Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2018 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder(gemachtigden: mr. M.A.G. van Leeuwen en mr. C. Cromheecke).
Procesverloop
Overwegingen
Volgens verweerder is perceel 1 aan de noord- en zuidzijde 0,09 ha kleiner vastgesteld vanwege niet-subsidiabele delen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom delen (hoeken) aan de noord- en zuidzijde van het perceel 1, gelet op het door appellant ter zitting toegelichte gebruik daarvan, niet als subsidiabele landbouwgrond kunnen worden aangemerkt. Op perceel 25 is sprake van een dusdanige verruiging en verstruiking dat dit perceel niet kan worden aangemerkt als subsidiabele landbouwgrond. In reactie op het betoog van verweerder ter zitting dat op de desbetreffende luchtfoto’s duidelijk is te zien dat grote delen van het perceel zijn verruigd, heeft appellant ter zitting erop gewezen dat binnen perceel 25 sprake was van een (afzonderlijk) stuk grasland, waarvan ongeveer 1 ha door hem in 2015 voor landbouwactiviteiten werd gebruikt. Appellant heeft erkend dat de verstruiking en opslag van materialen op dit door hem gehuurde perceel steeds verder is toegenomen, maar heeft gesteld dat hij dit stuk grasland in 2015 nog met een tractor kon bereiken om te maaien en te hooien. Verweerder heeft dit niet weersproken.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden.