 2017 heeft [naam verdachte] een gesprek met een onbekende man (NNM) die kennelijk op dat moment in Malaga is. [naam verdachte] zegt dat zijn andere mannetje krap zit/lastig vindt, het duurt nu al 4 dagen. NNM zegt dat gisteren gevaarlijk was. [naam verdachte] zegt:
  • Op 13 oktober 2017 heeft [naam verdachte] een gesprek met [naam medeverdachte 4] waaruit blijkt dat zij stress hebben omdat iets met betrekking tot geld niet is gedaan. [naam verdachte] zegt dat hij nog wel iemand anders kent, maar dan moet hij het geld daar eerst afgeven en dat gaat hem die dag ook niet meer lukken. [naam verdachte] zegt dat hij bij deze man niet vooraf hoefde te geven. [naam medeverdachte 4] zegt dat de spullen al binnen stonden en dat ze morgen hier zouden zijn. Ze moeten alleen de "strepen" daar betalen. [naam medeverdachte 4] zegt dat die jongen van hier nu ruzie heeft met de overkant. [naam verdachte] zegt dat het echt normaal binnen een dag gaat en dat het niet de eerste keer is. Vervolgens belt [naam verdachte] naar [naam medeverdachte 1] en zegt tegen hem dat er mensen bij hem waren die tegen hem zeiden dat hoe [naam verdachte] het ook wendde of keerde, ze wilden het binnen 2 uur, anders zouden zij een groot probleem hebben. [naam medeverdachte 1] geeft aan ermee bezig te zijn. [naam verdachte] zegt: “
  • Op 18 oktober 2017 bespreken [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] dat [naam verdachte] stress heeft. [naam medeverdachte 1] zegt dat het mooie was toen hij token liet zien en het binnen 1 uur geregeld zou zijn. [naam medeverdachte 1] zegt dat wij 800 nodig hadden en die man had 1 á 2 duizend. [naam medeverdachte 1] zegt hij had gezegd dat 11 lakh (
  • Op 10 december 2017 praat [naam verdachte] met [naam medeverdachte 5] over zijn kantoor en zegt hij dat boven voornamelijk voor besprekingen van jaarrekeningen met klanten is, en beneden voor meer gewone mensen, nieuwe klanten. [naam verdachte] zegt dat hij ( [naam verdachte] ) van alle soorten criminelen heeft en die wil hij niet naar boven meenemen (p. 658-659).
  • Op 12 januari 2018 zit [naam verdachte] in zijn auto met [naam medeverdachte 5] en is het volgende te horen: [naam medeverdachte 5] : “
  • Op 2 februari 2018 bespreekt [naam verdachte] met [naam medeverdachte 6] onder meer het volgende:
[naam verdachte] : “
Nee de prijs is nog niet. Kijk op dit moment is onze inkoopprijs vanuit Dubai, kost 1 dollar 2500 dirham eh pesos. Ja. De dollar staat hoog, 1 komma 25. Als je dat uitrekent kom je op 31 zoveel uit. Dan haal je 2 %, dat is tegenwoordig de weet je wel de kostprijs”. [naam medeverdachte 6] : “
markt ... 2 % .. ntv .. klein .. ntv .. Nederland”.[naam verdachte] : “
Kostprijs hè. Niet naar de klant toe”. [naam medeverdachte 6] : “
Ja, ja, ja, ja”. [naam verdachte] : “
Is 2 %. Als je dat er uit haalt dan zit je op 30”(p. 674).
  • Op 28 februari 2018 vraagt [naam verdachte] aan [naam medeverdachte 1] of hij ( [naam medeverdachte 1] ) een token uit Dubai vraagt, waarop [naam medeverdachte 1] vraagt “
  • Op 8 maart 2018 heeft [naam verdachte] op zijn kantoor een ontmoeting met een onbekende vrouw (NNV). Hierbij is het volgende te horen: NNV: "
Een uitgebreidere weergave van gesprekken is opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. Deze gesprekken gaan naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar over ondergronds bankieren, zoals hiervoor in de inleiding beschreven, en niet om financieel advies of anderszins reguliere boekhoudkundige werkzaamheden. Dat het zou gaan om grootspraak, blijkt niet uit de gesprekken en ook niet uit de overige bewijsmiddelen. De in de gesprekken gebruikte term token (of nummers) kan niet anders worden begrepen dan als element van ondergronds bankieren. Daar waar tellen is te horen, gaat het onmiskenbaar om grote bedragen contant geld.
Ontmoetingen
In de periode van 13 september 2017 tot en met 2 maart 2018 heeft [naam verdachte] tenminste 11 maal een (meestal korte) ontmoeting gehad met iemand anders op het bedrijventerrein Rivium en andere locaties in Capelle aan den IJssel. Tijdens deze ontmoetingen werd steeds iets overgedragen. Vaak werd het geluid van het geritsel van een tas of van een papieren zak waargenomen. In een aantal gevallen werd er tijdens of na de ontmoeting een bedrag genoemd of geteld. Op 13 september 2017 is bijvoorbeeld bij een ontmoeting geritsel te horen waarop [naam verdachte] zegt: “
Dit is honderdvijfenzestig”(p. 744-745). Op 24 november 2017 rijdt [naam verdachte] in zijn auto naar de [adres verdachte] te Capelle aan den IJssel (de straat waar hij woont). Daar stapt hij uit zijn auto. Na ongeveer 5 minuten komt hij terug en stapt hij weer in. Vervolgens is het geluid van het geritsel van een papieren / plastic zak te horen en is te horen dat [naam verdachte] in zijn auto aan het tellen is. Hij telt een paar keer van 5 tot 20 en met tientallen van 30 tot en met 70. Tussendoor zegt hij een keer 2000. Vervolgens is het gekraak van een papieren / plastic zak te horen. [naam verdachte] rijdt naar de 1e Terralaan te Capelle aan den IJssel. Daar heeft hij een ontmoeting met twee NN mannen. Gekraak van een papieren/plastic tas is te horen. [naam verdachte] zegt tegen de NN mannen dat hij het niet begrijpt, dat het bij hem/hen gelijk binnen een half uur moet. Gebleken is dat [naam verdachte] eerder die dag toegang heeft gehad tot zijn kluis bij de ABN AMRO Bank (p. 739-740). Gelet op deze bevindingen staat vast dat [naam verdachte] bij deze ontmoetingen grote hoeveelheden contant geld heeft overgedragen.
(Digitale) administratie
Bij de doorzoekingen in de woning en het kantoor van [naam verdachte] op 20 juni 2018 is diverse digitale administratie aangetroffen, waarvan [naam verdachte] (co-) auteur is, waaronder het Excelbestand map22.xlsx. Ook is er een e-mail van [naam verdachte] aan [naam persoon 5] van 26 januari 2018 onderschept, waarin een ander Excelbestand was bijgevoegd. In de gevonden digitale administratie komen telkens de volgende variabelen voor: valuta (pond, dollar, euro, peso en dirham), debet (minteken) of credit, datum, naam en /of plaats rekeninghouder, profit (marge, provisie, percentage), inkomende gelden, uitgaande gelden en saldo. Diverse namen en mutaties matchen met de inhoud van door [naam verdachte] gevoerde gesprekken. Zo zegt [naam verdachte] op 3 mei 2017 tegen [naam persoon 5] dat [naam persoon 6] / [naam persoon 7] 100.000 dollar nodig had in Dubai om daar te geven. [naam verdachte] zou snel de rekening sturen / overmaken want dat kost 2-3 dagen en “hij” had het snel nodig. Op 6 mei 2017 wordt in map22.xlsx in de tabellen Cost en dirham 100.000 vermeld met de aantekening “ [naam aantekening] ”. Gelet op deze bevindingen staat vast dat de gevonden digitale administratie van [naam verdachte] is en betrekking heeft op ondergronds bankieren.
Kluis met contant geld
Op 20 juni 2018 is in een kluis van de ABN AMRO Bank N.V. aan de Coolsingel te Rotterdam, in gebruik bij [naam verdachte] , 309.000 euro in contanten aangetroffen. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor in het kader van de ontmoetingen is overwogen, staat vast dat dit geld (mede) werd gebruikt als voorraad ten behoeve van ondergronds bankieren. De inhoud van de kluis wordt verder hierna besproken onder feit 9 (Zaak Coolsingel).
Geen vergunning
[naam verdachte] en [naam bedrijf verdachte] beschikten niet over een vergunning van De Nederlandsche Bank N.V. op grond van de Wet op het financieel toezicht om betaaldiensten te mogen verrichten.
6.2.2.4
Conclusie over de bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, kunnen de gedragingen van [naam verdachte] in de tenlastegelegde periode naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden uitgelegd dan dat hij hiermee opzettelijk zonder vergunning het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend terwijl hij daar een gewoonte van heeft gemaakt. Feit 4 is bewezen.
6.3.
Feiten 5 en 6 zaaksdossier BTW auto’s
6.3.1.
Bewijsoverwegingen feit 5 en feit 6
[naam medeverdachte 7] is eigenaar van de onderneming [naam bedrijf 1] . (hierna: [naam bedrijf 1] ). Hij heeft op de zitting verklaard dat [naam verdachte] hem in 2017 heeft gevraagd om tegen een vergoeding via [naam bedrijf 1] een auto uit Duitsland in te voeren. Hij heeft verklaard dat hij daarmee heeft ingestemd, onder de voorwaarde dat hij zelf niets behoefde te doen. [naam verdachte] heeft op de zitting verklaard dat dit klopt en dat hij inderdaad via [naam bedrijf 1] een auto in Duitsland heeft gekocht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het gaat om een BMW X5, met het kenteken [kentekennummer 3] .
[naam medeverdachte 7] heeft verder verklaard dat in 2017 eenzelfde vraag aan hem werd gesteld door [naam medeverdachte 2] . Hij heeft verklaard dat hij ook met het verzoek van [naam medeverdachte 2] heeft ingestemd, onder dezelfde voorwaarde dat hij niets behoefde te doen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het gaat om een Mercedes Benz A200CDI, met het kenteken [kentekennummer 4] .
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek op de zitting en uit het dossier gebleken dat [naam medeverdachte 7] met [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] heeft samengewerkt om deze auto’s in te voeren met het opzet om geen belasting te betalen. Ondanks de ontkenningen van de verdachten blijkt dit uit de uiterlijke verschijningsvorm van de wijze waarop de aankoop en (door)verkoop van de beide auto’s is gedaan. Gelet op de concrete omstandigheden heeft [naam verdachte] de BMW tezamen in vereniging met anderen witgewassen (feit 6, subsidiair) en heeft hij tezamen en vereniging met [naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 2] belastingfraude gepleegd door voor [naam bedrijf 1] geen belastingaangifte te doen van de verkoop van de BMW en de Mercedes (feit 5).
