ECLI:NL:HR:2004:AR1739
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Aanvangsmoment korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P. Garretsen, verweerder in cassatie gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht. Eiser vorderde een bedrag van ƒ 34.236,69, vermeerderd met wettelijke rente, maar de rechtbank wees de vordering af. Eiser ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat het vonnis van de rechtbank bekrachtigde. Eiser stelde vervolgens cassatie in, waarbij verweerder niet verschenen was. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van eiser was verjaard, omdat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals bepaald in artikel 3:310 lid 1 BW, was aangevangen in mei 1987. De rechtbank had terecht geoordeeld dat eiser bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon, en dat de verjaringstermijn al was verstreken op het moment van de inleidende dagvaarding in 2000. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder op nihil waren begroot.