Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Koninklijke KPN N.V. (KPN), te Rotterdam,
2.Voiceworks B.V., te Almere,
3.BT Nederland N.V., te Amsterdam,
B. Klaassens en M. Bouthoorn. Namens KPN zijn voorts verschenen:
[Naam], [Naam] en [Naam]. Namens eiseressen 2 zijn voorts verschenen: [Naam] (Voiceworks B.V.), [Naam] (SpeakUp B.V.) en [Naam] (SpeakUp B.V.), [Naam] (Onecentral B.V.). Namens eiseressen 3 zijn voorts verschenen: [Naam] (BT Nederland N.V.), [Naam] (Colt Technology Services B.V.), [Naam] (Verizon Nederland B.V.), [Naam] (Verizon Nederland B.V.) en [Naam] (T-Mobile Netherlands B.V.).
niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 6:3 van de Awb. Partijen zijn gehoord, waarbij KPN voorts is gehoord op een besloten gedeelte van de hoorzitting. Bij het bestreden besluit heeft de ACM de ingangsdatum waarop KPN aan de aanwijzing dient te voldoen verschoven naar 18 januari 2017, de datum van de indiening van het verzoek om geschilbeslechting. Daarbij heeft de ACM een knik aangebracht in de tarieven tot en vanaf
1 oktober 2017. Voorts heeft de ACM tussen bepaalde nummers gedifferentieerd in de kosten die KPN in rekening mag brengen. In de openbare versie van het bestreden besluit (gepubliceerd op de website van de ACM) is onder randnummer 144 het volgende schema opgenomen.
Wat de ACM daarover heeft beslist, levert geen voor beroep vatbare beslissing op en staat ook los van de vraag of eiseressen 3 beroep kunnen instellen en – zo niet – of zij zich in de beroepen van KPN en eiseressen 2 kunnen voegen als derde partij op de voet van artikel 8:26 van de Awb.
In die uitspraak overwoog de Raad dat een belanghebbende door artikel 6:13 van de Awb uitsluitend wordt beperkt in zijn mogelijkheid om beroep in te stellen tegen onderdelen van een besluit waartegen zijn bezwaren zich niet hebben gericht. Binnen de aldus beperkte omvang van een geschil mag hij echter nieuwe gronden aandragen, omdat de wetgever met die gewijzigde bepaling uitdrukkelijk geen argumentatieve of grondenfuik heeft willen introduceren (Kamerstukken II 2004/05, 29 421, nr. 11). Nu geen sprake is van te onderscheiden besluitonderdelen, bestaat geen aanleiding om het beroep van eiseressen 3 niet-ontvankelijk te verklaren voor zover zij opkomt tegen onderdelen van het bestreden besluit die niet tot een verslechtering van haar positie leiden.
T-Mobile hebben geen tegengestelde belangen. Zij zijn immers allen concurrent van KPN en hebben ieder een belang bij het met (zo vergaand mogelijk) terugwerkende kracht vaststellen van zo laag mogelijke porteringstarieven door KPN, al dan niet door middel van een aanwijzing door de ACM. Gelet op dit parallelle belang kunnen eiseressen 2 en 3 niet worden aangemerkt als partijen in elkaars beroepen en is ook T-Mobile geen partij in die beroepen. Gelet hierop maakt de rechtbank de toelating van eiseressen 2 en 3 en van T-Mobile in zoverre ongedaan. Eiseressen 2 en 3 en T-Mobile enerzijds en KPN anderzijds hebben tegengestelde belangen. Zij zijn daarom wel terecht toegelaten als partijen in elkaars beroep.
De vraag of eiseressen 2 op ontoelaatbare wijze in hun verdedigingsrechten zijn beknot kan evenwel wel ter discussie worden gesteld in beroep. De ACM heeft in beroep meer stukken ingediend zonder een claim op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb dan zij in bezwaar aan eiseressen 2 ter beschikking heeft gesteld. Volgens de ACM kan dit verzuim worden gepasseerd met artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Eiseressen 2 hebben immers thans van die stukken kennis genomen, terwijl niet aannemelijk is dat zij door de beperktere kennisneming hangende bezwaar in hun procespositie zijn geschaad. Zo blijkt ook uit de uitvoerige uiteenzetting van de gronden van beroep door eiseressen 2 dat zij in essentie niet in de uitoefening van hun recht tot het instellen van beroep zijn beknot (vgl. ECLI:NL:CBB:2009:BK2641 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2009:BK2641), overweging 6.1). Evenmin is aannemelijk dat eiseressen 2 uitsluitend in beroep zijn gegaan omdat hen ten onrechte stukken in bezwaar zijn onthouden nu zij het ook om andere redenen niet eens zijn met het bestreden besluit.
