Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.De procedure
2.De feiten
“Op 1 maart 1993 zijn wij in de gemeente Nuenen komen wonen aan de [adres] . Na, nu inmiddels 4 maanden van verbouwingen, vernamen wij onlangs uit onze directe omgeving dat de gemeente Nuenen gemeentegrond heeft aangeboden voor hfl. 50,= per m2. Het gaat hier om de grond “aansluitend” op de percelen aan de achterzijde van de huizen. Een sluitingsdatum voor inschrijving werd bepaald op 1 mei 1993. Zoals van de gemeente begrepen zou na deze sluitingsdatum de grond per m2. hfl. 120,= gaan bedragen. Omdat het gaat om een aanzienlijk prijsverschil willen wij u toch het volgende verzoeken. 1. De percelen die te koop zijn, lopen deze tot de watergrens (grachtje)? 2. Kunnen wij gezien de omstandigheden van verbouwingen e.d. de grond eventueel kopen voor hfl. 50,= m2?”
“Naar aanleiding van uw verzoek tot aankoop van openbaar groen, delen wij u mede dat wij hebben besloten niet tot verkoop of ingebruikgeving van de door u aangegeven strook openbaar groen over te gaan. De reden hiervoor is dat de betreffende strook openbaar groen dient als geleidingsgroen/schermgroep.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
art. 3:314 lid 2 BW, voor zover in deze zaak van belang, vangt de verjaringstermijn van een rechtsvordering die strekt tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende aan op de dag nadat de niet-rechthebbende bezitter is geworden.
art. 3:107 lid 1 BWin verbinding met
art. 3:108BW volgt dat de vraag of iemand bezitter is, moet worden beantwoord naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in de daaropvolgende wetsartikelen worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten. Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de aan de orde zijnde vraag de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen.
NJ1993/178(rov. 3.2)), hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden.
- c) HR 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8903, ro. 3.9
- d) HR 26-11-2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1739, ro. 3.4
- e) HR 05-01-2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8771, ro. 3.4.2
- f) HR 09-10-2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ4850, ro. 3.6 en 3.8.2
- g) HR 09-07-2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1688, ro. 3.4.4-3.4.5
- h) HR 03-12-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6241, ro. 3.6
- i) HR 14-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3240, ro. 3.3.2-3.4
- j) HR 24-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:309, ro. 3.7.4 (b) (Heusdense vordering).
- k) HR 31-03-2017, ECLI:NL:HR:2017:552, ro. 3.3.4
- l) HR 04-05-2018, ECLI:NL:HR:2018:677, ro. 3.3.3-3.3.4
belastingadviseur en advies over dividenduitkering; juridische beoordeling ziet niet op de kennis en het inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen; het ontbreken van deze kennis of dit inzicht kan immers betekenen dat de benadeelde nog onvoldoende zekerheid heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon; medisch handelen, vergelijkbaar met fiscaal of juridisch dienstverlener; van belang dat benadeelde mocht vertrouwen op deskundigheid en geen reden had te twijfelen aan de deugdelijkheid van het handelen; niet in risicosfeer adviseur liggende oorzaken voor het nadeel genoemd, of anderszins geruststellende mededelingen gedaan; onder omstandigheden kan een benadeelde dan ook pas geacht worden voldoende zekerheid te hebben dat hij schade heeft geleden als gevolg van tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon, wanneer hij kennis heeft gekregen van een juridisch advies of een rechterlijk oordeel.
(iii) de aansprakelijkstelling wel genoeg voor de aanvang van de termijn als een vordering in vrijwaring mogelijk is)
Goed nabuurschap betekent hier dat partijen een rechtsverhouding met elkaar hebben die wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid en dat [gedaagde] daarom eerder en met meer welwillendheid bereid moet zijn om fouten uit het verleden recht te zetten. In dit opzicht is er gelijkenis met de casus van professionele dienstverleners die een zorgplicht hebben.
Het rechtspolitieke kader brengt mee dat de rechtbank terughoudendheid betracht in het voordeel van de gemeente, omdat de gemeente een publieke verantwoordelijkheid heeft, beperkte middelen heeft, veel conflicterende prioriteiten heeft en al met al dus weinig tijd heeft voor het beheer van haar gronden. De gemeente heeft tegen deze achtergrond minder snel de vereiste voldoende bekendheid, in de zin van de jurisprudentie van Hoge Raad, om daadwerkelijk een rechtsvordering in te stellen. De gemeente Nuenen heeft hier onweersproken toegelicht dat zij bezig was met een plan van aanpak voor de wijk om in gebruik genomen gronden weer terug te brengen in de macht van de gemeente of te verkopen aan bewoners. Dit bevestigt dat de gemeente met veel zaken tegelijk bezig is en, vergeleken met een private grondeigenaar, minder snel met de nodige aandacht kan inzoomen op een bepaald perceel.
Een persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is, handelt tegenover die eigenaar immers onrechtmatig(4.15 onder (j), ro. 3.7.3). De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] behoorde te weten dat de gemeente eigenaar was van de grond die zij in bezit nam en hield, omdat [gedaagde] bij de aankoop en overdracht van haar huis met tuin kon beschikken over de documentatie waar dat uit bleek (zo nodig in samenhang met eenvoudig kadastraal onderzoek). In deze context kan van [gedaagde] als huiseigenaar een eenvoudig onderzoek worden verlangd naar de papieren en kadastrale gegevens die haar huis en perceel betreffen. De rechtbank neemt, bij gebreke van informatie die in een andere richting wijst, aan dat deze papieren en kadastrale gegevens duidelijk waren voor iedere lezer. Dat blijkt ook uit de duidelijke luchtfoto’s die de gemeente heeft overgelegd (die zijn gebaseerd op kadastrale gegevens). De maatstaf voor deze onrechtmatige daad is (ook, naast “weten”): “behoren te weten”: conclusie van 1 juli 2022, ECLI:NL:PHR:2022:655, 3.14-3.18 – het gaat om de gewone regels van onrechtmatige daad (in de context van het arrest van het hof, 18 mei 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1469, ro. 8.4.2 (wetenschap “activeren”), bevestigd, Hoge Raad 20 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:62, ro. 3.2.2).
5.De beslissing
30 augustus2023.