8.5.3.5 [b-straat 1] te Leiden
Het hof gaat uit van de navolgende feiten met betrekking tot dit pand:
- Op 8 maart 2006 wordt op een ten name van [betrokkene 4] staande bankrekening € 165.000,- bijgeschreven onder de vermelding van “lening”. Dit bedrag is overgemaakt vanaf een bankrekening die ten name staat van [betrokkene 5] uit [plaats]. Op 3 april 2006 wordt vanaf de bankrekening ten name van [betrokkene 4] € 176.232,07 overgemaakt naar de derdenrekening van de behandelend notaris.
- Op 4 april 2006 wordt het pand [b-straat 1] te Leiden geleverd aan [betrokkene 4]. De koopsom bedraagt € 165.000,-. In de leveringsakte staat dat het pand leeg wordt geleverd en vrij van huur of gebruik. Er wordt op dat moment geen recht van hypotheek op dat pand gevestigd.
- Vanaf 3 april 2006 wordt 12 maanden achter elkaar € 687,50 overgemaakt vanaf die bankrekening van [betrokkene 4] naar de bankrekening van [betrokkene 5] onder vermelding van “5% rente lening € 165.000,-”.
- Op 20 september 2007 is [betrokkene 5] gehoord. Zijn verklaring houdt onder meer in: “Ik heb een lening van 165.000 euro verstrekt. De 165.000 euro is aan de mevrouw verstrekt. De broer van deze mevrouw wilde een pand kopen en daarvoor verstrekte ik haar, dan wel hem het bedrag van 165.000. Het geld was dus voor de broer bestemd. Ik weet dat het een pand in vermoedelijk Leiden betrof. Die broer wilde mij eerder terugbetalen. Ik kreeg 5 procent rente voor deze lening. Ik kreeg van de broer van de mevrouw als borg een som van 50.000 euro contant uitbetaald. (...) Waarschijnlijk is dit (hof: [betrokkene 4]) de mevrouw van de lening van de 165.000. Ik wist eerder de naam niet te herinneren. Nu noemt u de naam en kan ik mij de naam van de mevrouw herinneren. (...)
Vraag: welke zekerheid is er voor deze lening gegeven?
Antwoord: Ik heb de 165.000 en de zekerheid van 50.000 euro contant ontvangen en kom dus totaal op 215.000 euro. Ik heb dit geld van die broer contant ontvangen. Dit is het geld dat u bij de doorzoeking in mijn woning heeft aangetroffen.
- Op 12 december 2006 wordt het pand aan de [b-straat] bezwaard met een recht van hypotheek ten gunste van Fortisbank ASR. Fortis ASR heeft aan [betrokkene 4] een lening verstrekt van € 452.000.- in verband met de aankoop van drie panden door [betrokkene 4], te weten de panden in de [b-straat 1], de [e-straat 1] en de [c-straat 1/2] te Leiden. In het betreffende hypotheekdossier van Fortisbank ASR is een nota van aflossing opgenomen, waarin wel de aflossing van een lening voor het pand [e-straat 1] te Leiden is opgenomen, maar niet de lening van € 165.000,- van [betrokkene 5]. Tevens bevindt zich in dit hypotheekdossier een schriftelijke huurovereenkomst, waaruit blijkt dat [betrokkene 4] het pand aan de [b-straat 1] verhuurt aan [betrokkene 6] vanaf 1 maart 2006 voor € 1.500,- per maand.
- Vanaf oktober 2006 wordt op de bankrekening van [betrokkene 4] maandelijks € 1.500,- contant gestort met de omschrijving “huur [b-straat 1] te Leiden”. Vaak staat ook de naam [betrokkene 6] vermeld.
- Op 27 maart 2007 is in het perceel [b-straat 1] een hennepkwekerij ontdekt en ontmanteld.
- Het pand wordt hierna ontruimd. Vanaf mei 2007 vinden verbouwingswerkzaamheden in het pand plaats.
- De contante huurstortingen vinden ook na 27 maart 2007 en de ontruiming en na mei 2007 ononderbroken plaats.
(...)