1 juli 2010 (ECLI:EU:C:2010:395 (http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=79078&pageIndex=0&doclang=NL&mode=req&dir=&occ=first&part=1)) in de zaak Polska Telefonia (het arrest Polska Telefonia) waaruit voortvloeit dat artikel 30, tweede lid, van de Universeledienstrichtlijn zich er niet tegen verzet dat de nationale autoriteiten vooraf en aan de hand van een theoretisch kostenmodel de maximumprijzen vaststellen die de telecomaanbieder als opzetkosten van de overnemende telecomaanbieder kan vragen, indien de tarieven op dusdanige wijze kostengeoriënteerd zijn dat de consumenten niet worden ontmoedigd om gebruik te maken van de portabiliteitfaciliteit. Hieruit vloeit voort dat de kosten voor de interconnectie die door de exploitant worden gedragen en de hoogte van de directe kosten die door de consument moeten worden betaald, in beginsel aan elkaar zijn gekoppeld. De Nederlandse regelgever heeft in artikel 7, tweede lid, van het Besluit nummerportabiliteit bepaald dat aan een abonnee voor nummerbehoud maximaal € 10 in rekening mag worden gebracht. Dat bedrag staat niet in verhouding tot het bedrag dat partijen voorheen aan KPN moesten betalen voor het porteren van een nummerblok van een abonnee (€ 200). Ook het nieuwe door KPN voorgestelde tarief voor nummerblokken (€ 42,80) is volgens eiseressen 2 dermate hoog dat wanneer de overnemende telecomaanbieders dit volledig door zouden berekenen zij daarmee abonnees zouden ontmoedigen om met nummerbehoud over te stappen. Ook het door KPN voorgestelde tarief voor enkelvoudige porteringen tot 1 oktober 2017 is blijkbaar inefficiënt want hoger (€ 2,55) dan daarvoor (€ 2) en nadien (€ 1,15). Eiseressen 2 hebben ter zitting uiteengezet dat via de zogenoemde COIN interface, die door marktpartijen wordt gebruikt als een soort postbus voor opzeggingen, niet meer kosten zijn gemoeid met enkelvoudige porteringen dan met nummerblokporteringen. Daaruit blijkt volgens hen dat KPN inefficiënt te werk gaat. Het bestreden besluit komt volgens eiseressen 2 voorts in strijd met artikel 1.3, eerste lid, van de Tw. Met het bestreden besluit, waarbij KPN wordt verplicht om (maximaal) kostengeoriënteerde tarieven te hanteren, worden immers niet de doelstellingen als bedoeld in artikel 8, tweede tot en met vijfde lid, van de Kaderrichtlijn verwezenlijkt.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de arresten Mobistar en Polska Telefonia dat bij de toepassing van artikel 30, tweede lid, van de Universeledienstrichtlijn twee stappen moeten worden gezet:
1) het tarief dat de ‘verlaten’ exploitant in rekening mag brengen bij de ‘ontvangende’ exploitant mag maximaal kostengeoriënteerd zijn en
2) vastgesteld dient te worden of het bedrag dat als directe kosten van de nummerportering bij de consument in rekening wordt gebracht de consument kan ontmoedigen om van de portabiliteitfaciliteit gebruik te maken.
Uit stap 1 volgt reeds dat het betoog van KPN niet slaagt, want er mag maximaal een kostengeoriënteerd tarief in rekening worden gebracht voor nummerportering. De door KPN genoemde uitspraak van het College van 21 november 2016 noopt niet tot een aanvullende noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoets door de ACM, die verder gaat dan de zeer terughoudende toets of de ACM met inachtneming van het verderop te bespreken evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb heeft kunnen besluiten tot handhaving. Die uitspraak van het College van 21 november 2016 zag op de vraag of artikel 28 van de Universeledienstrichtlijn noopte tot de nationale tariefmaatregel. In dit geval volgt de verplichting om kostengeoriënteerde tarieven te hanteren rechtstreeks uit de wet en niet uit een besluit van de ACM.
Naar het oordeel van de rechtbank is de ACM bij haar besluitvorming dan ook op goede gronden uitgegaan van de werkelijke kosten die KPN heeft gemaakt.
