Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
9 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere veroordeling. De Hoge Raad oordeelt over de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Het hof had vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, maar volstond met de constatering daarvan zonder verdere gevolgen te verbinden aan deze overschrijding. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het hof het beoordelingskader voor de overschrijding van de redelijke termijn heeft miskend. De Hoge Raad oordeelt dat de totale duur van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep meer dan de redelijke termijn overschreed, en dat de overschrijding niet kan worden genegeerd. De Hoge Raad besluit de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van 24 maanden naar 22 maanden, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen.