Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Tida B.V., te Rosmalen, verzoekster,
Radio Limburg 97FM B.V. (Radio Limburg), te Maastricht,
Procesverloop
Overwegingen
Q-Music Nederland B.V. (Q-Music Nederland) vergunning verleend voor landelijke commerciële radio-omroep voor kavel A03 en aan Radio Limburg voor niet-landelijke commerciële radio-omroep voor kavel B25. Die vergunning is meermaals verlengd, laatstelijk tot 2 september 2022. Radio Limburg gebruikt deze frequentie sinds 21 mei 2015 voor het radioprogramma Q-Music Nederland Limburg. Omdat de middellijk bestuurder van Radio Limburg, [Naam] , en Q-Music Nederland het voornemen hadden een samenwerkingsverband aan te gaan hebben zij het Commissariaat gevraagd om een bestuurlijk rechtsoordeel over de voorgenomen samenwerking tussen Radio Limburg en
Q-Music Nederland. De achtergrond daarvan is dat artikel 24 van de Mediawet 2008 (dat gold tot 1 maart 2020) verbood dat voor de verspreiding van het radioprogramma-aanbod van eenzelfde instelling meer frequentieruimte werd gebruikt dan één FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties, waarbij regels zijn gesteld over het aanmerken van twee of meer instellingen als één instelling. Op 6 mei 2014 heeft het Commissariaat vastgesteld dat de voorgenomen samenwerking tussen [Naam] en Q-Music Nederland niet leidt tot een verbondenheid tussen Q-Music Nederland en Radio Limburg waardoor de laatsten als één instelling moeten worden aangemerkt, mits zij zich feitelijk gedragen in overeenstemming met wat zij hebben verklaard en is gebleken uit de door hen verstrekte informatie. Omdat het bestuurlijk rechtsoordeel niet is aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb zijn bezwaren van concurrerende radio-omroepen daartegen niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:RBMNE:2016:707).
Q-Music Limburg. Voor het gebruik van het programma met de naam Q-Music Limburg heeft Radio Limburg een licentieovereenkomst gesloten met de Medialaan N.V., houdster van het merk Q-Music.
29 september 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland als volgt geoordeeld over een beroep tegen de door het Commissariaat gehandhaafde afwijzing van het handhavingsverzoek (ECLI:NL:RBMNE:2016:5229):
In dit verband hebben zij aangevoerd dat verzoekster op een vrij laat tijdstip een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. Gelet op de gedane investeringen die door Radio Limburg zijn gedaan met de ingebruikname van de haar vergunde frequentieruimte en de onduidelijke situatie die zou ontstaan bij een schorsing van de aan Radio Limburg verleende vergunning, zou een belangenafweging voorshands in de weg staan aan het toewijzen van het verzoek. Verweerder heeft er in dit verband nog op gewezen dat niet duidelijk is voor welk bedrag de vergunning aan verzoekster zou moeten worden verleend.
16 april 2020 acht de voorzieningenrechter niet overtuigend. Het stond haar vrij zowel voorafgaand aan de coronamaatregelen als vanaf 17 maart 2020, toen het gerechtsgebouw grotendeels werd gesloten, een verzoekschrift in te dienen.
€ 525.500,-. Radio Liburg heeft zelf geen eigen materiële vaste activa op de balans staan. Voor haar apparatuur is zij volledig afhankelijk van Radio Limburg Holding, terwijl de kosten voor een studio en dergelijk zijn gefinancierd van het voornoemde agio. Q-Music Nederland is derhalve de enige financier van Radio Limburg Holding en daarmee van Radio Limburg. Verder vertoont [Naam] Holding eigenschappen van wat in de Geconsolideerde mededeling in nummer 13 een stroman wordt genoemd, terwijl – zoals gezegd – volgens het mediarecht eerder sprake is van aanmerkelijke invloed dan volgens deze verordening het geval is.
Q-Music Nederland, zoals is opgenomen in artikel 10, zevende lid, van de statuten ziet op één uitzondering na op besluiten van het bestuur van Radio Limburg Holding en niet op Radio Limburg. Op grond van onderdeel h van artikel 10, zevende lid, heeft Q-Music Nederland alleen een vetorecht als Radio Limburg andere activiteiten gaat ontplooien dan uitzenden als radiostation en als gevolg daarvan de identiteit van Radio Limburg zou wijzigen. Dat is geen vetorecht ten aanzien van de inhoud van de activiteiten van Radio Limburg als radiostation. Er is dus geen relevant vetorecht van Q-Music Nederland.
Zij heeft slechts verwezen naar haar eerdere bestuurlijke rechtsoordeel uit 2014 en verder uitsluitend gekeken naar de gewijzigde overeenkomsten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou het gelet op de mogelijke feitelijke invloed van Q-Music Nederland op Radio Limburg vanwege financiële verstrengeling, in de rede hebben gelegen dat het Commissariaat op enig moment ook de financiering van Radio Limburg Holding en Radio Limburg zou hebben betrokken in haar oordeelsvorming. Vast staat immers dat met de agio die Q-Music Nederland heeft ingebracht in Radio Limburg Holding de aandelen van Radio Limburg zijn aangekocht. Q-Music Nederland is daarmee volledig financier geweest van de aankoop van Radio Limburg. De voorzieningenrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het feit dat dit niet tot uitdrukking komt in een daarmee overeenkomende juridische zeggenschap, slechts kan worden verklaard vanwege de drempel van 25% die in de onder 11.3. geciteerde brief is genoemd. Financieel heeft Q-Music Nederland echter een veel groter aandeel in Radio Limburg Holding dan in haar aandeelhouderspositie tot uitdrukking komt. In dat licht is niet onaannemelijk dat Q-Music Nederland als financier materieel in belangrijke mate de gang van zaken kan bepalen. Het Commissariaat heeft hier in haar advisering ten onrechte geen aandacht aan besteed. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat, anders dan verweerder stelt, ook de wijze waarop Radio Limburg haar bod op kavel B05 heeft betaald van belang kan zijn bij de beoordeling van de verbondenheid tussen partijen. Verzoekster wijst er terecht op dat op basis van de jaarstukken van Radio Limburg niet verklaard kan worden op welke wijze zij het bod op kavel B05 kon betalen. Als voorafgaand aan of na de veiling is afgesproken dat het bod op kavel B05 feitelijk betaald zal worden door Q-Music Nederland, is dat in bezwaar een zeer relevante omstandigheid bij de beoordeling van de verbondenheid tussen partijen. Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor onder punt 9.2. heeft overwogen, is hij van oordeel dat het op de weg van verweerder ligt om deze beoordeling bij de heroverweging van de bestreden besluiten 1 en 2 alsnog te verrichten.