Het hof neemt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een vermoeden van witwassen (stap i) tot uitgangspunt dat op 8 maart 2006 giraal € 165.000,- is overgemaakt door [betrokkene 5] aan [betrokkene 4] onder de vermelding van “Lening”. Op 3 april 2006 wordt vanaf de bankrekening ten name van [betrokkene 4] € 176.232,07 overgemaakt naar de derdenrekening van de behandelend notaris. Op 4 april 2006 wordt het pand aan de [b-straat] geleverd aan [betrokkene 4]. Verder is vanaf april 2006 maandelijks een bedrag overgemaakt door [betrokkene 4] aan [betrokkene 5] onder de vermelding “5 % rente lening € 165.000”. Op grond van dit samenstel van feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat door [betrokkene 5] € 165.000,- is geleend ten behoeve van de koop van dit pand.
De verklaring van [betrokkene 5] dat de broer, waarmee hij naar het hof begrijpt doelt op de verdachte, hem contant € 165.000,- heeft betaald, vindt bevestiging in de omstandigheid dat uit de nota van aflossing van medio december 2006 blijkt dat de door [betrokkene 5] verschafte lening niet is afgelost, alsmede in het onder [betrokkene 5] contant aangetroffen geldbedrag van € 213.000,- en het ontbreken van enige vorm van girale aflossing van de hoofdsom.
Het hof acht het opvallend dat ten aanzien van het pand [b-straat 1] te Leiden geen recht van hypotheek is gevestigd ten behoeve van [betrokkene 5] terwijl dit ten aanzien van de in feite particuliere geldschieters [B] B.V. inzake het pand aan de [a-straat 1] te Leiden, ten aanzien van [betrokkene 4] inzake het pand van het [f-straat 1] in Nieuw Vennep en ten aanzien van [betrokkene 7] inzake de [e-straat 1] te Leiden wel is gebeurd. Het hof stelt vast dat niet is gebleken dat [betrokkene 5] familie van de verdachte dan wel [betrokkene 4] is. Uit de hiervoor weergegeven verklaring van [betrokkene 5] leidt het hof af dat de verdachte en [betrokkene 4] ook geen goede bekenden van [betrokkene 5] zijn. Op grond van de hiervoor weergegeven verklaring van [betrokkene 5] bezien in onderling verband en samenhang met de hoogte van het onder [betrokkene 5] aangetroffen geldbedrag neemt het hof aan dat door de verdachte aan [betrokkene 5] zekerheid voor het terugbetalen van de lening in de vorm van het contant betalen van een geldbedrag van € 50.000,- is gegeven.
(...)
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat door [betrokkene 5] in maart 2006 € 165.000,- giraal is betaald aan [betrokkene 4] ten behoeven van de aankoop van dit pand, dat geen recht van hypotheek op dit pand ten gunste van [betrokkene 5] is gevestigd, en dat de verdachte de bedragen van € 165.000 en € 50.000,- contant heeft betaald aan [betrokkene 5]. Gelet op de hoogte van de bedragen waarvan sprake is, de korte tijdspanne tussen de contante betaling door de verdachte aan [betrokkene 5] en de girale betaling door [betrokkene 5] aan [betrokkene 4], alsmede de hoogte van de borg als zekerheid voor de terugbetaling van de lening naast de gedurende één jaar betaalde rentevergoeding, strekt deze constructie er naar het oordeel van het hof toe om te verhullen dat het geld gebruikt voor de koop van dit pand feitelijk afkomstig was van de verdachte en dat hij in feite eigenaar van dit pand was. Een criminele herkomst van het bedrag van € 165.000,- kan slechts als enige aanvaardbare verklaring voor de hele gang van zaken gelden.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat het door verdachte aan [betrokkene 5] contant betaalde bedrag afkomstig is uit enig misdrijf en dat verdachte dat wist. In dat kader acht het hof het mede van belang dat verdachte in het kader van de financiering van andere panden herhaaldelijk giraal geld overmaakt van zijn bankrekening dan wel een bankrekening van de Growshop naar zijn zus [betrokkene 4], maar dat dit ten aanzien van dit pand in het geheel niet is gebeurd.
(...)
De slotsom luidt dat het hof bewezen acht dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen ten aanzien van het pand aan de [b-straat]. (...)
