1.1.Het onderzoek van NZa dat tot boeteoplegging heeft geleid heeft betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 september 2012. Gelet hierop moet voor wat betreft de toepasselijke wettelijke bepalingen aansluiting worden gezocht bij deze periode, waarbij de rechtbank opmerkt dat de wijzigingen nadien niet ten voordele van eiseres strekken. Omdat met ingang van 1 januari 2012 in de Wmg wijzigingen zijn doorgevoerd in onder meer artikel 35 van de Wmg, zal de rechtbank hieronder de oude en de nieuwe bepalingen noemen.
Artikel 1, aanhef en onder c, van de Wmg bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder zorgaanbieder wordt verstaan: (1°) de natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent; (2°) de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor zover deze tarieven in rekening brengt namens, ten behoeve van of in verband met het verlenen van zorg door een zorgaanbieder als bedoeld onder 1°.
Artikel 35 van de Wmg luidde tot 1 januari 2012:
“1 Het is een zorgaanbieder verboden een tarief in rekening te brengen:
a. voor een prestatie waarvoor geen prestatiebeschrijving op grond van artikel 56 is vastgesteld;
b. voor een prestatie waarvoor een andere prestatiebeschrijving wordt gehanteerd dan op grond van artikel 56 is vastgesteld;
(…)”
Artikel 56, eerste lid, van de Wmg bepaalde tot 1 januari 2012 dat een zorgaanbieder of een ziektekostenverzekeraar de zorgautoriteit kan vragen een prestatiebeschrijving vast te stellen met betrekking tot een prestatie waarvoor de zorgautoriteit op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 2, tweede lid, artikel 57, vierde lid, onder c, dan wel artikel 58, vierde lid, geen tarief behoeft vast te stellen.
Artikel 35 van de Wmg luidt vanaf 1 januari 2012:
“1 Het is een zorgaanbieder verboden een tarief in rekening te brengen:
(…)
c. voor een prestatie waarvoor geen prestatiebeschrijving op grond van artikel 50, eerste lid, onderdeel d, is vastgesteld;
d. voor een prestatie waarvoor een andere prestatiebeschrijving wordt gehanteerd dan op grond van artikel 50, eerste lid, onderdeel d, is vastgesteld;
(…)”
Artikel 50 van de Wmg luidt:
“1 De zorgautoriteit legt, met inachtneming van de artikelen 51 tot en met 56 en 59, in een beschikking ten behoeve van het rechtsgeldig in rekening kunnen brengen van een tarief vast:
(…)
b. of er sprake is van een vast tarief;
c. of er sprake is van een bedrag dat ten minste of ten hoogste als tarief in rekening kan worden gebracht;
d. de beschrijving van de prestatie, deel van de prestatie of geheel van prestaties behorend bij het tarief bedoeld in de onderdelen a, b en c.
Bij de toepassing van de aanhef en onderdelen b en c in de eerste volzin stelt de zorgautoriteit de hoogte van het tarief dan wel het bedrag dat als tarief in rekening kan worden gebracht vast in die beschikking.
(…)”
Artikel 36, eerste lid, van de Wmg bepaalt dat zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars een administratie voeren waaruit in ieder geval de overeengekomen en geleverde prestaties blijken, alsmede wanneer die prestaties zijn geleverd, aan welke patiënt onderscheidenlijk aan welke verzekerde die prestaties door een zorgaanbieder zijn geleverd, de daarvoor in rekening gebrachte tarieven en de in verband daarmee ontvangen of verrichte betalingen of vergoedingen aan derden.
Artikel 61 van de Wmg luidt:
“1 Een ieder is gehouden desgevraagd aan de zorgautoriteit of aan een daartoe door deze aangewezen persoon, verder in dit artikel aan te duiden als vrager, kosteloos en met inachtneming van het bepaalde krachtens artikel 65:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke redelijkerwijs voor de uitvoering van deze wet van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de vrager – waarvan de raadpleging redelijkerwijs van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de uitvoering van deze wet, voor dit doel beschikbaar te stellen.
(…)
5 De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de vrager – en binnen een door de vrager te stellen termijn.
(…)”
Artikel 85, eerste lid, van de Wmg bepaalt dat NZa een bestuurlijke boete kan opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 23, 34 tot en met 45, 48, eerste lid, 49, 61, 62 of 68. De bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding bedraagt op grond van het tweede lid ten hoogste € 500.000,- of, indien dat meer is, tien procent van de omzet van de onderneming in Nederland. De berekening van de omzet geschiedt op grond van het derde lid op de voet van hetgeen artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt voor de netto-omzet.