Feit 6 De BMW X5 ( [kentekennummer 3] ) van [naam verdachte]
De BMW is gekocht bij SUSS Mobile GmbH uit Regensburg in Duitsland. [naam bedrijf 1] heeft tussen 24 en 28 april 2017 in totaal € 45.568,- voor de auto betaald, in vier betalingen van telkens ongeveer € 10.000,-. Verder is gebleken dat het geld waarmee de auto is betaald is vier bedragen is overgeboekt van een privé-bankrekening van [naam medeverdachte 7] naar de rekening van [naam bedrijf 1] . Die privérekening is op zijn beurt gevoed met een contante storting, een overboeking vanaf een bankrekening van [naam bedrijf 6] (hierna: [naam bedrijf 6] ) en twee overboekingen van familieleden van [naam medeverdachte 7] onder de vermelding van lening. Uit onderzoek naar de desbetreffende bankrekeningen van [naam bedrijf 6] en van de familieleden is gebleken dat die bankrekeningen met contante stortingen werden gevoed. De BMW is, kortom, betaald met contant geld, dat via een keten van overboekingen is verborgen. Dit duidt op witwassen (HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2013:3687).
De rechtbank acht bewezen dat de boven beschreven contante bedragen door of vanwege [naam verdachte] zijn gestort. Hij is immers de koper van de auto; er is geen enkele reden te bedenken waarom [naam medeverdachte 7] dan bijvoorbeeld geld van zijn familie zou lenen om de auto te betalen. Hij heeft daarvoor op de zitting ook geen verklaring geboden. En er is meer. Op 24 april 2017 heeft [naam verdachte] een Whatsapp-bericht gestuurd aan een account met de naam [naam account] (de voornaam van [naam medeverdachte 7] ) [naam account] met de vraag of alles al betaald is. [naam account] heeft geantwoord, dat hij vandaag 25 doet, morgen het restant, in delen en met spoed. Op 27 april 2017 heeft [naam verdachte] via de Whatsapp aan [naam account] gevraagd om de betalingen te appen. Als antwoord heeft [naam account] een foto gestuurd van een bankafschrift van een rekening ten name van [naam bedrijf 1] met drie spoedbetalingen met een gezamenlijke waarde van € 34.800,- ten name van Suss Mobile GMBH Regenburg, Payment BMW X5.
[naam bedrijf 1] heeft de BMW op 6 juni 2017 verkocht aan [naam bedrijf 7] voor
€ 56.265. Op 14 juni 2017 om 13.47 uur hebben [naam medeverdachte 2] ( [voornaam medeverdachte 2] ) en [naam verdachte] ( [voornaam verdachte] ) kort telefonisch contact:
“ [voornaam verdachte] vraagt waar die factuur is van [naam bedrijf 7] .
[voornaam medeverdachte 2] zegt dat die opgeslagen staan onder [naam bedrijf 1] , onder [naam bedrijf 8] kijken.
[voornaam verdachte] vraagt dan [naam bedrijf 1] of Holding.
[voornaam medeverdachte 2] zegt [naam bedrijf 1]
[voornaam verdachte] zoekt en zegt Ja .. BTW factuur dankuwel".
Uit de verklaring van [naam medeverdachte 7] ter zitting blijkt dat [naam bedrijf 8] de naam is van de modewinkels van [naam medeverdachte 7] .
Op 14 juni 2017, zonder enige redelijke twijfel aansluitend aan het bovenstaande gesprek dat [naam verdachte] heeft gevoerd met [naam medeverdachte 2] , heeft [naam verdachte] de verkoopfactuur van de BMW van [naam bedrijf 1] aan [naam bedrijf 7] met als kenmerk [kenmerk] , ge-e-maild naar [naam bedrijf 7] . Dat [naam verdachte] en niet [naam medeverdachte 7] de factuur heeft gestuurd is alleen logisch als het onderdeel uitmaakt van het dwaalspoor dat [naam verdachte] op dat moment aan het trekken is.
Tussen 13 juli 2017 en 7 augustus 2017 is een bedrag van € 56.265,- overgemaakt van de bankrekening van [naam bedrijf 7] naar de bankrekening ten name van [naam bedrijf 1] .
Hierbij wordt steeds gerefereerd aan “ [naam omschrijving 1] ”. De betaling is steeds gevolgd op een ontvangst vanaf een bankrekening ten name van [naam bedrijf 9] . (hierna: [naam bedrijf 9] ). In de omschrijving bij de ontvangsten van [naam bedrijf 9] wordt steeds verwezen naar een factuur 2017 452 (niet in het dossier). In totaal werd € 69.000,- overgemaakt door [naam bedrijf 9] naar [naam bedrijf 7] .
Op 18 juli 2017 heeft [naam verdachte] ( [voornaam verdachte] ) gebeld met een nummer op naam van de eigenaar van [naam bedrijf 7] (NNM).
[voornaam verdachte] :
"Hoeveel is het nog ? 25 of 30 wat is er nog over? Hoeveel moet je aan die man nog betalen ?'
NNM:
"lk moet nog 56 betalen denk ik"
[voornaam verdachte] :
"Nee toch, 46 hadden we hem gekocht"
NNM: "
lk moet nog 56 betalen totaal(onderstreping de rechtbank)"
[voornaam verdachte] : "
Ooh .. de keuring was op zijn naam gebeurd ? .. Nee .. Nee .. is inclusief BTW"
NNm: "
Inclusief BTW 56 en ik moet van jou krijgen 69(onderstreping de rechtbank)"
[voornaam verdachte] : "
Ja dat klopt. Maar je hebt nu aan hem al betaald? 25? Daar gaat het even om"
NNM: "
Nee 20 heb ik betaald"
[voornaam verdachte] : "
o nee, dat haal je niet, dus je krijgt morgen weer 20, doe maar gewoon 20 20”
Dit gesprek gaat naar het oordeel van de rechtbank over het geld dat [naam bedrijf 7] enerzijds voor de auto heeft betaald (56) en anderzijds van Deals for Wheels heeft ontvangen (69).
En, ook hier is meer. De BMW wordt op 27 juni 2017 op naam gesteld van [naam bedrijf 9] . Op 13 juli 2017 heeft [naam bedrijf 9] de BMW verkocht aan [naam bedrijf verdachte] voor € 81.873,-, inclusief € 12.600,- BTW. [naam verdachte] heeft de auto op 25 juli 2017 op zijn naam gezet. Ter zitting heeft [naam verdachte] verklaard dat hij deze auto heeft gebruikt.
Bewezenverklaring feit 6 subsidiair
Onder 6 primair is ten laste is gelegd dat [naam verdachte] in augustus 2017 een onvolledige en onjuiste belastingaangifte namens [naam bedrijf verdachte] heeft gedaan. De officier van justitie heeft er terecht op gewezen dat de desbetreffende aangifte in oktober 2017 is ingediend. De rechtbank zal [naam verdachte] dan ook overeenkomstig het requisitoir vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde, dat [naam verdachte] de BMW heeft witgewassen, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft eerder overwogen dat de auto door [naam verdachte] is betaald met geld dat uiteindelijk contant is verstrekt. Zoals uit dit vonnis blijkt, heeft [naam verdachte] geld verworven uit misdaad, te weten ondergronds bankieren en witwassen. Hieronder onder feit 9 is ook bewezen dat [naam verdachte] € 309.000,- misdaadgeld contant aanwezig heeft gehad. Tegen deze achtergrond en gelet op de keten van bovenbeschreven verhullingshandelingen, is er minst genomen een verdenking dat het om geld is gegaan, dat van enig misdrijf afkomstig is geweest. Tijdens zijn verhoor op 7 mei 2019 om 13.00 is [naam verdachte] geconfronteerd met de betaling van de BMW en de onderliggende geldstromen. [naam verdachte] heeft zich bij alle vragen op zijn zwijgrecht beroepen. Nu een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke alternatieve verklaring ontbreekt, is feit 6, subsidiair, bewezen.
Bewijsoverweging feit 5
[naam medeverdachte 7] heeft op de zitting verklaard dat de BMW en Mercedes tot de boedel van [naam bedrijf 1] hebben behoord. Dan is hij verplicht geweest de bij die verkoop in rekening gebrachte BTW af te dragen, zoals ook blijkt uit de ambtsedige verklaring van de boete-fraude coördinator van de Belastingdienst.
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde bewezen dat [naam verdachte] , tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 2] , [naam bedrijf 1] opzettelijk een onjuiste en/of onvolledige aangifte van de omzetbelasting heeft laten doen over het tweede kwartaal 2017 door [naam bedrijf 1] geen opgaaf te laten doen van de verkoop van de BMW en de Mercedes. [naam verdachte] heeft ontkend dat hij persoonlijk de aangifte heeft gedaan. Maar ook al heeft hij niet persoonlijk de aangifte verstuurd, dan nog heeft hij tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 2] een constructie opgezet om bij de inkoop van een auto uit Duitsland belastingfraude te plegen. Voor de bewezenverklaring voor het medeplegen van het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van een belastingaangifte is vereist dat de mededader die niet zelf de aangifte feitelijk doet, weet dat de aangifte wordt ingediend en weet dat deze onjuist en/of onvolledig is of zal zijn. Het opzet behoeft zich niet uit te strekken tot de precieze valsheid, waaronder de omvang van het fraudebedrag, of het exacte tijdstip waarop de aangifte is gedaan (vergelijk de overwegingen van de Hoge Raad over het bewustzijn van de aanwezigheid van verboden voorwerpen in HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:570 en HR 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1727).
6.4.
Feit 9 zaaksdossier Coolsingel
6.4.1.
De feiten
Uit het opsporingsonderzoek is gebleken dat [naam bedrijf verdachte] en [naam verdachte] elk een safe hebben gehuurd bij ABN-AMRO, respectievelijk met het nummer [kluisnummer A] en met het nummer [kluisnummer B] . De beide safes waren in het kantoor van de ABN-AMRO aan de Coolsingel 93 te Rotterdam.
Op 20 juni 2018 heeft de politie beide kluizen doorzocht. In de kluis [kluisnummer A] heeft de politie onder meer twee tassen met geld met een totale waarde van € 309.000,-, een roze zakje met sieraden en € 7.500,-, nog meer sieraden en een certificaat voor 14 karaats witgouden oorstekers ter waarde van € 650,- op naam van mevrouw [naam partner verdachte] . Mevrouw [naam partner verdachte] is de levenspartner van [naam verdachte] .
Op 26 juni 2017 heeft [naam verdachte] in zijn kantoor een gesprek gevoerd met [naam partner verdachte] .
[naam verdachte] ( [voornaam verdachte] ) heeft daarbij onder andere gezegd:
“In ieder geval ze hebben alles mee genomen Ze hadden alles al mee genomen, kluizen waren leeg. Allebei. Al het goud van m'n moeder en m'n zussen en zelfs van [naam persoon 8] ( [naam 1] ) lag in mijn kluis, die zijn allemaal weg. (…) Geld is weg”.
[naam verdachte] en [naam partner verdachte] hebben vervolgens over geld en over de rechtbank gesproken, waar bewijzen heen gaan. Op een zeker moment heeft [naam partner verdachte] gezegd, dat zij kan zeggen dat zij “dat” van haar vader heeft gehad.
“ [voornaam verdachte] : Ja dat is het beste, dat kunnen we regelen dat kan. Ja, dat doe ik vaak.
