Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juli 2015 in de zaken tussen
M7 Group S.A., te Den Haag (gezamenlijk: Online.nl), appellanten in zaak 14/492,
KPN B.V., te Den Haag (KPN), appellanten in zaak 10/72, en derde-partij in zaken 14/492 en 14/493,
Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster
BT Nederland B.V.te Amsterdam (BT),
COLT Technology Services B.V.te Amsterdam (Colt) en
Verizon Nederland B.V.te Amsterdam (Verizon) (gezamenlijk: BT e.a.),
Procesverloop
Overwegingen
-kostprijsberekening dient te worden betrokken. De motivering in de randnummers 85 en 87 en de conclusie in randnummer 88 van het WPC-IIa besluit wordt vervangen door een tekst die strekt tot genoemde nadere conclusie;
equality of arms. Het artikel bepaalt evenwel, dat deze beperking slechts om gewichtige redenen kan worden aangebracht, terwijl het derde lid de toetsing daarvan aan de rechter opdraagt. Acht de rechter de beperking gerechtvaardigd, dan is het ingevolge het vijfde lid aan de andere partij overgelaten te beslissen of de rechter mede op de grondslag van de achtergehouden of geheim gehouden inlichtingen of stukken uitspraak kan doen. Naar het oordeel van het College is de beperkingsmogelijkheid op deze wijze met zodanige waarborgen omkleed, dat het recht op een eerlijke procesvoering daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt.
5 september 2014. Laatstgenoemde brief is op 8 september 2014, derhalve tien dagen voor de zitting, door het College ontvangen.
Naar vaste rechtspraak verzet geen rechtsregel zich ertegen dat binnen de door de wet en de goede procesorde gestelde grenzen, de gronden worden aangevuld na afloop van de – op de ontvankelijkheid van het beroep betrekking hebbende – termijn voor het indienen van gronden.
acte clairdat op grond van artikel 4 van de Kaderrichtlijn een besluit met een zodanige marktimpact als het wijzigingsbesluit volledig en met inachtneming van alle relevante en actuele informatie door de rechter in beroep moet kunnen worden getoetst, terwijl het tegenovergestelde standpunt dat in ieder geval niet is.
Uitgangspunt is dat ACM ook bij toepassing van het EDC-systeem mag afwijken van de beslissingen inzake kostentoerekening die zijn genomen in de jaarrekening van KPN, mits zij een dergelijke afwijking naar behoren motiveert.
In het kader van beroepsgrond 4 stellen Tele2 e.a. dat ACM miskent dat het bestuursrecht en de jurisprudentie zich verzetten tegen terugwerkende kracht wanneer dit in strijd is met de rechtszekerheid. Het uitgangspunt in het bestuursrecht is dat een besluit ingaat op de dag van het nemen van dat besluit, of op een datum in de toekomst. Dat geldt ook voor een herstelbesluit zoals het wijzigingsbesluit. Uit de jurisprudentie van het College blijkt voorts dat een verhoging van de ex ante gereguleerde tariefplafonds met terugwerkende kracht strijdig is met de rechtszekerheid, wanneer marktpartijen daarmee geen rekening hebben kunnen houden bij het bepalen van hun eindtarieven (zie de FTA-MTA-3b uitspraak en de tussenuitspraak WLR-II ). Er zijn verder ook geen precedenten waarin gereguleerde tariefplafonds door het College werden vernietigd, en waarin sprake was van een verhoging met terugwerkende kracht van de gereguleerde tariefplafonds. Zo heeft de serie MTA-besluiten, die volgde op de uitspraak van 29 augustus 2006 (ECLI:NL:CBB:2006:AY7997) nooit geleid tot tariefplafonds met terugwerkende kracht op een hoger niveau. Wel heeft het College, zelf voorziend, bij de vernietiging van het Besluit WLR-tarieven II, de tariefplafonds op exact hetzelfde niveau vastgesteld als in het oorspronkelijke vernietigde besluit (uitspraak van 26 september 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY0191). Voorts heeft het College in zijn uitspraak betreffende de FTA-tarieven, in afwachting van het wijzigingsbesluit van ACM en ter voorkoming van onzekerheid bij partijen omtrent de tariefplafonds die golden zolang daarover door ACM niet opnieuw was beslist, een voorlopige voorziening getroffen waarbij werd aangeknoopt bij de op dat moment geldende tarieven (uitspraak van 31 augustus 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BR6195).
