In deze zaak heeft de Vereniging ter bevordering en ondersteuning van kleine regionale commerciële omroepen (KRCO) hoger beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. Het geschil betreft een handhavingsverzoek dat KRCO in 2015 heeft ingediend, waarin zij verzocht om handhaving van de regiogerichtheidseis voor diverse FM-kavels. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Rotterdam heeft in 2016 het beroep van KRCO gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft vervolgens opnieuw beslist en het handhavingsverzoek afgewezen, waarop KRCO opnieuw in beroep ging.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 6 oktober 2020 geoordeeld dat de staatssecretaris zijn belang bij een doelmatige inzet van beperkte handhavingscapaciteit zwaarder mocht laten wegen dan het belang van KRCO bij handhaving van de regiogerichtheidseis. Het College bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van KRCO tegen het besluit van 27 januari 2017 ongegrond. Het College overwoog dat prioriteitstelling in de handhaving is toegestaan en dat de staatssecretaris voldoende maatregelen had getroffen om tegemoet te komen aan het handhavingsverzoek van KRCO. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige afweging tussen handhaving en doelmatige inzet van middelen door bestuursorganen.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020, en de griffier was verhinderd te ondertekenen. De beslissing houdt in dat het hoger beroep van de staatssecretaris geen doel treft en dat het beroep van KRCO ongegrond is verklaard.