[naam partner verdachte] : Maar ik weet niet hoe lang ze
[voornaam verdachte] : Maakt niet uit, hoe lang, .. .. (ntv) alles terug zetten, dan kunnen ze het bij het kluisje terug
halen. ... (ntv) maar kost je geld, maar dat kan. Moet je aanvraag indienen .. .. (ntv)
[naam partner verdachte] : Dus ik moet nu een advocaat aannemen? Die dat regelt.
[voornaam verdachte] : Ja, die dat regelt en dan dingen toestuurt. Bewijs dat je dat van je vader ontvangt.
(…)
[voornaam verdachte] : Oké, nou dan is jou vader die geld gegeven heeft. En die heeft die opgenomen, dat is het
geld. Hij is een oude man.
[naam partner verdachte] : .. .. (ntv) Ja als ze gaan zeggen "je hebt het hier niet opgegeven". Dat is een andere zaak.
Dan kan je altijd nog zeggen”.
Op 8 mei 2019 heeft [naam verdachte] bij de politie verklaard dat hij de enige is die gebruik heeft gemaakt van de safes.
6.4.2.
Het oordeel van de rechtbank
[naam verdachte] wordt in dit vonnis veroordeeld voor ondergronds bankieren en witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352).
Wat betreft de € 7.500,- in het roze zakje heeft [naam verdachte] bij zijn laatste woord verklaard dat dit spaargeld is geweest. De officier van justitie heeft zich bij repliek op het standpunt gesteld dat dit niet onaannemelijk is. Hoewel deze verklaring niet voldoet aan de bovenstaande maatstaf, zal de rechtbank, gelet op het standpunt van de officier van justitie, [naam verdachte] vrijspreken van het witwassen van dit bedrag.
Wat betreft de overige € 309.000,- heeft [naam verdachte] bij zijn laatste woord verklaard dat het niet zijn geld is geweest maar dat hij dit voor een ander, wiens of wier naam hij niet wilde noemen, heeft bewaard. Deze verklaring voldoet niet aan bovenstaande maatstaf. De verklaring geeft ook geen antwoord op de vraag waarom [naam partner verdachte] zou zeggen dat het geld van haar vader was. Nu een concrete, verifieerbare, verklaring ontbreekt is bewezen dat [naam verdachte] € 309.000,- heeft witgewassen.
6.4.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde onder 9 is bewezen wat betreft een bedrag van € 309.000,-.
6.5.
Feiten 10 en 11, zaaksdossier 201.500 en Botersloot
6.5.1.
Standpunten van de verdediging
De verdachte dient van beide feiten vrijgesproken te worden. Er is geen bewijs dat het geldbedrag van € 201.500,- van misdrijf afkomstig was, dan wel heeft hij een dergelijk bedrag niet voorhanden gehad en was er sprake van een derde die dat geld zonder zijn medeweten in zijn woning bracht. Het pand is geveild en verkocht alvorens er aflossingen op de leningen hebben plaats gevonden, waardoor niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met anderen inkomsten en vermogen heeft geïnvesteerd in het pand.
6.5.2.
Beoordeling
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 24 augustus 2017 is een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het pand [adres 2] te Rotterdam. De koper is mw. [naam persoon 9] . Het pand is bij akte geleverd op 26 april 2018 tegen een koopprijs van € 590.000,-.
De woning werd ten tijde van de (ver)koop gehuurd door een persoon met de Servische nationaliteit genaamd [naam persoon 10] , onder de naam [naam 2] . [naam persoon 10] is de broer van [naam persoon 9] .
[naam persoon 10] is in november 2019 aangehouden in Spanje nadat hij door Servië internationaal was gesignaleerd ter fine van uitlevering op verdenking van afpersing en drugsdelicten. In Servië heeft [naam persoon 10] in de periode 2016-2018 geen bij de autoriteiten bekende inkomsten of onroerende goederen op zijn naam gehad. In diezelfde periode heeft [naam persoon 10] onder verschillende namen en met gebruikmaking van verschillende vervalste paspoorten enkele panden in Rotterdam gehuurd, waaronder [adres 2] . Bij doorzoekingen van enkele panden in het kader van een Nederlands onderzoek naar drugsdelicten, werden daar o.a. vuurwapens, drugs en grote geldbedragen gevonden. Ook werd een mobiele telefoon aangetroffen van de gebruiker “ [naam gebruiker] ”, waarin foto’s werden aangetroffen van [naam persoon 10] , drugs en geld en berichtenverkeer dat duidt op internationale drugshandel via diverse Nederlandse en buitenlandse havens.
Verschillende panden, waaronder de [adres 2] , werden door [naam persoon 10] gehuurd via een persoon genaamd [naam persoon 11] .
Gedurende enkele maanden in 2018 zijn diverse telefoonnummers, gesprekken in zijn auto en het kantoorpand van [naam verdachte] door de politie afgeluisterd en opgenomen.
In een gesprek dat [naam verdachte] op 10 maart 2018 in zijn auto heeft gevoerd met een persoon genaamd [naam medeverdachte 6] legt hij uit hoe “we onze hypotheken regelen”. Dat doet hij in een team van 3 personen, waarvan hij zelf lid is, zodat het risico dat het fout gaat ook door 3 personen gedragen wordt. Een van de twee andere personen in zijn team is een advocaat met de naam [naam medeverdachte 8] .
In de eerdergenoemde mobiele telefoon die te verbinden is aan [naam persoon 10] , is berichtenverkeer aangetroffen tussen [naam persoon 11] en “ [naam gebruiker] ”. Hierin schrijft [naam persoon 11] op 20 februari 2018: “You can give [voornaam verdachte] all the money so the notaris can transfer the house into your sister name”. [voornaam verdachte] is de voornaam van [naam verdachte] .
Uit de op 21 februari 2018 opgenomen telefoongesprekken tussen [naam verdachte] en een persoon genaamd [naam medeverdachte 9] , vraagt [naam medeverdachte 9] eerst of het nummer 179 is en als [naam verdachte] antwoordt dat het 187 is, zegt [naam medeverdachte 9] : “Ooh, ik ben er al, zie je zo”. Het huisnummer van [naam verdachte] is 187.
Ongeveer anderhalf uur later belt [naam verdachte] naar [naam medeverdachte 9] en vraagt of alles goed was afgelopen, of hij alles heeft afgegeven. [naam medeverdachte 9] antwoordt dat hij er nu naar toe gaat. Iets meer dan een uur later, op het moment dat de telefoon van [naam medeverdachte 9] aanstraalt op een zendmast in de buurt van het kantoor van de verdachte [naam medeverdachte 8] , geeft hij aan dat hij bij “de meester” is en dat het op 1500 na klopt. Hij komt er drie van 500 tekort en heeft alleen de laatste stapel niet geteld, alleen de hoeveelheid stapels.
Op 8 maart 2018 wordt [naam medeverdachte 9] op de ’s Gravendijkwal te Rotterdam (de straat waarin het kantoorpand van [naam medeverdachte 8] gevestigd is) aangehouden door de politie, terwijl hij een rode plastic tas met daarin een totaalbedrag van €201.500,- in gebundelde biljetten onder de bodemplaat van de kofferbak van zijn auto vervoerde. Kort daarvoor was door het observatieteam gezien dat [naam medeverdachte 9] de woning van [naam verdachte] was binnengegaan en er even later met een rode plastic tas in zijn handen uit kwam, die hij in de kofferbak van zijn auto legde.
Later op de dag van 8 maart 2018 voert [naam verdachte] een gesprek in zijn auto, waarin hij aan een persoon genaamd Z. [naam medeverdachte 1] uitlegt dat het slecht met hem gaat omdat zijn man is aangehouden. Hij zegt dat het de persoon van [naam medeverdachte 8] was, deze had van [naam verdachte] iets meegenomen en was naar [naam medeverdachte 8] gegaan en is aangehouden.
In het eerder genoemde gesprek met [naam medeverdachte 6] dat op 10 maart 2018 is opgenomen in de auto van de [naam verdachte] , spreekt [naam verdachte] over zijn team van 3 mensen, waarbij hij ook vertelt dat er iemand van zijn team is gepakt met een kutbedrag tijdens het vervoeren naar een derde.
Op 3 april 2018 is een gesprek afgeluisterd in het kantoorpand van [naam verdachte] . Deelnemers aan dit gesprek zijn naast hemzelf ook [naam medeverdachte 8] , [naam medeverdachte 9] , [naam persoon 11] en [naam persoon 10] .
[naam medeverdachte 8] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 9] vertellen in dit gesprek aan [naam persoon 10] en [naam persoon 11] dat een bedrag van € 201.500 in beslag is genomen door de politie. Het bedrag was door [naam verdachte] thuis aan [naam medeverdachte 9] gegeven en moest aan [naam medeverdachte 8] worden gegeven. [naam medeverdachte 8] zegt dat het geld dat eerder bij hem is afgegeven al bij de notaris ligt, maar niet het volledige bedrag. Hij kan nu niet afronden, want hij mist een bedrag. [naam verdachte] zegt dat er “iets van driehonderdvijftig ofzo” bij de notaris ligt. [naam persoon 10] antwoordt hierop dat het niet zijn probleem is en dat zij het samen moeten oplossen. Hij heeft geld betaald en gaat niet nog een keer betalen.
Oordeel van de rechtbank
Er is geen concreet brondelict aan te wijzen als herkomst van de genoemde geldbedragen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dat vermoeden volgt uit de wijze waarop de aankoop van het pand en de financiering er van tot stand is gekomen, het vervoeren van het geld en de rol die de verdachten daarin gehad hebben. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast:
  • Het pand [adres 2] werd gekocht door [naam persoon 10] , maar dit werd gedaan op naam van zijn in Servië woonachtige zus om de naam van de werkelijke koper te verhullen. [naam persoon 10] heeft geen kenbare financiële middelen om een dergelijk pand te kopen, terwijl er sterke aanwijzingen zijn dat [naam persoon 10] zijn geld verdiende in de internationale drugshandel.
  • [naam medeverdachte 8] en [naam verdachte] handelden samen met [naam medeverdachte 9] maandenlang en planmatig als een team, zoals [naam verdachte] dat zelf ook noemt. [naam persoon 10] leverde op enig moment een geldbedrag af bij [naam verdachte] ten behoeve van de aankoop van het pand en [naam medeverdachte 9] was vervolgens degene die dat geld in delen van [naam verdachte] kreeg en dat bij [naam medeverdachte 8] moest afleveren. Deze laatste zorgde er vervolgens als contactpersoon van de notaris voor dat dat geld ook bij deze terechtkwam, zodat niet zou kunnen blijken wat de werkelijke herkomst van het geld was.