In ex ante-regulering gaat het er om toekomstige mededingingsproblemen te voorkomen door middel van passende regulering ten einde effectieve en duurzame concurrentie tot stand te brengen. Hoofdstuk 6A van de Tw biedt geen grondslag voor het opleggen in een herstelbesluit van ex ante vastgestelde tariefplafonds met terugwerkende kracht, omdat daarmee geen potentiële mededingingsprobleem (meer) worden voorkomen. Waar een tariefverlaging met terugwerkende kracht een positief effect kan hebben op de mededinging, omdat daardoor de wholesaleafnemers meer financiële slagkracht krijgen, geldt het omgekeerde voor een tariefverhoging met terugwerkende kracht, omdat die juist afbreuk doet aan de concurrentiepositie van de wholesaleafnemers. Het College heeft ook erkend dat de aard van ex ante-verplichtingen er aan in de weg staan dat deze met terugwerkende kracht worden opgelegd (uitspraak van 12 april 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW1529, overweging 7.3). Ook het
England and Wales Court of Appealheeft geoordeeld dat aan het opleggen van prijsmaatregelen onder het NRK geen terugwerkende kracht kan worden verleend (uitspraak van 20 april 2010, [2010] EWCA Civ 391), blijkens het volgende citaat:
Beroepsgrond 7 houdt in dat de door ACM verrichte afweging tussen de belangen van de wholesaleafnemers en KPN onbegrijpelijk, onzorgvuldig en onjuist is. Ten aanzien van het belang van KPN stelt ACM dat KPN er in beginsel op mag vertrouwen dat zij, wanneer haar beroepsgronden tegen de gereguleerde tariefplafonds doel treffen, zoveel mogelijk in de situatie wordt gebracht die zou hebben bestaan indien de hogere gereguleerde tarieven van meet af aan hadden gegolden. Uit de jurisprudentie van het College blijkt echter dat KPN daarop juist niet mag vertrouwen indien de rechtszekerheid zich daartegen verzet. Enig ander belang dat KPN zou kunnen hebben bij de verhoging van de tariefplafonds met terugwerkende kracht noemt ACM niet. Tegenover dit belang van KPN staat een reeks grote belangen van de wholesaleafnemers, waaraan ACM onvoldoende gewicht heeft toegekend. Tele2 e.a. wijzen hierbij in het bijzonder op het belang van wholesaleafnemers om niet achteraf te worden geconfronteerd met gewijzigde tarieven, te meer niet na een lange periode van onjuiste lagere tarieven. Immers, wholesaleafnemers kunnen hogere tarieven achteraf niet doorberekenen en compensatie in de toekomst is niet mogelijk en strijdig met de doelen van de Tw. Wholesaleafnemers konden ook geen reservering maken of hogere tarieven van eindgebruikers vragen vooruitlopend op een mogelijke verhoging. Verder hebben Tele2 e.a. er met het oog op hun belangen op gewezen dat de naheffing leidt tot vermindering van slagkracht en investeringen, dat dit niet bijdraagt aan de bevordering van de concurrentie, dat sprake is van strijd met de Tw en dat hiervoor geen rechtvaardiging bestaat, en dat het lange tijd voor de wholesaleafnemers niet bekend was welke wijzigingen exact uit het beroep zouden voortvloeien. De conclusie van ACM dat geen zwaarder belang voor enerzijds KPN en anderzijds de wholesaleafnemers kan worden aangetoond, is dan ook onbegrijpelijk. ACM heeft aan de belangen van de wholesaleafnemers onvoldoende gewicht toegekend, en de belangen van KPN op een gebrekkige wijze geanalyseerd.
Met beroepsgrond 9 betogen Tele2 e.a. dat ACM in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft miskend dat twee wholesaleafnemers, te weten Tele2 en Online.nl, in verhouding tot andere wholesaleafnemers onevenredig hard worden getroffen, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging is. Als gevolg van de wijze waarop de naheffing wordt berekend komt deze vrijwel geheel terecht bij afnemers van MDF-toegang. Dat betreft nagenoeg uitsluitend Tele2 en Online.nl.
England and Wales Court of Appealvan 20 april 2010 geeft geen aanleiding om anders te oordelen over de eerste kern van het betoog van Tele2 e.a. Hierin was sprake van de vervanging van een bestaande, reeds opgelegde verplichting door een verplichting met een gewijzigde inhoud, en niet van de nadere invulling van tariefplafonds in het kader van een reeds eerder opgelegde tariefverplichting, zoals in de onderhavige uitspraak aan de orde.