In de nota van toelichting is te lezen (Stb. 1998, nr. 635, blz. 9):
De verbindendheid van artikel 7, tweede lid, van het Besluit nummerportabiliteit kan, ook exceptief, niet in deze procedure beoordeeld worden omdat de besluitvorming van verweerder niet op die bepaling is gebaseerd en eiseressen 2 en 3 bovendien geen gronden met die strekking hebben aangevoerd.
€ 2,55 zelfs hoger is dan daarvoor (€ 2) en nadien (€ 1,15) en dat dit verschil louter veroorzaakt kan worden door het gebruik van de HV-server voor enkelvoudige porteringen tot 1 oktober 2017. Uit het bestreden besluit leiden zij af dat de kosten van de HV-server samenhangen met handelingen ten behoeve van “vervolgacties voortvloeiend uit de portering waaronder billing” en dus niet om handelingen ten behoeve van nummerbehoud. Daarom mogen de kosten van de HV-server hoe dan ook niet worden opgevoerd voor de kosten van nummerportering. Verder voeren eiseressen 2 aan dat de ACM haar veldonderzoek ten onrechte heeft beperkt tot de locatie Leeuwarden. Door KPN overgenomen aanbieders brengen inmiddels ook porteerkosten in rekening. Het is ook niet geloofwaardig dat een IP-portering van een nummerblok die zo goed als volledig is geautomatiseerd tot 1 maart 2019 € 200 kostte. Eiseressen 2 hebben voorts aangevoerd dat een opzegging tegenwoordig vaak wordt gedaan door de overnemende aanbieder. Die opzegging maakt dan onderdeel uit van een porteringsverzoek. De bestaande aanbieder controleert dan of de abonnee wel vrij is om over te stappen naar een andere aanbieder. Die handeling is geen handeling voor de uitvoering van de aanvraag tot nummeroverdracht. Toch laat de ACM toe dat de handelingen die worden verricht om tot de status ‘akkoord’ te komen worden meegerekend.
Met betrekking tot de kostenvaststelling van IT-systeem Numbes is de rechtbank echter van oordeel dat deze door de ACM ontoereikend is geweest, althans dat het bestreden besluit (randnummer 107) van de ACM ontoereikend is gemotiveerd op dit punt. Volgens KPN zijn de meerkosten erin gelegen dat Numbes, dat juist is ontwikkeld met het oog op nummerportering, wordt ingezet om te herkennen dat een nummer niet meer op het netwerk van KPN zit. Zonder dit systeem zou volgens KPN een oproep naar een nummer dat naar een andere aanbieder is geporteerd, in het KPN-netwerk doodlopen. KPN heeft ter zitting toegelicht dat, om een nummer te kunnen porteren, in Numbes een nieuwe provider moet worden toegevoegd. Als een abonnee alleen opzegt (en dus niet overstapt), wordt er volgens KPN niets geregistreerd in Numbes. De ACM heeft dit onvoldoende concreet betwist. Dit zijn daarom IT-kosten die direct verband houden met nummerportering en niet met de opzegging van een abonnement. Hieruit volgt tevens dat de ACM ten onrechte
“IN mutaties” voor enkelvoudige porteringen en “uitval/mutaties PTT” voor nummerblokken (volledig) buiten beschouwing heeft gelaten nu die handelingen nodig zijn om wijzigingen in het actuele nummerbestand Numbes te verwerken. Het betoog van KPN slaagt in zoverre.
18 januari 2017, want de ACM is gewoonweg belast met de handhaving van artikel 4.10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Tw. Ten zesde is volgens eiseressen 2 niet juist dat een onderzoek naar de tarieven van KPN vanaf 2006 niet meer zou kunnen bijdragen aan het bevorderen van concurrentie. Dat niet ongedaan kan worden gemaakt dat voor eindgebruikers overstapdrempels zijn gecreëerd, onderscheidt zich niet van de situatie dat een kartel over een periode in het verleden wordt beboet. Tot slot hebben eiseressen 2 er belang bij dat zij in overeenstemming met de uitspraak van het College van 21 juli 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:260 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2015:260)) worden gebracht in de situatie dat van meet af aan kostengeoriënteerde tarieven hadden gegolden. Dat is in het geval van eiseressen 2 in ieder geval vanaf 2012.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de ACM een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven totdat de ACM opnieuw op bezwaar heeft beslist;
- bepaalt dat de ACM aan KPN en eiseressen 2 en 3 elk het door hun betaalde griffierecht van € 354 vergoedt;
- veroordeelt de ACM in de proceskosten van KPN en eiseressen 2 en 3 tot een bedrag van € 1.602 elk.