Het eerste transport van contant geld vond plaats op 21 februari 2018. Na aflevering van het contante geld bij [naam medeverdachte 8] , bleek er € 1.500,- in drie coupures van € 500,- te ontbreken. Het tweede geldtransport van [naam verdachte] naar [naam medeverdachte 8] mislukte, omdat de politie [naam medeverdachte 9] op 8 maart 2018 aanhield en de door hem vervoerde €201.500,- in beslag nam. Er was sprake van contant geld in grote bedragen, in het betalingsverkeer ongebruikelijke coupures van € 500,- en bij in ieder geval het tweede transport werd het geld op een ongebruikelijke en onveilige manier vervoerd. Een eerste deel van het geld van [naam persoon 10] is ook daadwerkelijk bij de notaris terecht gekomen en is, anders dan door de officieren van justitie en de verdediging gesteld, gebruikt bij de aankoop en uiteindelijke levering van het pand aan [naam persoon 9] .
Gelet hierop mag van [naam verdachte] worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
[naam verdachte] heeft verklaard geen rol te hebben gehad in de aankoop of de financiering van het pand en slechts als administratief tussenpersoon te hebben opgetreden, die uitsluitend documenten ontving en weer aan een ander doorgaf. Voor het overige heeft hij zich bij ieder verhoor op zijn zwijgrecht beroepen. Pas op de zitting heeft hij verklaard dat op 21 februari 2018 een derde, waarvan hij de naam niet heeft genoemd, in zijn woning aanwezig was en zonder zijn medeweten het bedrag van € 201.500,- aan [naam medeverdachte 9] heeft gegeven.
Deze verklaring staak haaks op de uitspraken van [naam verdachte] in de eerdere, hierboven weergegeven gesprekken, in het bijzonder het gesprek van 3 april 2018. Deze verklaring is daarom en omdat deze pas op de zitting wordt gegeven volstrekt onaannemelijk. De rechtbank concludeert dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. De rechtbank oordeelt dat het niet anders kan zijn dan dat de betrokken bedragen uit enig misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte dat ook wist.
6.5.3.
Conclusie
De rechtbank acht de feiten 10 en 11 bewezen.
6.6.
Feit 12 zaaksdossier [naam vennootschap 1] en Feit 13 zaaksdossier [naam vennootschap 2]
6.6.1
Standpunt verdediging
De verdachte moet van de feiten 12 en 13 worden vrijgesproken omdat geen sprake is van een vermoeden dat het geld waarmee de panden aan de [adres 5] en [adres 6] te Rotterdam zijn aangekocht, van misdrijf afkomstig is. Over dit geld hoeft [naam verdachte] dan ook geen verklaring te geven. Niet is gebleken dat de (buitenlandse) partijen die de panden hebben gefinancierd zich niet aan de regels hebben gehouden.
6.6.2
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt ook hier het juridisch kader uit paragraaf 6.5.2 voorop.
Vervolgens leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
[naam vennootschap 1] . (hierna: [naam vennootschap 1] ) en [naam vennootschap 2] . (hierna: [naam vennootschap 2] ) waren Surinaamse vennootschappen waarvan [naam medeverdachte 10] directeur en enig aandeelhouder was en die waren gevestigd op het adres van [naam medeverdachte 10] moeder in Suriname.
Op 17 mei 2017 heeft [naam vennootschap 1] met bemiddeling van makelaar [naam persoon 11] het appartement aan de [adres 5] te Rotterdam gekocht, inclusief twee stallingsplaatsen voor een bedrag van € 450.000,-. De koopsom is voldaan middels 8 stortingen op de derdenrekening van de notaris [naam notaris 1] vanaf 4 verschillende bankrekeningen van twee verschillende rechtspersonen uit de Verenigde Arabische Emiraten (VAE): [naam rechtspersoon 1] en [naam rechtspersoon 2] . De stortingen vonden plaats in de periode 29 november 2016 tot en met 25 april 2017. Uit het dossier blijkt dat ook [naam verdachte] actief bij deze vastgoedtransactie betrokken is. Zo stuurt hij op 12 maart 2017 een e-mail aan [naam e-mailadres] met het verzoek € 200.000,- te betalen aan de notaris. Bij die e-mail is een e-mail van 24 november 2016 doorgestuurd met het verzoek van het notariskantoor om de waarborgsom over te maken. In een achterliggende e-mail vraagt [naam verdachte] aan het notariskantoor om een dossiernummer te mailen om 10% te betalen, waarbij hij laat weten “dat het bedrijf geld leent van een investeringsbedrijf uit Dubai”. Op 29 maart 2017 vraagt [naam verdachte] per e-mail aan [naam persoon 5] of het nu gedaan is. Bij die e-mail zijn voorgaande e-mails bijgevoegd, waaronder een e-mail van 28 maart 2017 van een bankmedewerker uit de VAE waaruit blijkt dat de bank vragen heeft gesteld over een betaling van € 100.000,- naar de derdenrekening van de notaris [naam notaris 1] . De bank heeft [naam rechtspersoon 1] herhaaldelijk verzocht om documentatie met betrekking tot de transacties en heeft laten weten dat transacties worden geblokkeerd als de documenten uitblijven. De bankmedewerker heeft [naam persoon 5] geadviseerd om de betalingen klein en langzaam te laten plaatsvinden.
Op 30 januari 2018 heeft [naam persoon 3] , ook hier met bemiddeling van [naam persoon 11] , het appartement aan de [adres 5] gekocht, inclusief twee stallingsplaatsen voor een bedrag van € 530.000,-. De koopsom is voldaan door de volgende stortingen van rechtspersonen met bijbehorende omschrijvingen:

[ Afbeelding met namen en info van verdachte rechtspersonen ]

6.7.
Feit 15 zaaksdossier [naam medeverdachte 11]
6.7.1.
Standpunt van de verdediging
In de zaak [naam medeverdachte 11] worden [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 11] beschuldigd van het valselijk opmaken of voorhanden hebben van een inkomensverklaring voor [naam medeverdachte 11] . Laatst genoemde is eigenaar van het bedrijf [naam bedrijf 14] (hierna: [naam bedrijf 14] ). De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat [naam verdachte] geen opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van de inkomensverklaring.
6.7.2.
Het oordeel van de rechtbank
Op 12 april 2018 hebben [naam verdachte] ( [voornaam verdachte] ), [naam medeverdachte 2] ( [voornaam medeverdachte 2] ) en [naam medeverdachte 11] (NNman2) tezamen met een onbekende (NNman 1) een gesprek gevoerd op het kantoor van [naam bedrijf verdachte] , het administratiekantoor van [naam verdachte] , die toentertijd de administratie en belastingaangifte van [naam bedrijf 14] deed. [naam medeverdachte 11] heeft verklaard dat de onbekende iemand is die beter Nederlands spreekt dan hij en hem helpt in het gesprek.
NNman1: "en uh, vorige keer heeft hij je gevraagd voor die inkomensverklaring en die hebben wij echt hard nodig. Van die huur, hij zoekt een huurhuis nu, je zei .. "
NNman2: "(ntv) .. is niet gedaan."
[voornaam verdachte] :"gaan we regelen, ik ga het gelijk even met uh [naam bedrijf 14] is (ntv) straat toch?" (ntv) moet je hebben".
NNman1 :" het moet onder de grens van huursubsidie blijven tussen 30 en 35000 per jaar (ntv)".
[voornaam verdachte] :" ' [voornaam medeverdachte 2] ' kan jij voor deze meneer, hij zit in ' [naam bedrijf 14] ' een inkomensverklaring maken, het gaat, je moet gewoon iets maken, van januari tot en met maart zo'n 'kolom balansje ' ongeveer van wat hij verdient per maand is voor een huurhuis nodig en cijfers tot en met 17 ik weet niet of alles ingeboekt is maar 16 wel en dat je op basis daarvan gewoon iets netjes maakt".
[voornaam medeverdachte 2] : 'kolombalans'( [naam 1] ).
[voornaam verdachte] : "januari, februari, maart".
NNman1: "Hij moet per jaar iets van tussen 30000 35"
[voornaam verdachte] : "Doe maar 40000 op jaarbasis moet hij ongeveer 40000 euro overhouden".
[voornaam medeverdachte 2] : "moet hij van 18 hebben?"
[voornaam verdachte] :"18 eerste kwartaal. Zo'n verklaring dat hij naar een huurder gaat kijk dit verdien ik ongeveer. Een verklaring gemaakt op basis van ongeveer zijn inkomsten dan vragen ze zo'n kolombalans en dan wordt dan brief en als je de kolombalans klaar hebt stuur maar want die brief heb ik wel standaard".
[voornaam verdachte] : "Je kan op basis van, 16 is wel klaar, 17 weet ik niet maar je kunt op basis van 16 ook doen in ieder geval kun je de kostenplaatje, alleen de cijfers even omzetten, je weet toch".
[voornaam medeverdachte 2] : "Ja ja" ....
In de administratie van [naam bedrijf verdachte] is een brief gevonden gericht aan [naam medeverdachte 11] , gedateerd op 12 april 2018, waarin staat:
Op basis van de gegevens waarover wij momenteel beschikken, bevestigen wij u dat de volgende resultaten uit onderneming zijn genoten, gedurende de maanden januari t/m maart 2018 (zie bijlage bijgesloten).
• Januari 2018: € 3.354;
• Februari 2018: € 2.373;
• Maart 2018: € 1.713.
Onder de brief staat de naam van [naam medeverdachte 7] , een medewerker van het kantoor van [naam verdachte] .
[naam verdachte] heeft op 4 januari 2022 tegen de politie verklaard dat hij op het moment van het gesprek de cijfers niet precies wist. [naam medeverdachte 11] zou zijn stukken slecht aanleveren. “Ik kijk er achteraf naar, dan neem ik de stukken door. Ik geef wel door wat ongeveer verwacht wordt. [voornaam medeverdachte 2] [naam medeverdachte 2] maakt de verklaring. Daarna kijk ik er naar en controleer ik op basis van de verwachting. Dan kijk ik naar de cijfers die normaal zijn voor de klant. [naam bedrijf 14] levert ons heel slechte stukken. Als wij alles geboekt hebben dan missen wij nog heel veel dingen. Zijn aangifte 2019 is pas recent ingediend. Op moment dat een klant dan iets vraagt, dan doe je dat op basis van een schatting. Dus ik heb naar voorgaande jaren gekeken en daar een gemiddelde van genomen”.
In een schriftelijke verklaring van [naam verdachte] , gevoegd bij zijn verhoor op 14 januari 2022, heeft hij geschreven dat de werkelijke winst over het eerste kwartaal 2018 van [naam bedrijf 14] € 30.073,90 is geweest.
