ECLI:NL:HR:2020:1727

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
19/02097
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorhanden hebben van vuurwapen en munitie in auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was bijrijder in een auto waarin een vuurwapen en munitie werden aangetroffen. De zaak draait om de vraag of de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht over het vuurwapen en de munitie. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en concludeert dat het oordeel van het hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De verdachte had op 25 mei 2016 in de gemeente Haarlemmermeer een pistool en munitie voorhanden, wat bewezen is door DNA-materiaal dat op het vuurwapen is aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van het vuurwapen, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte onvoldoende was om aan te tonen dat hij geen beschikkingsmacht had. De Hoge Raad verwerpt het cassatiemiddel en bevestigt de uitspraak van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02097
Datum3 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2019, nummer 23-001194-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben T.P.A.M. Wouters en R.I. Takens, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en munitie.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 25 mei 2016 in de gemeente Haarlemmermeer, een wapen van categorie III sub 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Crvena Zastava, model CZ99, kaliber 9x19 mm), en munitie van categorie III, te weten vijftien patronen (kaliber 9 x 19 mm), voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat de verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen dat op 25 mei 2016 in de Ford Focus, waarin de verdachte als passagier zat, is aangetroffen. Voor zover de verdachte wordt verweten dat hij het vuurwapen eerder in Vlaardingen voorhanden heeft gehad, geldt dat de verdachte in een woning van iemand anders was, hem plotseling een vuurwapen werd getoond dat hij heeft beetgepakt en bekeken, maar dit vervolgens heeft teruggegeven. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de verdachte over dat vuurwapen beschikkingsmacht heeft gehad, zodat ook om die reden vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte [betrokkene 1] en de verdachte op 25 mei 2016 in een personenauto, merk Ford Focus, op de Rijksweg A5 in de gemeente Haarlemmermeer reden. [betrokkene 1] bestuurde de auto en de verdachte was zijn bijrijder. Verbalisanten zagen deze auto met daarin twee mannen rijden, onderzochten het kenteken waarna hen bleek dat het kenteken van de auto op naam van een vrouw stond. Verbalisanten wilden op grond hiervan - onder meer - onderzoeken of de inzittenden bevoegd waren in deze auto te rijden. Zij gaven de bestuurder een stopteken en zagen dat tijdens het volgen van de politiewagen, zowel de bestuurder als de bijrijder diverse keren voorover bogen. Bij de gevolgde controle bleek hen dat de chauffeur antecedenten had van handel in harddrugs en wapenbezit en de bijrijder een antecedent van bezit van softdrugs. Bij de met toestemming verrichte fouillering troffen zij meerdere mobiele telefoons aan, waarna zij overgingen tot doorzoeking van de auto. Tijdens deze doorzoeking troffen zij achter het dashboardkastje, een pakket met vermoedelijk verdovende middelen aan. Bij dit in folie gewikkeld pak met 1,01 kilo samengeperst vuilwit poeder ging het - naar later bleek - inderdaad om cocaïne (rapport van de forensisch expert d.d. 1 juni 2016, dossierpagina 128). Ook werd nog een geringe hoeveelheid heroïne aangetroffen. De auto is in beslag genomen en later op de dag nader onderzocht. Bij die doorzoeking is achter een ventilatierooster in het dashboard een, half geladen, pistool met bijbehorende munitie aangetroffen. Op de ruwe delen van het vuurwapen, de in- en voorzijde van de loop van het vuurwapen en de scherpe randen van het patroonmagazijn is DNA-materiaal aangetroffen dat - kort samengevat - overeenkomt met het DNA- profiel van de verdachte (NFI-deskundigenrapport d.d. 3 maart 2017).
De verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij niet wist van het vuurwapen in de auto. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte geconfronteerd met het bovengenoemd NFI-deskundigenrapport, waarna hij heeft verklaard dat hij de week voor zijn aanhouding een wapen te zien heeft gekregen in een woning in Vlaardingen, dat hij ook heeft bekeken waarbij hij het magazijn dat eruit was gehaald er weer in deed. De verdachte verklaarde dat hij niet weet of hij in Vlaardingen het wapen heeft gezien dat op 25 mei 2016 in de auto is aangetroffen. In hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring in min of meer gelijke bewoordingen herhaald. De verdachte heeft daaraan toegevoegd dat hij niet wil zeggen met wie hij in de woning was en waar de woning was. Wel verklaart hij dat degene die hem het wapen liet zien geen vriend van hem was. Evenmin wilde de verdachte de naam noemen van degene met wie hij naar de woning is gegaan.
Het hof is van oordeel dat de hierboven weergeven - enkele en op geen enkele wijze te verifiëren - verklaring van de verdachte onvoldoende is om te bewijzen dat de verdachte, in de ten laste gelegde periode, in Vlaardingen een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de verdachte op 25 mei 2016 in een auto zat waarin een vuurwapen is gevonden. Daarop is DNA-materiaal aangetroffen waaruit DNA-profielen zijn afgeleid die overeenkomen met het DNA-profiel van de verdachte. Die feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde, terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. Als zodanig geldt in elk geval niet de door de raadsvrouw, niet nader onderbouwde, geopperde mogelijkheid van ‘secundaire overdracht’, mede in aanmerking genomen dat op drie plekken op het vuurwapen DNA-materiaal is aangetroffen dat (blijkens de daaruit verkregen twee DNA-mengprofielen en het DNA-hoofdprofiel) overeenkomt met dat van de verdachte, terwijl dat wapen bovendien verstopt was achter een ventilatierooster. De verdachte heeft zelf slechts, zoals hiervoor overwogen, ontkend dat hij wist van het vuurwapen in de auto. Die enkele ontkenning is onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om verdachte vrij te pleiten. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte op 25 mei 2016 het vuurwapen en de zich in het patroonmagazijn bevindende kogelpatronen voorhanden heeft gehad.”
2.3
In zijn arrest van 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“2.3 Op grond van art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie (hierna: WWM) is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben. Het handelen in strijd met dit verbod is als misdrijf strafbaar op grond van art. 55 en 56 WWM.
2.4
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van art. 26, eerste lid, WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.”
2.4
Gelet op deze vooropstelling getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het - ook in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd - toereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 november 2020.