3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
De gemeente is sinds 5 november 1965 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Rucphen, sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] (hierna het gemeenteperceel).
De gemeente heeft plannen gemaakt voor de aanleg van de nieuwe Omleidingsweg [omleidingsweg] . Deze weg zal onder meer over het gemeenteperceel lopen.
Het gemeenteperceel grenst aan de zuidkant aan het perceel dat appellanten sub 3
en 4 op 19 september 1995 in eigendom hebben verkregen. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 2] (hierna perceel [sectienummer 2] ).
Appellanten sub 3 en 4 hebben ten behoeve van hun ouders, appellanten sub 1 en 2, een recht van gebruik en bewoning ex art. 3:226 BW gevestigd op perceel [sectienummer 2] .
Bij een kadastrale inmeting op 29 november 2013 ten behoeve van de genoemde Omleidingsweg is gebleken dat een gedeelte van het gemeenteperceel, ter grootte van circa 2 a en 15,4 ca (hierna: het perceeldeel) door [appellanten c.s.] als tuin wordt gebruikt.
Bij brieven van 22 april 2014 en 11 augustus 2014 (prod. 4 inleidende dagvaarding) heeft de gemeente [appellanten c.s.] verzocht het gebruik van het perceeldeel te staken. [appellanten c.s.] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
3.2.1.De gemeente heeft in eerste aanleg in conventie, na wijziging en vermeerdering van eis, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat het perceeldeel in eigendom toebehoort aan de gemeente;
2. [appellanten c.s.] hoofdelijk veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het perceeldeel leeg en ontruimd (inclusief verwijdering van de daarop aanwezige beplanting, het daarop aanwezige hekwerk en het daarop gestorte tuinafval) aan de gemeente op te leveren, alsmede om het perceeldeel ontruimd te houden, met machtiging van de gemeente, voor het geval [appellanten c.s.] aan het vonnis niet vrijwillig mocht voldoen, de ontruiming van het perceeldeel zelf te bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm van de politie;
3. [appellanten c.s.] hoofdelijk veroordeelt, des dat de een betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, om aan de gemeente te voldoen een dadelijk opeisbare dwangsom van € 2.500,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellanten c.s.] nalaat te voldoen aan het gevorderde onder 2.;
4. [appellanten c.s.] hoofdelijk veroordeelt, des dat de een betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, om, indien [appellanten c.s.] niet vrijwillig voldoet aan het gevorderde onder 2. en de gemeente de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan de gemeente de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming;
5. [appellanten c.s.] hoofdelijk veroordeelt, des dat de een betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, om op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW aan de gemeente te voldoen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten, te bepalen aan de hand van de staffel buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over deze kosten, indien niet binnen twee weken na betekening van het vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden;
6. [appellanten c.s.] hoofdelijk veroordeelt, des dat de een betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, om op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c BW aan de gemeente te voldoen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten, te bepalen aan de hand van de staffel uit het Rapport (B)GK Integraal 2013, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten, indien niet binnen twee weken na betekening van het vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden;
7. [appellanten c.s.] veroordeelt tot betaling van de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten, indien niet binnen twee weken na betekening van het vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden;
8. [appellanten c.s.] veroordeelt in de nakosten, in deze procedure begroot op € 205,- (zonder betekening) respectievelijk € 273,- (met betekening) aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten, indien niet binnen twee weken na betekening van het vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden.
3.2.2.[appellanten c.s.] heeft in eerst aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis voor recht verklaart dat de vordering in conventie, strekkende tot revindicatie van het perceeldeel, is verjaard en voor recht verklaart dat [appellanten c.s.] door middel van verjaring eigenaar is geworden van het perceeldeel, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2.3.In het tussenvonnis van 17 juni 2015 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015.
3.2.4.In het eindvonnis van 16 december 2015, waarvan beroep, heeft de rechtbank de vorderingen in conventie onder 1.-6. toegewezen, inclusief de gevorderde rente, de te verbeuren dwangsommen gemaximeerd tot € 250.000,-, de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid gesteld op € 1.850,- en de buitengerechtelijke kosten op
€ 1.850,- en [appellanten c.s.] ten slotte hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten met nakosten en rente. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten c.s.] in reconventie afgewezen.
3.2.5.De rechtbank heeft ten aanzien van het perceeldeel overwogen en beslist: (1) dat [appellanten c.s.] volstrekt onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hij en zijn rechtsvoorgangers naar verkeerssopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefenen en dat hij en zijn rechtsvoorgangers het perceeldeel voor zichzelf houden, (2) dat het verweer van [appellanten c.s.] dat de rechtsvordering van de gemeente is verjaard, aangezien hij op grond van bevrijdende verjaring ex ar. 3:105 BW eigenaar is geworden van het perceeldeel, wordt verworpen, (3) dat voor de begroting van de gevorderde redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid aansluiting wordt gezocht bij het in het Rapport (B)GK Integraal 2013 geadviseerde tarief voor vorderingen van onbepaalde waarde, (4) dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten conform de aanwijzing in het Rapport (B)GK Integraal 2013 wordt begroot en (5) dat [appellanten c.s.] als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten.
Vorderingen en grieven
3.3.1.[appellanten c.s.] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellanten c.s.] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen in reconventie en tot afwijzing van de vorderingen van de gemeente in conventie, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties, zowel in conventie als in reconventie.
3.3.2.De gemeente heeft vervolgens geantwoord, concluderend dat het hof het bestreden vonnis in stand dient te laten, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daaronder begrepen.