[naam medeverdachte 2] heeft op de zitting verklaard dat hij een kolommenbalans heeft gemaakt en deze cijfers aan [naam medeverdachte 7] heeft gegeven, die er op zijn beurt weer een inkomensverklaring van heeft gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inkomensverklaring die door [naam medeverdachte 7] werd gemaakt met cijfers die in opdracht van [naam verdachte] door [naam medeverdachte 2] werden aangeleverd, vals. De rechtbank acht bewezen dat het is gegaan zoals blijkt uit het hierboven weergegeven gesprek en later door [naam verdachte] is toegelicht. [naam medeverdachte 7] heeft een inkomensverklaring gemaakt
op basis van cijfers die [naam medeverdachte 2] heeft aangeleverd op basis van de cijfers van de voorafgaande jaren. Op jaarbasis moet dat op ongeveer € 40.000,- uitkomen. Uit het begin van het gesprek blijkt waarom: het inkomen moet onder de huursubsidiegrens blijven. Op de inkomensverklaring staat niet dat het gaat om een prognose op basis van cijfers uit 2016. Er staat dat “de volgende resultaten zijn genoten” en dat klopt niet. Dat de uiteindelijke resultaten in het eerste kwartaal veel hoger zijn geweest, maakt dit oordeel niet anders. In tegendeel, die hogere resultaten zouden een inkomen op jaarbasis opleveren boven de € 40.000,-. Verder is niet vast te stellen dat [naam verdachte] zelf de brief heeft gezien. Uit zijn verklaring valt echter af te leiden, dat hij wel op de hoogte is de strekking van de brief. Hij heeft er immers een standaardbrief voor.
De rechtbank heeft [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 11] vrijgesproken van het medeplegen van dit feit. Dat staat aan een veroordeling van [naam verdachte] voor het medeplegen van valsheid in geschrifte niet in de weg (HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ8596: voor bewezenverklaring van het medeplegen van belastingfraude door de belastingconsulent is bewijs van opzet bij de belastingplichtige niet vereist).
6.7.3.
Conclusie
Het feit onder 15 is bewezen.
6.8.
Feit 2 Zaaksdossier WWFT; melding ongebruikelijke transacties
6.8.1.
Algemeen
Onder 2 op de tenlastelegging wordt [naam verdachte] verweten dat hij een groot aantal ongebruikelijke transacties niet heeft gemeld. Deze ongebruikelijke transacties zijn in twee groepen te onderscheiden. De eerste groep betreft zes transacties die zijn terug te voeren tot de bovenstaande zaaksdossiers, op basis waarvan [naam verdachte] ook is vervolgd en wel voor belastingfraude (feiten 5 t/m 8; zaaksdossier BTW auto’s) en witwassen (feiten 11 t/m 14). De tweede groep is terug te voeren tot transacties van drie cliënten van [naam bedrijf verdachte] , die uit de boekhouding zijn gebleken. Het gaat dan om een groot aantal contante transacties boven de € 15.000,- van [naam bedrijf 14] ; om een contante kasopname van € 40.000,- en drie contante kasstortingen tot een totaal van 29.500 met de omschrijving “return loan” van de [naam bedrijf 15] en om twee kasopnamen van [naam bedrijf 16] van € 17.500 en van € 15.200,-.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat [naam verdachte] , handelend onder de naam [naam bedrijf verdachte] , niet verplicht is geweest om melding te doen van ongebruikelijke transacties op het moment dat de rechtbank bewezen acht dat [naam verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen door het uitvoeren van die transacties (de bovenbedoelde eerste groep). Dat zou in strijd zijn met het nemo tenetur beginsel. Ter onderbouwing van het standpunt heeft de raadsman verwezen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 februari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1214.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij repliek aangevoerd dat [naam verdachte] in de zaaksdossiers [naam vennootschap 1] , [naam persoon 3] en [naam zaaksdossier 2] niet als belastingadviseur en administrateur heeft gehandeld en vrijspraak gevorderd van de desbetreffende onderdelen van de tenlastelegging.
Oordeel van de rechtbank
Voorop staat dat de verplichting tot melding in artikel 16 WWFT-oud alleen transacties betreft van of ten behoeve van cliënten (artikel 1 aanhef en onder m van de WWFT-oud). De verplichting strekt zich dus niet uit over transacties die door [naam verdachte] of zijn medewerkers zelf zijn verricht. Om deze reden bestaat er geen verplichting om het witwassen van eigen vermogen of het opzetten van constructies voor eigen belastingfraude te melden.
Verder strekt de verplichting om bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van een ongebruikelijke transactie ertoe het door de wet beoogde toezicht mogelijk te maken en bevoegde instanties in staat te stellen hun toezichtstaken en opsporing uit te oefenen. De omstandigheid dat het naleven van verplichting van artikel 16 WWFT-oud ertoe kan bijdragen dat jegens degene die de bevoegde autoriteiten van een ongebruikelijke transactie in kennis heeft gesteld een verdenking ontstaat, behoeft het naleven van deze verplichting niet in de weg te staan. Deze verplichting bestaat al op het moment dat er geen verdenking van enig strafbaar is; scherper, de meldplicht is in het leven geroepen om te onderzoeken of er een verdachte transactie is geweest. Daarbij komt dat de melding volgens artikel 19 WWFT-oud niet mag dienen als grondslag voor of ten behoeve van een opsporingsonderzoek of een vervolging wegens witwassen of financieren van terrorisme. Dat laat weliswaar vervolging voor bijvoorbeeld (medeplegen van) belasting- of andere fraudes onverlet, maar ook vervolging voor witwassen en terrorismefinanciering die langs andere weg dan de melding wordt geïnitieerd, is niet verboden. Hoe dan ook, de melding mag niet bij het bewijs worden gebruikt, omdat dit in strijd is met artikel 6 EVRM (vergelijk HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:849).
De rechtbank zal het verweer van de raadsman niet volgen, maar omdat zij hieronder toch tot vrijspraak oordeelt, behoeft de weerlegging geen verdere motivering.
6.8.2.
Ongebruikelijke transacties in het zaaksdossier auto’s
[naam medeverdachte 2] heeft in 2015 de constructies opgezet voor en is overgegaan tot de aanschaf en doorverkoop van de BMW X5 met het kenteken [kentekennummer 2] . De constructie in 2015 om de Mercedes-Benz [kentekennummer 1] te verwerven en door te verkopen is, naar het oordeel van de rechtbank, eveneens opgezet door [naam medeverdachte 2] . Nu [naam medeverdachte 2] een medewerker en geen cliënt van [naam bedrijf verdachte] is, is er geen sprake geweest van een transactie in de zin van de WWFT-oud. Dat [naam medeverdachte 2] gebruik heeft gemaakt van rechtspersonen die klant zijn geweest bij [naam bedrijf verdachte] om (de schijn van) een keten van leveringen te creëren, doet daar niet aan af.
Hierboven is in paragraaf 5.3.2 bewezen dat [naam verdachte] in 2017 zelf geld heeft witgewassen bij de aanschaf van de BMW X5 met het kenteken [kentekennummer 3] , die hij zelf is gaan gebruiken. Het ging derhalve niet om een transactie in de zin van de WWFT. Tenslotte heeft [naam medeverdachte 7] verklaart dat [naam medeverdachte 2] hem in 2017 heeft gevraagd of [naam bedrijf 1] de Mercedes-Benz met het kenteken [kentekennummer 4] voor hem in Duitsland wilde kopen. [naam medeverdachte 2] heeft zich ook voorgedaan als medewerker van [naam bedrijf 1] . Derhalve is ook hier geen sprake van een transactie in de zin van WWFT.
Blijft over de Mercedes-Benz met het kenteken [kentekennummer 5] . Deze auto zou zijn gekocht door [naam bedrijf 2] en (voor een deel) met contant geld zijn betaald. Deze auto is door [naam medeverdachte 1] in Duitsland opgehaald en later op zijn naam gezet. Volgens het relaas-proces-verbaal in het zaaksdossier BTW auto’s zouden [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] ook deze auto in Duitsland hebben aangeschaft. Deze stelling wordt niet bewezen in het dossier. De factuur van de auto wordt op de server van [naam bedrijf verdachte] aangetroffen en op een van de stukken uit Duitsland staat het telefoonnummer van [naam bedrijf verdachte] . Dat is het. Maar stel dat [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] deze auto in Duitsland hebben gekocht, dan is er geen sprake van een transactie in de zin van de WWFT. Als zij de auto niet hebben gekocht, blijkt niet uit het dossier dat een medewerker van [naam bedrijf verdachte] heeft geweten dat de auto (deels) met contant geld is betaald en is er geen mogelijkheid, laat staan verplichting geweest om een melding te doen.
6.8.3.
Ongebruikelijke transacties uit de overige zaaksdossiers
Wat betreft de meldplicht van transacties in de zaaksdossiers [naam vennootschap 1] , [naam persoon 3] en [naam zaaksdossier 2] overweegt de rechtbank dat de officier van justitie vrijspraak heeft gerekwireerd en de raadsman vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank zal van deze onderdelen zonder verdere motivering vrijspreken.
Wat betreft het zaaksdossier [naam zaaksdossier 1] ten slotte heeft de notaris geen aanleiding gezien om een ongebruikelijke transactie te melden. [naam verdachte] wordt verder vrijgesproken van strafbare betrokkenheid bij witwassen in dit dossier. Er is geen bewijs dat hij wel een ongebruikelijke transactie had behoren te melden.
6.8.4.
Overige ongebruikelijke transacties
Uit de bewijsmiddelen zoals deze zijn opgenomen in de bewijsbijlage blijkt het voorkomen van de overige ongebruikelijke transacties uit de boekhouding.
[naam verdachte] heeft blijkens zijn verklaring op de zitting in elk geval geweten dat [naam bedrijf 14] veel contante transacties deed. Dit onderdeel van de tenlastelegging is bewezen.
Ook het niet melden van de ongebruikelijke transacties van [naam bedrijf 15] . en [naam bedrijf 16] is bewezen. Ter onderbouwing verwijst de rechtbank niet alleen naar de bewijsmiddelen in de bewijsbijlage maar ook naar de overwegingen in paragraaf 5.1.1 wat betreft het functioneel daderschap en het opzet van de functioneel dader, in dit geval [naam verdachte] .
6.8.5.
Conclusie
De rechtbank acht de onderdelen achter de laatste drie aandachtstreepjes bewezen. Zij spreekt vrij voor het overige.