1 januari 2009 in die zin niet het door haar aan de tariefregulering op grond van artikel 6a.7, tweede lid, van de Tw, ten grondslag gelegde beginsel van kostenoriëntatie respecteert. KPN wordt hierdoor namelijk de mogelijkheid onthouden om over de gehele reguleringsperiode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 haar met de levering van de betreffende wholesalediensten gemoeide kosten terug te verdienen door bij de afnemers van deze diensten tarieven in rekening te brengen tot het maximale niveau van de bij het wijzigingsbesluit vastgestelde tariefplafonds voor deze diensten. Een dergelijke afwijking van genoemd beginsel kan naar vaste jurisprudentie in overeenstemming zijn met het passendheidsvereiste van artikel 6a.2, derde lid, van de Tw, mits dit wordt gerechtvaardigd op grond van (een van) de doelstellingen van artikel 1.3 van de Tw. Het College heeft hier in rechtsoverweging 9.8 van de tussenuitspraak WPC-IIa op gewezen. Het College heeft daarbij echter ook overwogen dat prijsregulering een vergaande vorm van regulering is. Het College noemde toen in het bijzonder de proportionele toerekening en oordeelde dat ACM bij het opleggen van een dergelijke verplichting dient te onderzoeken of deze geschikt is voor het bereiken van het doel en of deze niet verder gaat dan voor het bereiken van dit doel noodzakelijk is. Dezelfde maatstaf geldt voor de afwijking van kostenoriëntatie die hier aan de orde is en deze bepaalt daarmee mede hoe in dit concrete geval het belang van KPN bij vergoeding van haar kosten dient te worden afgewogen tegen het belang van Tele2 e.a. om met KPN te kunnen concurreren. Gelet hierop is het College van oordeel dat ACM niet in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat bedoelde afwijking is gerechtvaardigd met het oog op het belang van de bevordering van de concurrentie. De hiervoor in rechtsoverweging 7.4.7.1 weergegeven motivering kan deze conclusie niet dragen. Indien de gewijzigde tariefplafonds worden ingevoerd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 zou dit inderdaad betekenen dat wholesaleafnemers als Tele2 e.a. (kunnen) worden geconfronteerd met een naheffing, die hoger is dan die welke het gevolg is van het wijzigingsbesluit waarbij de terugwerkende kracht van deze tariefplafonds is beperkt tot 1 januari 2011 en volgens de berekening van ACM in gelijke delen is verdeeld over enerzijds KPN en anderzijds de wholesaleafnemers. Naar het oordeel van het College heeft ACM echter noch in het wijzigingsbesluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken, noch in het verweerschrift en ter zitting aannemelijk gemaakt dat zo’n hogere naheffing in die mate ten koste zou gaan van de beschikbare financiële ruimte van wholesaleafnemers als Tele2 e.a. voor het aangaan van de concurrentie en het doen van investeringen, dat om die reden moet worden gezegd dat invoering van de gewijzigde tariefplafonds per 1 januari 2009 zodanig afbreuk zou doen aan het doel van de bevordering van de concurrentie als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Tw dat die invoering niet gerechtvaardigd is in het licht van dit doel en gelet op de betrokken belangen. ACM had het effect van de inwerkingtreding van de gewijzigde tariefplafonds per 1 januari 2009 op de concurrentieverhoudingen op de relevante markt moeten onderzoeken aan de hand van concrete gegevens met betrekking tot de positie van de wholesaleafnemers op de relevante markt en hun financiële situatie. Alleen de door ACM in het wijzigingsbesluit gevolgde theoretische redenering dat bij gebreke van een specifieke reservering een naheffing over die periode ten laste zal komen van het bedrijfsresultaat van de wholesaleafnemers en dat deze afnemers opereren op een door krappe marges en prijsconcurrentie gekenmerkte markt, acht het College onvoldoende om aan te nemen dat een naheffing over de hele periode in die mate ten koste zal gaan van de slagkracht en investeringsbereidheid van de wholesaleafnemers dat daarom het doel van de bevordering van de concurrentie op onaanvaardbare wijze wordt aantast, zoals ACM meent.
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij in dictumonderdeel IX is bepaald dat de in Annex A van het besluit opgenomen tariefplafonds in werking treden op 1 januari 2011;
- bepaalt dat de in Annex A van het bestreden besluit opgenomen tariefplafonds in werking treden op 1 januari 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde dictumonderdeel IX;
- draagt ACM op het betaalde griffierecht van € 297,-- aan KPN te vergoeden;