8.5.3.6 [c-straat 1/2]
Het hof gaat uit van de navolgende feiten met betrekking tot dit pand:
- [betrokkene 8] heeft als getuige op 24 september 2008 verklaard dat de verdachte interesse had in het pand [c-straat 1/2]. Zij hebben het pand samen bekeken en kwamen een prijs overeen. Verder heeft de getuige verklaard dat de verdachte het met de notaris moest regelen. De verdachte wist nog niet of hij het pand zelf zou kopen of dat zijn zuster het zou kopen. [betrokkene 8] heeft [betrokkene 4] ooit wel eens gezien. Bij de verkoop van dit pand heeft hij geen zaken met haar gedaan. Hij heeft nooit zaken met haar gedaan. [betrokkene 4] was niet bij de onderhandelingen.
- Op 14 september 2006 koopt [betrokkene 4] het pand [c-straat 1/2] te Leiden van [betrokkene 8] voor € 225.000,-.
- Op 2 november 2006 wordt dit pand aan [betrokkene 4] geleverd.
- Fortis ASR heeft aan [betrokkene 4] een lening verstrekt van € 452.000,- in verband met de aankoop van drie panden door [betrokkene 4], te weten de panden in de [b-straat 1], de [e-straat 1] en de [c-straat 1/2] te Leiden. Deze panden waren op dat moment niet belast met een eerder gevestigd recht van hypotheek. In het betreffende hypotheekdossier van Fotisbank ASR is een nota van aflossing opgenomen, waarin de aflossing van een lening voor het pand [e-straat 1] te Leiden ad € 120.000,- is opgenomen. De lening voor het pand in [b-straat 1] te Leiden wordt niet vanuit deze geldlening afgelost.
- Uit het eerste verhoor van [betrokkene 9] en het overzicht dat als bijlage 1 bij het tweede verhoor van [betrokkene 9] is gevoegd, leidt het hof af dat [betrokkene 9] vanaf 4 november 2006 door de verdachte is ingeschakeld voor het maken van bouwtekeningen voor dit pand. Er moesten appartementen in het pand gemaakt worden. De getuige [betrokkene 9] is contant en zwart betaald door de verdachte in het pand aan de [a-straat] in Leiden. [betrokkene 9] heeft wel eens contact gehad met [betrokkene 4], maar de verdachte regelde eigenlijk alles. Hij zag de verdachte als opdrachtgever. Hij heeft met [betrokkene 4] geen zaken gedaan.
- Op 14 november 2006 wordt door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden vastgesteld dat er op 11 november 2006 bouw- en sloopwerkzaamheden plaatsvonden in het pand [c-straat 1/2] te Leiden zonder dat daartoe de benodigde bouw- en monumentenvergunningen zijn verleend. De in uitvoering zijnde werkzaamheden zijn met onmiddellijke ingang stilgelegd.
- Bij besluit van 28 januari 2008 wordt door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden de door [betrokkene 4] gevraagde vergunning tot het wijzigen van het pand aan de [c-straat 1/2] gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd.
Vaststaat dat ten aanzien van het pand aan de [b-straat] sprake is van witwassen door onder meer de verdachte en [betrokkene 4] en dat als gevolg van die handelingen er geen op [betrokkene 4] of op de verdachte rustende schulden zijn inzake dat pand. De door Fortisbank ASR verstrekte geldlening houdt verband met de eerdere aankoop van de panden aan de [e-straat 1] en de [b-straat] en de voorgenomen aankoop van het pand aan de [c-straat 1/2]. De financiële verplichtingen inzake deze drie panden werden onder één paraplu gebracht. Alle drie de panden werden belast met een recht van hypotheek ten gunste van de bank. Dit brengt mee dat als gevolg van het witwassen van het pand aan de [b-straat] in feite meer geld uit hoofde van deze door Fortisbank ASR verstrekte geldlening beschikbaar is ter vrije besteding dan anders het geval zou zijn geweest. De witgewassen gelden zijn vermengd geraakt met legale gelden afkomstig uit de paraplu-hypotheek. Bovendien wordt naar buiten toe de schijn gewekt dat geïnvesteerd geld afkomstig is uit een door [betrokkene 4] met een bank gesloten overeenkomst van geldlening, terwijl het opwekken van deze schijn alleen maar mogelijk is doordat er geen financiële verplichtingen meer zijn ten aanzien van het pand in de [b-straat] als gevolg van het witwassen door de verdachte en onder andere zijn zus. Aldus werkt het witwassen ten aanzien van het pand aan de [b-straat] door ten aanzien van dit pand aan de [c-straat] en later in de tijd. Met andere woorden: door het eerdere witwassen van het pand [b-straat] wordt ook verhuld hoe de geldstromen gelopen zijn en wat de herkomst van het geld is.