6.9.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/750341-16 onder 1, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 9, 10, 11, 12, 13 en 15 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2018
te Rotterdam als zelfstandig en/of onafhankelijk handelend boekhouder en/of belastingconsulent, handelende onder de naam [naam bedrijf verdachte] , opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan betreffende navolgende cliënten, althans onvoldoende cliëntenonderzoek heeft gedaan naar navolgende cliënten en/of van dat onderzoek niet de gegevens bewaard en/of actueel gehouden,
immers heeft hij toen aldaar opzettelijk geen customer due dilligence/cliëntenonderzoek uitgevoerd en/of vastgelegd en/of bewaard (in de administratie van zijn kantoor) betreffende zijn cliënten [naam bedrijf 17] en [naam partner verdachte] en [naam bedrijf 18] en
[naam persoon 13] en [naam medeverdachte 9] ( [naam medeverdachte 9] .) [naam medeverdachte 9] en
[naam bedrijf 19] en [naam persoon 14] en [naam persoon 15] en [naam persoon 4] en heeft hij niet de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende (UBO) vastgesteld en/of geverifieerd en/of vastgelegd en/of bewaard (in de administratie van zijn kantoor) van zijn cliënten
[naam bedrijf 20] en
[naam bedrijf 21] . en
[naam bedrijf 16] en
[naam bedrijf 22] . en
[naam bedrijf 23] . en
[naam bedrijf 24] . en
[naam bedrijf 25] . en
[naam bedrijf 26] . en
[naam bedrijf 27] .
en/of hij heeft hij niet de identiteit van de gerechtigden geverifieerd en/of vastgelegd en/of bewaard (in de administratie van zijn kantoor) van de onderneming(en)
[naam bedrijf 4] en/of
[naam bedrijf 5] ,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van bovenomschreven misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2018
te Rotterdam als zelfstandig en/of onafhankelijk handelend boekhouder en/of belastingconsulent , handelende onder de naam [naam bedrijf verdachte] , meermalen, telkens opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijke transactie niet (onverwijld) nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid,
immers heeft hij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
- - de storting in contanten van een bedrag van € 70.000,-- in de kas van ( [naam medeverdachte 11] handelende onder de naam) [naam bedrijf 14] (zoals geregistreerd met boekingsdatum 2 januari 2015) en de betaling in contanten door een debiteur genaamd ‘ [naam 3] ’ van een bedrag van € 52.500,-- met boekingsdatum 22 mei 2015 en de betaling in contanten/kasstorting door een debiteur genaamd ‘ [naam 4] ’met boekingsdatum 5 oktober 2017 in de kas en/of de boekhouding van [naam bedrijf 14] enf een aantal (23) stortingen en opnamen van bedragen van € 15.000,-- of hoger in of uit de kas van [naam bedrijf 14] en
- een kasopname van € 40.000,-- met boekingsdatum 7 oktober 2016 en/of de ontvangst per kas van drie bedragen in contanten tot een totaal van € 29.500 met omschrijving ‘Return Loan agreement 2016-1-9’ en tegenrekening ‘Lening [naam 5] ’ en boekingsdatum 7 oktober 2016 in de boekhouding van [naam bedrijf 15] . en
- een kasopname van € 17.000,-- met omschrijving ‘ [omschrijving] ’ en boekingsdatum 18 februari 2015 en/of een kasopname van € 15.200,-- met omschrijving ‘Opname kasgeld via Bank’ in de boekhouding van [naam bedrijf 16] ,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van bovenomschreven misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2018
te Rotterdam en/of elders in Nederland, zonder vergunning van de toezichthouder, De Nederlandsche Bank N.V., vanuit een vestiging in Nederland, handelende onder de naam [naam bedrijf verdachte] , opzettelijk als trustkantoor werkzaam is geweest,
immers heeft hij toen aldaar opzettelijk beroeps- of bedrijfsmatig diensten verleend (aan derden, opdrachtgevers) bestaand uit het ter beschikking stellen van een postadres en/of een bezoekadres en/of het verzorgen van belastingaangiften en/of het voeren van de administratie ten behoeve en/of in opdracht van:
- [naam bedrijf 28] , althans [naam medeverdachte 12] handelende onder de naam [naam bedrijf 29] en
- [naam bedrijf 30] . en
- [naam bedrijf 10] . en
- [naam bedrijf 9] . en
- [naam bedrijf 31] . en
- [naam bedrijf 32] . en
- [naam holding 1] . en
- [naam bedrijf 33] . en
- [naam bedrijf 34] en
- [naam holding 2] . en
- [naam bedrijf 16]
terwijl hij, verdachte, van het plegen van bovenomschreven misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
4.
hij
in de periode van 1 januari 2016 tot en met
30 juni 2018, te Rotterdam en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk zonder vergunning van De Nederlandsche Bank N.V. het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders de zetel (voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener) in Nederland hadden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders op verzoek van (onbekend gebleven) betalers en/of ten behoeve van (onbekend gebleven) begunstigden
betalingsdiensten , te weten geldtransfers, uitgevoerd en/of
van een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen ontvangen en/of
ten behoeve van voornoemde begunstigden geldmiddelen overgedragen en/of
geldmiddelen opgeslagen en/of in voorraad gehouden en/of
aantekeningen gemaakt en/of een boekhouding gevoerd van de door hem, verdachte, uitgevoerde betalingsdiensten en/of
tokens verstuurd en/of ontvangen,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van bovenomschreven misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
5.
hij op 4 juli 2017 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen
een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting op naam van [naam bedrijf 1] . over het tweede kwartaal van 2017, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) en [naam bedrijf 1] . opzettelijk op het bij de inspecteur der belastingen te Rotterdam ingeleverde aangiftebiljet over het tweede kwartaal van 2017, een onjuist bedrag aan omzetbelasting vermeld, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven,
terwijl hij, verdachte, voornoemd feit in de uitoefening van zijn beroep (van boekhouder, accountant of financieel adviseur h.o.d.n. [naam bedrijf verdachte] ) heeft begaan;
6 subsidiair.
hij in de periode van 26 juni 2017 tot en met juni 2018 te Rotterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen,
een BMW X5 (met kenteken [kentekennummer 3] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en van een BMW X5 (met kenteken [kentekennummer 3] ) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die BMW X5– middellijk , geheel of gedeeltelijk – afkomstig was uit enig misdrijf ;
10.
hij op 8 maart 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
een grote hoeveelheid contant geld (EUR 201.500 in een rode tas) heeft verworven en voorhanden gehad en heeft overgedragen aan [naam medeverdachte 9] . [naam medeverdachte 9] , terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat afkomstig was uit enig misdrijf;
11.
hij in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 30 april 2018 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
de werkelijke aard en de herkomst en de verplaatsing van inkomsten en/of vermogen van [naam persoon 10] heeft verhuld door deze inkomsten en/of dit vermogen (gedeeltelijk, middellijk) te investeren in het appartement met berging en 2 parkeerplaatsen behorende bij [adres 2]
terwijl hij wist dat die inkomsten en/of dat vermogen – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
12.
hij in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 mei 2017 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de verplaatsing van inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 10] heeft verhuld door deze inkomsten en/of dit vermogen (gedeeltelijk, middellijk) onder te brengen in [naam vennootschap 1] . en hiermee te investeren in het appartement aan de [adres 5] , 3011 HB Rotterdam en twee stallingsplaatsen gelegen aan de [adres 7]
en
inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 10] heeft omgezet in de verwerving van het appartementrecht [adres 5] , 3011 HB Rotterdam en twee stallingsplaatsen gelegen aan de [adres 7] ,
terwijl hij wist dat die inkomsten en/of dat vermogen – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
13.
hij in de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2018 te Rotterdam en elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de verplaatsing van inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 10] heeft verhuld door deze inkomsten en/of dit vermogen (gedeeltelijk, middellijk) onder te brengen in [naam vennootschap 2] . en (hiermee) te investeren in het appartement aan de [adres 5] , 3011 HB Rotterdam en twee stallingsplaatsen gelegen aan de [adres 7]
en
inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 10] heeft omgezet in de verwerving van het appartementrecht [adres 6] , 3011 HB Rotterdam en twee stallingsplaatsen gelegen aan de [adres 7] ,
terwijl hij wist dat die inkomsten en/of dat vermogen – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
15.
hij op 12 april 2018, te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een inkomensverklaring ten naam van [naam medeverdachte 11] , valselijk heeft opgemaakt door in strijd met de waarheid in dat geschrift op te nemen de woorden:
“ [naam medeverdachte 11] heeft de volgende resultaten uit zijn onderneming genoten:
Januari 2018, EUR 3.354
Februari 2018, EUR 2.373
Maart 2018, EUR 1.713”
met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feiten

De onder parketnummer 10/750341-16 bewezen feiten leveren op:
1.
overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, opzettelijk begaan, terwijl van het plegen van het misdrijf een gewoonte wordt gemaakt
en
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 33, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, opzettelijk begaan, terwijl van het plegen van het misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
2.
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, terwijl van het plegen van het misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
3.
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2, derde lid van de Wet toezicht trustkantoren (oud), opzettelijk begaan, terwijl van het plegen van het misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
4.
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, terwijl van het plegen van het misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
5.
medeplegen van opzettelijk een bij de Belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, in de uitoefening van zijn beroep begaan;
6 subsidiair.
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
9.
medeplegen van witwassen;
10.
medeplegen van witwassen;
11.
medeplegen van witwassen;
12.
medeplegen van witwassen;
13.
medeplegen van witwassen;
15.
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

9..Motivering straf

De straf die aan [naam verdachte] wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [naam verdachte] . Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[naam verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal misdrijven, alle in de sfeer van fraude en witwassen. Het onderzoek waarin deze feiten aan het licht kwamen, betrof een zeer omvangrijk onderzoek, bestaande uit diverse zaaksdossiers en met betrekking tot een grote groep van medeverdachten die zich in verschillende samenstellingen dan wel zelfstandig aan de bewezenverklaarde feiten schuldig hebben gemaakt. [naam verdachte] was, in zijn hoedanigheid van eigenaar van een boekhoud- en administratiekantoor, de spreekwoordelijke spin in het web van een groot deel van de thans bewezenverklaarde feiten.
Als exploitant van een boekhoud- en administratiekantoor heeft [naam verdachte] niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht – het doen van cliëntenonderzoek – als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Daarnaast is [naam verdachte] met zijn boekhoud- en administratiekantoor werkzaam geweest als trustkantoor, terwijl hem daar geen vergunning voor was verleend door de Nederlandse Bank N.V. Voorts heeft [naam verdachte] zich schuldig gemaakt aan ondergronds bankieren. Deze vorm van bankieren kenmerkt zich door het bedrijfsmatig als betaaldienstverlener, zonder vergunning daartoe door de Nederlandse Bank N.V. dan wel een door die instelling geregelde vrijstelling, ontvangen, verplaatsen en overdragen van (vaak grote) geldbedragen.
Ook heeft [naam verdachte] zich, in de uitoefening van zijn beroep van boekhouder, accountant en financieel adviseur, schuldig gemaakt aan belastingfraude, door opzettelijk een onjuiste aangifte omzetbelasting voor en met een van zijn cliënten te doen.
Met financiële toezichtwetgeving als de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (feit 1), de Wet trustkantoren (feit 3) en de Wet op het financieel toezicht (feit 4) beoogt de overheid een kwalitatief hoogwaardig en integer financieel stelsel te waarborgen. Deze wetten stellen hoge eisen aan degenen die financiële diensten verlenen, om misbruik van het systeem te voorkomen. Met het niet naleven van de voorschriften die de toezichtwetgeving stelt, heeft [naam verdachte] niet alleen de kwaliteit van die dienstverlening aan consumenten ondergraven maar heeft hij mede bijgedragen aan het voor misbruik kwetsbaar maken van de financiële sector, bijvoorbeeld voor het witwassen van crimineel geld.
Met de belastingfraude heeft [naam verdachte] misbruik gemaakt van het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat op de volledigheid en juistheid van belastingaangiften moet kunnen worden vertrouwd. [naam verdachte] heeft aldus de overheid en daarmee de samenleving benadeeld.
