ECLI:NL:HR:2003:AF7938
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Daderschap van rechtspersonen in het strafrecht en de toerekening van gedragingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2003 uitspraak gedaan over het daderschap van rechtspersonen in het strafrecht. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte, een rechtspersoon, was veroordeeld voor het gebruik van niet-emissie-arme dierlijke meststoffen op niet-beteelde grond. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de eisen uiteengezet waaraan moet zijn voldaan om een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit aan te merken. Het arrest benadrukt dat een rechtspersoon strafbaar kan zijn indien de gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Dit houdt in dat de gedraging moet zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon, en dat de rechtspersoon de mogelijkheid had om invloed uit te oefenen op die gedraging.
In deze zaak was de verdachte verantwoordelijk voor het beheer van een stuk grond, maar het Hof had onvoldoende vastgesteld welke taken en bevoegdheden de verdachte had in relatie tot de eigenares van de grond. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had onderbouwd dat de gedragingen van de feitelijke beheerder aan de verdachte konden worden toegerekend. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de voorwaarden waaronder rechtspersonen strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. Het arrest bevestigt dat de toerekening van gedragingen aan rechtspersonen afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, en dat de rechter hierin een belangrijke beoordelingsvrijheid heeft.