ECLI:NL:CRVB:2020:1211
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als bakker werkte, was sinds 2 april 2014 arbeidsongeschikt en ontving een WGA-uitkering. Het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 56,83%, maar na bezwaar van de ex-werkgever werd dit percentage verlaagd naar 38,51%. Appellant was het niet eens met deze verlaging en stelde dat hij zwaarder beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de medische beoordeling van het Uwv onderschreef en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 november 2016 te twijfelen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellant en dat hij geen procesbelang had bij het hoger beroep, aangezien de verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage geen gevolgen had voor de hoogte van zijn WGA-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een medisch deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond aan de medische grondslag van het bestreden besluit.