[naam verdachte] heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan in totaal zes gevallen van witwassen van crimineel (verkregen) vermogen. Het witwassen had betrekking op luxe personenauto’s, contante geldbedragen van aanzienlijke omvang en verschillende vastgoedobjecten.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit, waarbij grote sommen geld kunnen omgaan, gefaciliteerd. Witwasconstructies tasten de integriteit van de legale economie aan en zijn, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Tenslotte heeft [naam verdachte] zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door het valselijk opmaken van een inkomensverklaring. [naam verdachte] heeft daarmee het vertrouwen geschaad dat burgers, bedrijven en de overheid in het maatschappelijk en economisch verkeer moeten kunnen stellen in de juistheid van documenten.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 mei 2022 waaruit blijkt dat [naam verdachte] niet recent is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gezien de ernst en de omvang van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd
Rekening houdend met de hierna te bespreken verbeurdverklaring, zal de rechtbank, naast de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, geen geldboete aan [naam verdachte] opleggen. Aan [naam verdachte] zal evenmin een beroepsverbod worden opgelegd. Inmiddels vier jaar na dato en zonder aanwijzingen dat [naam verdachte] na zijn aanhouding is doorgegaan met het plegen van feiten als thans bewezenverklaard, acht de rechtbank een dergelijke bijkomende straf niet opportuun.
De door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf wijkt naar beneden af van de eis van de officier van justitie om de volgende redenen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen man zonder enig normbesef.
Voorts heeft de rechtbank van een aantal feiten vrijgesproken, waarvoor de officier van justitie een veroordeling heeft gevraagd.
En verder zijn de WWFT-feiten veel minder ernstig gebleken dan aanvankelijk door de officier van justitie gesteld. Hoewel strafbaar kan de rechtbank er begrip voor opbrengen dat [naam verdachte] geen cliëntonderzoek heeft uitgevoerd en vastgelegd van vrienden, waaronder zijn levenspartner. En inderdaad is niet uitgezocht en vastgelegd wie de rechthebbende is van bijvoorbeeld [naam bedrijf 5] , maar wie dit vonnis (ongeanonimiseerd) heeft gelezen, kan op zijn minst wel vermoeden wie dat moet zijn geweest. Uiteindelijk zijn van drie cliënten van [naam bedrijf verdachte] ten onrechte geen ongebruikelijke transacties gemeld waarbij in slechts een geval sprake is geweest van structureel contante stortingen, waarvoor overigens een redelijke verklaring lijkt te zijn geweest.
Ten slotte is de redelijke termijn geschonden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de zitting dient te zijn afgerond met in eerste aanleg een einduitspraak binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen (HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197). [naam verdachte] is in verzekering gesteld op 6 mei 2019, bijna een jaar na de doorzoekingen van het kantoor van [naam bedrijf verdachte] en zijn woning. Vanaf in elk geval de inverzekeringstelling kon [naam verdachte] ervan uitgaan dat hij zou worden vervolgd. Het vonnis is uitgesproken op 22 juni 2022. De redelijke termijn is daarmee met een jaar overschreden. Weliswaar is sprake van een uitgebreid en ingewikkeld onderzoek. Daar staat tegenover dat er voor de inverzekeringstelling al een jaar onderzoek is gedaan naar de inbeslaggenomen documenten. De eis van een eerlijk proces brengt ten slotte ook mee dat het onderzoek zo dient te worden ingericht dat de zaak binnen redelijke termijn kan worden afgedaan.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10..In beslag genomen voorwerpen

De in het overzicht van in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 4 en 6 genoemde geldbedragen van respectievelijk € 210.000,- en € 99.000,- zullen worden verbeurd verklaard. Het onder 9 bewezen feit is met betrekking tot deze geldbedragen begaan.
Ten aanzien van het in het overzicht van in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 5 genoemde geldbedrag van € 7.500,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan [naam verdachte] .
Blijkens de door de officier van justitie overgelegde beslaglijst zijn onder [naam verdachte] in beslag genomen de [adres 5] , 3011 HB Rotterdam; de [adres 6] , 3011 HB Rotterdam en de [adres 1] , 3063 EE Rotterdam. Blijkens het algemeen dossier (p. 1436) zijn deze appartementen niet onder [naam verdachte] in beslag genomen. De rechtbank zal de verbeurdverklaring van deze appartementen uitspreken in de zaken tegen [naam medeverdachte 10] respectievelijk [naam medeverdachte 13] .

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de hiervoor genoemde artikelen, is gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen van 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen van 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/750341-16 onder 6 primair, 7, 8, 14 en 16 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/125231-22 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/750341-16 onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 9, 10, 11, 12 en 15 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 9 de in het overzicht van in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 4 en 6 genoemde geldbedragen van respectievelijk € 210.000,- en € 99.000,-;
gelast de teruggave aan verdachte van het in het overzicht van in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 5 genoemde geldbedrag van € 7.500,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/750341-16 ten laste gelegd dat
1.
(Zaak Wwft)
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2018
te Rotterdam
als zelfstandig en/of onafhankelijk handelend boekhouder en/of belastingconsulent en/of exploitant van een boekhoud- en administratiekantoor, handelende onder de naam [naam bedrijf verdachte] , opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan betreffende navolgende cliënten, althans onvoldoende cliëntenonderzoek heeft gedaan naar navolgende cliënten en/of van dat onderzoek niet de gegevens bewaard en/of actueel gehouden,
immers heeft hij toen aldaar opzettelijk geen customer due dilligence/cliëntenonderzoek uitgevoerd en/of vastgelegd en/of bewaard (in de administratie van zijn kantoor) betreffende zijn cliënten
[naam bedrijf 17] en/of
[naam partner verdachte] en/of
[naam bedrijf 18] en/of
[naam persoon 13] en/of
[naam medeverdachte 9] ( [naam medeverdachte 9] .) [naam medeverdachte 9] en/of
[naam vennootschap 2] . en/of
[naam bedrijf 19] en/of
[naam persoon 14] en/of
[naam persoon 15] en/of
[naam persoon 4]
en/of heeft hij niet de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende (UBO) vastgesteld en/of geverifieerd en/of vastgelegd en/of bewaard (in de administratie van zijn kantoor) van zijn cliënten
[naam bedrijf 20] en/of
[naam bedrijf 21] . en/of
[naam bedrijf 16] en/of
[naam bedrijf 22] . en/of
[naam bedrijf 23] . en/of
[naam bedrijf 24] . en/of
[naam bedrijf 25] . en/of
[naam bedrijf 26] . en/of
[naam bedrijf 27] .
en/of hij heeft hij niet de identiteit van de gerechtigden geverifieerd en/of vastgelegd en/of bewaard (in de administratie van zijn kantoor) van de onderneming(en)
Autorijschool [naam bedrijf 4] en/of
[naam bedrijf 5] ,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van bovenomschreven misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
2.
(Zaak Wwft)
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2018
te Rotterdam
als zelfstandig en/of onafhankelijk handelend boekhouder en/of belastingconsulent en/of exploitant van een boekhoud- en administratiekantoor, handelende onder de naam [naam bedrijf verdachte] , meermalen, telkens opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijke transactie niet (onverwijld) nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid,
immers heeft hij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
  • de financiering van de verwerving van het appartement aan de [adres 5] te Rotterdam door [naam vennootschap 1] ., waarbij hij, verdachte, (mede) handelde op verzoek van zijn cliënt [naam medeverdachte 10] ( in de periode april-juni 2017; zaaksdossier [naam vennootschap 1] )
  • de financiering van de verwerving van het appartement aan de [adres 6] te Rotterdam door [naam vennootschap 2] ., waarbij zijn cliënten [naam medeverdachte 10] en [naam bedrijf 10] . zijn betrokken, (zaaksdossier [naam persoon 3] ) en/of
  • de financiering van de verwerving van het appartement aan de [adres 1] te Rotterdam door [naam holding 3] . (zaaksdossier [naam zaaksdossier 1] ) en/of
  • de financiering van de verwerving van het pand [adres 2] te Rotterdam door [naam bedrijf 35] en/of [naam persoon 9] (in de periode januari-april 2018) en/of
  • de financiering en/of de verwerving door [naam bedrijf 2] van personenauto’s, te weten een BMW (kenteken [kentekennummer 2] ) en/of een Mercedes Benz C300 (kenteken [kentekennummer 5] ) en/of een Mercedes Benz C220 (kenteken [kentekennummer 1] ), en/of
  • de financiering en/of de verwerving door [naam bedrijf 1] . van personenauto’s, te weten een BMW (kenteken [kentekennummer 3] ) en een Mercedes (kenteken [kentekennummer 4] ), en/of
  • de storting in contanten van een bedrag van € 70.000,-- in de kas van ( [naam medeverdachte 11] handelende onder de naam) [naam bedrijf 14] (zoals geregistreerd met boekingsdatum 2 januari 2015) en/of de betaling in contanten door een debiteur genaamd ‘ [naam 3] ’ van een bedrag van € 52.500,-- met boekingsdatum 22 mei 2015 en/of de betaling in contanten/kasstorting door een debiteur genaamd ‘ [naam 4] ’met boekingsdatum 5 oktober 2017 in de kas en/of de boekhouding van [naam bedrijf 14] en/of een aantal (23) stortingen en opnamen van bedragen van € 15.000,-- of hoger in of uit de kas van [naam bedrijf 14] en/of
  • een kasopname van € 40.000,-- met boekingsdatum 7 oktober 2016 en/of de ontvangst per kas van drie bedragen in contanten tot een totaal van € 29.500 met omschrijving ‘Return Loan agreement 2016-1-9’ en tegenrekening ‘ [naam omschrijving 2] ’ en boekingsdatum 7 oktober 2016 in de boekhouding van [naam bedrijf 15] . en/of
  • een kasopname van € 17.000,-- met omschrijving ‘ [naam omschrijving 3] ’ en boekingsdatum 18 februari 2015 en/of een kasopname van € 15.200,-- met omschrijving ‘Opname kasgeld via Bank’ in de boekhouding van [naam bedrijf 16] ,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van bovenomschreven misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
3.
(Zaak trustkantoren)
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2018
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
zonder vergunning van de toezichthouder, De Nederlandsche Bank N.V., vanuit een vestiging in Nederland, handelende onder de naam [naam bedrijf verdachte] , opzettelijk als trustkantoor werkzaam is geweest,
immers heeft hij toen aldaar opzettelijk beroeps- of bedrijfsmatig diensten verleend (aan derden, opdrachtgevers) bestaand uit het ter beschikking stellen van een postadres en/of een bezoekadres en/of het verzorgen van belastingaangiften en/of het voeren van de administratie ten behoeve en/of in opdracht van:
  • [naam bedrijf 29] , althans [naam medeverdachte 14] handelende onder de naam [naam bedrijf 36] en/of
  • [naam bedrijf 37] . en/of
  • [naam bedrijf 10] . en/of
  • [naam bedrijf 9] . en/of
  • [naam bedrijf 38] . en/of
  • [naam bedrijf 39] . en/of
  • [naam holding 4] . en/of
  • [naam bedrijf 40] en/of
  • [naam bedrijf 41] . en/of
  • [naam bedrijf 42] . en/of
  • [naam bedrijf 16]
terwijl hij, verdachte, van het plegen van bovenomschreven misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
4.
