In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1. Samengevat gaat het om het volgende.
(i) [eiser 1] was directeur-grootaandeelhouder van een bouwconcern.
(ii) In 1997 heeft [eiser 1] zijn bouwonderneming verkocht en (de aandelen in) de werkmaatschappijen overgedragen. [eiser 1] bleef aandeelhouder van drie inactieve vennootschappen met een aanzienlijk eigen vermogen (hierna: de vennootschappen). De vennootschappen zijn in 2005 door een juridische fusie opgegaan in [eiseres 2]
(iii) Na de verkoop van zijn ondernemingen wilde [eiser 1] emigreren. Hij heeft [verweerster] om advies gevraagd over de wijze waarop hij Nederland kon verlaten met een zo laag mogelijke belastingdruk.
(iv) [verweerster] adviseerde [eiser 1] om naar Zwitserland te emigreren en onderzocht de mogelijkheid van verplaatsing van de vennootschappen naar de Nederlandse Antillen, Ierland of Malta.
(v) In 1999 is [eiser 1] geëmigreerd naar Zwitserland en is de feitelijke leiding van de vennootschappen verplaatst naar Malta.
(vi) In 2000 en 2001 hebben de vennootschappen in totaal bijna NLG 24 miljoen aan dividend uitgekeerd.
(vii) [verweerster] heeft de aangiften dividendbelasting verzorgd en heeft daarbij het standpunt ingenomen dat de vennootschappen op grond van het Belastingverdrag Nederland-Malta van 18 mei 1977, gewijzigd bij Protocol van 18 juli 1995 (hierna: het belastingverdrag), geen dividendbelasting verschuldigd waren.
(viii) De inspecteur heeft de adviseur van [eisers] , die sinds 2002 niet meer in dienst was van [verweerster] , bij brief van 9 december 2005 laten weten dat en waarom hij het standpunt dat geen dividendbelasting verschuldigd is, niet deelt.
(ix) Op 14 december 2005 zijn naheffingsaanslagen opgelegd wegens het niet afdragen van dividendbelasting over de door de vennootschappen in 2000 en 2001 uitgekeerde dividenden. Er zijn ook aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd over de jaren 2000 tot en met 2003. Tegen de aanslagen zijn bezwaarprocedures gevoerd. De inspecteur heeft op 18 december 2008 beslist op de bezwaarschriften en daarbij de naheffingsaanslag voor de dividendbelasting verlaagd en de aanslagen vennootschapsbelasting gehandhaafd.
(x) De rechtbank heeft in februari 2012 beslist op het beroep tegen de beslissingen van de inspecteur. De rechtbank heeft de naheffingsaanslagen dividendbelasting gehandhaafd, en de aanslagen vennootschapsbelasting deels gehandhaafd.
(xi) [verweerster] schreef aan [eisers] als volgt bij brief van 22 augustus 2012:
“(...) Zoals hiervoor aangegeven, lijkt dit niet het moment energie te steken in een discussie aangaande de uitkomst van een procedure(s) die momenteel aan het oordeel van de rechter is onderworpen en ten aanzien waarvan wij vertrouwen hebben in een goede uitkomst voor u. Om die reden richten wij ons dan ook graag op de nabije toekomst, meer specifiek de procedures zelf. (...) Het opschorten van de betaling van de openstaande nota (althans de helft) accepteren wij voor dit moment ook om ons goed vertrouwen in de uitkomst van de zaken te tonen. (…)
(…)
Tot slot rest ons de wens uit te spreken dat de bestaande relatie die wij als zeer prettig ervaren ongewijzigd kan voortduren om zo te komen tot het beste eindresultaat namelijk het winnen van (het merendeel) van de procedures en het daarmee aantonen van de juistheid van de eerdere advisering waarop u uw acties heeft gebaseerd en de bestaande structuur tot stand is gekomen.”
(xii) Het hof heeft het vonnis van de rechtbank over de belastingaanslagen bekrachtigd. Het daartegen gerichte cassatieberoep is in 2015 verworpen, waarmee de belastingaanslagen onherroepelijk werden.
(xiii) [verweerster] heeft [eisers] bijgestaan in de hiervoor onder (ix), (x) en (xii) bedoelde procedures.
(xiv) De advocaat van [eisers] heeft [verweerster] bij brief van 8 oktober 2015 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden ten gevolge van het door [verweerster] gegeven belastingadvies.