(...)
Op grond van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden neemt het hof een ernstig vermoeden van witwassen aan (stap i). De verdachte heeft erop gewezen dat de aankoop van dit pand gefinancierd is door een hypothecaire geldlening (stap ii), die afgelost kon worden met behulp van de huurinkomsten uit andere panden. Deze verklaring is weliswaar concreet, verifieerbaar en niet op voorhand volslagen onwaarschijnlijk (stap iii), maar heeft niet tot gevolg dat wordt toe- of afgedaan aan de vermenging van legaal en witgewassen vermogen. Daarom kan deze verklaring het ernstig vermoeden van witgewassen vermogen niet ontkrachten. Bij deze stand van zaken acht het hof het bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen ten aanzien van het pand aan de [c-straat 1/2].
8.5.3.7 [d-straat 1/2] te Leiden
Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden met betrekking tot dit pand:
- Op 3 april 2007 wordt aan [betrokkene 4] het pand aan de [d-straat 1/2] te Leiden geleverd. Hiervoor is een koopsom van € 180.000,- betaald. Er wordt geen recht van hypotheek verleend.
- Van de door Fortisbank ASR verstrekte geldlening van € 452.000,- resteert ten minste € 107.000,- na aftrek van de betaling aan [betrokkene 7] van € 120.000,- en de betaling van de € 225.000,- voor de [c-straat 1/2].
- Op 14 maart 2007 wordt op de postbankrekening van [betrokkene 4] € 100.000,- ontvangen van de privé bankrekening van de verdachte met vermelding “Nieuw Vennep gedeelte aflossing HPT” (hof: hypotheek). Dit bedrag is aangewend voor de aankoop van het pand [d-straat 1/2] te Leiden.
- De getuige [betrokkene 10] heeft verklaard dat ergens halverwege 2006 [betrokkene 4] haar belde dat zij interesse had het pand te kopen. Zij heeft [betrokkene 4] een paar keer gesproken voordat alles rond was. De verdachte is in beeld gekomen doordat hij met [betrokkene 4] mee kwam. Volgens de getuige was [betrokkene 4] alleen en vroeg zij advies aan haar broer. [betrokkene 4] had belang bij het pand en wilde het pand aanschaffen. De verdachte adviseerde zijn zus.
Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van dit pand sprake van medeplegen van witwassen door de verdachte en [betrokkene 4]. [betrokkene 4] koopt het pand. De verdachte adviseert zijn zus daarbij. De gang van zaken rond de aflossing van het pand aan de [b-straat] en de gevolgen die dat heeft voor de vermenging met en daardoor verruimde beschikbaarheid van geld met een legale herkomst (de Fortisbank paraplu-hypotheek) zijn dermate in het oog springende omstandigheden dat daaruit een gezamenlijk opzet op witwassen van de verdachte en [betrokkene 4] door het verwerven van dit pand en het gebruik maken daarvan afgeleid kan worden.
Inzake het pand aan de [d-straat 1/2] is sprake van een ernstig vermoeden van witwassen (stap i) als gevolg van de gang van zaken rond de aflossing van het pand aan de [b-straat] en de verruimde beschikbaarheid van van de bank afkomstig geld, te weten het bedrag van ten minste € 107.000,-. De verdachte heeft aangegeven waar het geld benodigd voor de koop van dit pand vandaan komt. Ook hij wijst op het door de notaris aan [betrokkene 4] betaalde restant bedrag uit de lening van Fortisbank ASR. Hiermee is op zichzelf voldaan aan stap ii. Echter, deze verklaring heeft niet tot gevolg dat wordt toe- of afgedaan aan de eerder vastgestelde vermenging van legaal en witgewassen vermogen. Daarom kan deze verklaring het ernstig vermoeden van witwassen niet ontkrachten. Door het eerdere witwassen van het pand [b-straat] wordt ook verhuld hoe de geldstromen zijn en wat de herkomst van het geld is en dus wie de werkelijke rechthebbende op het pand aan de [d-straat 1/2] was. Bij deze stand van zaken acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen ten aanzien van het pand van de [d-straat 1/2] te Leiden.”