(Zaak ondergronds bankieren; zaak [naam zaak] )
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met
30 juni 2018,
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning van De Nederlandsche Bank N.V. het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders de zetel (voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener) in Nederland hadden,
althans (telkens) opzettelijk als betaaldienstverlener de werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door tussenkomst van een in Nederland werkzaam zijnde betaaldienstagent, dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland verrichtten, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders de zetel in een andere lidstaat hadden en handelden zonder een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning,
althans (telkens) opzettelijk in Nederland het bedrijf van betaaldienstverlener uitoefenden, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders de zetel in een staat die (toentertijd) geen lidstaat was, hadden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) (onbekend gebleven) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) (onbekend gebleven) begunstigde(n)
betalingsdiensten , te weten geldtransfers, uitgevoerd en/of
van een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen ontvangen en/of
ten behoeve van voornoemde begunstigde(n) geldmiddelen overgedragen en/of
geldmiddelen opgeslagen en/of in voorraad gehouden en/of
aantekeningen gemaakt en/of een boekhouding gevoerd van de door hem, verdachte, uitgevoerde betalingsdiensten en/of
tokens verstuurd en/of ontvangen,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van bovenomschreven misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
5.
(BTW auto’s)
hij op of omstreeks 4 juli 2017 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting op naam van [naam bedrijf 1] . over het tweede kwartaal van 2017, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) en [naam bedrijf 1] . opzettelijk op het bij de inspecteur der belastingen te Rotterdam ingeleverde aangiftebiljet over het tweede kwartaal van 2017, een onjuist bedrag aan omzetbelasting vermeld, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven,
terwijl hij, verdachte, voornoemd feit in de uitoefening van zijn beroep (van boekhouder, accountant of financieel adviseur h.o.d.n. [naam bedrijf verdachte] ) heeft begaan;
6 primair.
hij in of omstreeks de maand augustus 2017 te Rotterdam en/of elders in Nederland
een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting op naam van zijn eenmanszaak [naam bedrijf verdachte] over juli 2017, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft hij, verdachte. opzettelijk op het bij de inspecteur der belastingen te Rotterdam ingeleverde aangiftebiljet over juli 2017, een onjuist bedrag aan omzetbelasting vermeld door vooraftrek te claimen over de factuur van [naam bedrijf 9] . (d.d. 13 juli 2017; nr. 20170024) betreffende de aankoop van BMW X5 M50d [kentekennummer 3] meldcode 0965
[chassisnummer 2] Km-stand: 34290 (€ 81.873,00 incl. € 12.600,00 BTW), terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met juni 2018 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een BMW X5 (met kenteken [kentekennummer 3] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of van een BMW X5 (met kenteken [kentekennummer 3] ) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die BMW X5– middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was uit enig misdrijf (immers was deze auto mede gefinancierd door belasting- en/of faillissementsfraude);
7.
hij op of omstreeks 27 januari 2015, althans in of omstreeks de maand januari 2015, te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[naam bedrijf 2] (met BTW-nummer [BTW-nummer] ) heeft doen plegen het opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de kwartaalaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2014 onjuist en/of onvolledig doen
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
opzettelijk op het bij de inspecteur der belastingen te Rotterdam ingeleverde aangiftebiljet over het vierde kwartaal van 2014, een onjuist bedrag aan omzetbelasting vermeld, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven,
terwijl hij, verdachte, voornoemd feit in de uitoefening van zijn beroep (van boekhouder, accountant of financieel adviseur h.o.d.n. [naam bedrijf verdachte] ) heeft begaan;
8 primair.
hij in of omstreeks de maand oktober 2015 te Rotterdam en/of elders in Nederland
een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting op naam van zijn eenmanszaak [naam bedrijf verdachte] over september 2015, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft hij, verdachte. opzettelijk op het bij de inspecteur der belastingen te Rotterdam ingeleverde aangiftebiljet over september 2015, een onjuist bedrag aan omzetbelasting vermeld door vooraftrek te claimen over de factuur van [naam bedrijf medeverdachte 2] . (d.d. 29 september 2015; nr. 20150037) betreffende de aankoop van BMW X5 M50D [kentekennummer 2] [chassisnummer 1] (€116.265,00 inclusief €18.060,00 BTW), terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 8 oktober 2015 tot en met 18 juli 2017 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een BMW X5 (met kenteken [kentekennummer 2] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of van een BMW X5 (met kenteken [kentekennummer 2] ) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die BMW X5– middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was uit enig misdrijf (immers was deze auto mede gefinancierd door belasting- en/of faillissementsfraude);
9.
(Zaak Coolsingel)
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in een safeloket met nummer [kluisnummer A] in het filiaal van de ABN Amro Bank N.V. aan de Coolsingel (93) te Rotterdam een (grote) hoeveelheid contant geld (EUR 316.500), te weten een plastic boodschappentas van de supermarkt Plus met EUR 99.000 en/of een zwarte zak (met opschrift Dolce en Gabana) met EUR 210.000 en/of een roze zakje met EUR 7.500, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat geld – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
10.
(Zaak € 201.500)
hij op of omstreeks 8 maart 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (grote) hoeveelheid contant geld (EUR 201.500 in een rode tas) voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen aan [naam medeverdachte 9] , terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat geld – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
11.
(Zaak [adres 2] )
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 30 april 2018 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de verplaatsing van inkomsten en/of vermogen van [naam persoon 10] heeft verborgen en/of verhuld door deze inkomsten en/of dit vermogen (gedeeltelijk, middellijk) te investeren in het appartement met berging en 2 parkeerplaatsen behorende bij [adres 2]
en/of
inkomsten en/of vermogen van [naam persoon 10] heeft omgezet in de verwerving van het appartement met berging en 2 parkeerplaatsen behorende bij [adres 2] ,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die inkomsten en/of dat vermogen – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
12.
(Zaak [naam vennootschap 1] )
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 mei 2017 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de verplaatsing van inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 10] heeft verborgen en/of verhuld door deze inkomsten en/of dit vermogen (gedeeltelijk, middellijk) onder te brengen in [naam vennootschap 1] en/of (hiermee) te investeren in het appartement aan de [adres 5] , 3011 HB Rotterdam (en twee stallingsplaatsen gelegen aan de [adres 7] )
en/of
inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 10] heeft omgezet in de verwerving van het appartementrecht [adres 5] , 3011 HB Rotterdam (en twee stallingsplaatsen gelegen aan de [adres 7] ),
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die inkomsten en/of dat vermogen – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
13.
(Zaak [naam persoon 3] )
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2018 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de verplaatsing van inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 10] heeft verborgen en/of verhuld door deze inkomsten en/of dit vermogen (gedeeltelijk, middellijk) onder te brengen in [naam vennootschap 2] en/of (hiermee) te investeren in het appartement aan de [adres 6] , 3011 HB Rotterdam (en twee stallingsplaatsen gelegen aan de [adres 7] )
en/of
inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 10] heeft omgezet in de verwerving van het appartementrecht [adres 6] , 3011 HB Rotterdam (en twee stallingsplaatsen gelegen aan de [adres 7] ),
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die inkomsten en/of dat vermogen – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
14.
(Zaak [naam zaaksdossier 1] )
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 30 november 2015 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de verplaatsing van inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 13] heeft verborgen en/of verhuld door deze inkomsten en/of dit vermogen (gedeeltelijk, middellijk) onder te brengen in [naam holding 3] en/of (hiermee) te investeren in
de woning en berging plaatselijk bekend als [adres 1] en parkeerplaats
nummer 183 op -1 aan de [adres 8] te Rotterdam
en/of
inkomsten en/of vermogen van [naam medeverdachte 13] heeft omgezet in de verwerving van de woning en berging plaatselijk bekend als [adres 1] en parkeerplaats nummer 183 op -1 aan de [adres 8] te Rotterdam ,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die inkomsten en/of dat vermogen – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
15.
(Zaak [naam medeverdachte 11] )
hij op of omstreeks 12 april 2018, althans in april 2018, te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een inkomensverklaring ten naam van [naam medeverdachte 11] , valselijk heeft opgemaakt door in strijd met de waarheid in dat geschrift op te nemen de woorden:
“ [naam medeverdachte 11] heeft de volgende resultaten uit zijn onderneming genoten:
Januari 2018, EUR 3.354
Februari 2018, EUR 2.373
Maart 2018, EUR 1.713”
met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
16.
(Zaak [naam medeverdachte 3] )
hij op of omstreeks 17 mei 2018, althans in mei 2018, te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een inkomensverklaring ten naam van [naam medeverdachte 3] , valselijk heeft opgemaakt door in strijd met de waarheid in dat geschrift op te nemen de woorden:
“Op basis van de gegevens wat wij momenteel van u beschikken, kunnen wij concluderen dat u de afgelopen 3 maanden (februari-april 2018) EUR 2.114 aan inkomsten heeft genoten in uw handelsonderneming [naam eenmanszaak] ’.”
met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/125231-22 ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 22 september 2020 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om al dan niet tezamen met een of meer zijner mededaders inkomsten en/of vermogen van [naam persoon 10] om te zetten in de financiering en/of verwerving van het appartement met berging aan de [adres 2] te Rotterdam alsmede de twee daarbij horende parkeerplaatsen
een koopovereenkomst betreffende het appartement met berging aan de [adres 2] te Rotterdam alsmede de twee daarbij horende parkeerplaatsen (gedateerd 24 augustus 2017) heeft gesloten of doen of laten sluiten en/of
de vennootschap ‘ [naam vennootschap 3] ’ heeft doen of laten oprichten of verwerven en/of
de notaris, [naam notaris 2] , heeft geïnstrueerd (per e-mail van 26 en 27 februari 2018) dat er een nieuwe koopovereenkomst is opgemaakt (in plaats van die van 24 augustus 2017) en/of dat [naam vennootschap 3] de koper is en/of dat [naam persoon 9] deze vennootschap vertegenwoordigt (als bestuurder en/of aandeelhouder) en/of
(twee) geldtransporten (met gelden van [naam persoon 10] ) heeft doen of laten plaatsvinden en/of
een hypothecaire geldlening (ter overbrugging) bij [naam persoon 12] heeft doen of laten afsluiten en/of
een onderhandse geldlening (ter overbrugging) bij [naam bedrijf 43] . heeft doen of laten afsluiten en/of
het appartement met berging en 2 parkeerplaatsen behorende bij [adres 2] heeft doen of laten leveren aan mevrouw [naam persoon 9] en/of
de onderhandse geldlening van [naam bedrijf 43] heeft doen of laten aflossen (met drie betalingen in oktober 2018),
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die inkomsten en/of dat vermogen – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.De rechtbank bespreekt feit 2 in paragraaf 6.8.
2.Bron: Bunt, H., & Siegel, D. (2009). Ondergronds bankieren in Nederland, zoals samengevat in het Proces-Verbaal zaaksdossier ondergronds bankieren [naam verdachte] , relaas p. 7 e.v.
3.In deze paragraaf wordt verwezen naar paginanummers uit het zaaksdossier ondergronds bankieren [naam verdachte] .