ECLI:NL:RBNHO:2024:9745

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
20/3495
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagbesluit en nabetaling bij arbeidsongeschiktheid; beoordeling van ontslagvoorwaarden en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 13 september 2024, is eiseres in beroep gegaan tegen het ontslagbesluit van het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Eiseres, die als ambtenaar werkzaam was, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd en ontving deze op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet voldaan is aan de ontslagvoorwaarden van artikel 11.1.5 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP). De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de herplaatsingsmogelijkheden van eiseres binnen de organisatie, wat een vereiste is voor een rechtsgeldige ontslagverlening. De rechtbank concludeert dat het ontslagbesluit niet rechtsgeldig is en herroept het primaire besluit van 29 november 2019, dat het ontslag van eiseres betreft.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de bezwaren van eiseres tegen de nabetaling van haar salaris en de salarisspecificaties beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de nabetaling en de salarisspecificaties correct zijn afgehandeld door de verweerder, en dat de bezwaren van eiseres op dit punt niet slagen. Eiseres krijgt echter wel een proceskostenvergoeding van in totaal € 3.000,00 toegewezen, omdat haar beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase vastgesteld en bepaalt dat het griffierecht van € 178,00 ook aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3495

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. de Bie),
en

het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, verweerder

(gemachtigde: mr. F.E. de Bruijn).

Inleiding

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 2 juni 2020.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [naam 1] en [naam 2] namens verweerder.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

De rechtbank stelt in het licht van de totstandkoming van het bestreden besluit van 2 juni 2020 de volgende feiten vast die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
Besluit definitief ontslag
2. Eiseres heeft bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (Omgevingsdienst) gewerkt als [beroep] .
3. Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2019 het voornemen geuit om eiseres per 1 december 2019 ontslag te verlenen wegens arbeidsongeschiktheid. Ook informeert verweerder eiseres dat zij op grond van artikel 7.5.1. eerste lid van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) vanaf 28 oktober 2019 haar niet meer uit betalen, omdat eisers met ingang van die datum een uitkering op grond van de Wet WIA [1] krijgt toegekend. Eiseres heeft een zienswijze tegen het voornemen ingediend.
3.1.
Het UWV heeft eiseres met het besluit van 11 oktober 2019 per 28 oktober 2019 een loongerelateerde WGA [2] -uitkering toegekend. In de toelichting op het besluit is onder meer vermeld dat eiseres voor 80-100% arbeidsongeschikt is. Eiseres kan wel nu of in de toekomst gedeeltelijk nog werken.
3.2.
Op 20 november 2019 is namens verweerder een e-mail verstuurd aan de bedrijfsarts. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…) [eiseres] heeft een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Ook bij een dergelijk hoog arbeidsongeschiktheidspercentage, moeten wij als werkgever een herplaatsingsonderzoek doen. Daarbij gaan we allereerst kijken of er sinds jouw laatste advies van 9 oktober 2019 nog vacatures zijn waarop [eiseres] , gelet op haar beperkingen, zou kunnen worden herplaatst. Volgens vaste rechtspraak moet de mogelijkheid van herplaatsing namelijk worden bezien kort voor of ten tijde van de ontslagverlening. (…) In jouw advies van 19 juni 2019 gaf je aan dat het belastbaarheidsonderzoek van 2 november 2019 nog actueel is. Vervolgens heb je op 9 oktober 2019 een nieuw advies gegeven. Mogen wij als werkgever nog steeds uitgaan van het belastbaarheidsonderzoek van ICARA van 2 november 2018? Of blijkt uit jouw bijgaande advies van 9 oktober 2019 dat zij nog minder mogelijkheden heeft naar voren komt uit het onderzoek van 2 november 2018? In dat geval zullen wij overwegen aan de arbeidsdeskundige te vragen een nieuwe belastbaarheidsonderzoek uit te voeren.(…)”
3.3.
Hierop heeft de bedrijfsarts op 20 november 2019 per e-mail als volgt geantwoord:
“(…) Ja, er is vanuit mijn spreekuur van 9 oktober 2019 sprake van een toename van de beperkingen met name in rubriek 1 = het persoonlijk functioneren. Hier zijn de verschillende door ICARA aangegeven beperkingen nog nadrukkelijker aanwezig en is er ook sprake van beperkingen voor taken met een verhoogd persoonlijk risico. (…)”
3.4.
Op 21 november 2019 is door een medewerker van werkgever per e-mail aan de bedrijfsarts een antwoord gevraagd op de volgende drie vragen:
“(…)1) Wat is de belastbaarheid van [eiseres] ?
2) Wat is de prognose van deze belastbaarheid?3) Wat valt te verwachten van de inzetbaarheid van [eiseres] ?(…)”
3.5.
Daarop heeft de bedrijfsarts op 25 november 2019 per e-mail de volgende antwoorden gegeven:
“1) De belastbaarheid bij [eiseres] is uiterst miniem en ik kan hiervoor verwijzen naar mijn opgesteld IZP + mijn aanvullingen in recent mailcontact.
2) De prognose van deze belastbaarheid is somber. Er is geen verbetering te verwachten.
3) De inzetbaarheid bij [eiseres] is te gering om hier nog enige kans of positieve verwachting over uit te kunnen spreken.“
3.6.
Bij brief van 29 november 2019 verleent verweerder eiseres per 1 december 2019 ontslag.
Besluit nabetaling salaris
3.7.
Bij brief van 25 september 2019 informeert verweerder eiseres over de nabetaling die zij naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 mei 2019 [3] over haar garantietoelage zal ontvangen. De te ontvangen nabetaling, ter hoogte van € 24.351,30 bruto, wordt met het salaris van oktober betaald. Daarbovenop krijgt eiseres een bedrag aan wettelijke rente uitbetaald. Ook zal verweerder het verhoogde werknemersdeel aan pensioenpremies dat gepaard gaat met de hogere garantietoelage verrekenen met het salaris van eiseres.
E-mail van 23 oktober 2019 en de salarisspecificatie van oktober 2019
3.8.
In de salarisspecificatie van oktober 2019 wordt de wettelijke rente als belastbaar loon opgevoerd. In de e-mail van 23 oktober 2019 wordt door een medewerker van verweerder uitleg gegeven over de afwikkeling van de nabetaling van het loon.
E-mailbericht van 5 december 2019
3.9.
Op 5 december 2019 stuurt een medewerker van verweerder een e-mailbericht aan eiseres, waarbij wordt ingegaan op de historie aan verlof, IKB en ziekte en wordt antwoord gegeven op de vragen die eiseres op 15 november 2019 aan Info Personeel van de Provincie Noord-Holland had gesteld.
Salarisspecificatie december 2019
3.10.
Hierin wordt de eindafrekening van het salaris vermeld.
Bestreden besluit van 2 juni 2020
4. In het bestreden besluit van 2 juni 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 29 november 2019 (besluit definitief ontslag), 25 september 2019 (besluit nabetaling salaris) en salarisspecificatie van december 2019 ongegrond verklaard. De bezwaren tegen het e-mailbericht van 23 oktober 2019, de salarisspecificatie van oktober 2019 en het e-mailbericht van 5 december 2019 zijn niet-ontvankelijk verklaard. Aan eiseres is een dwangsom toegekend van € 1.442,00, die is verrekend met nog openstaande bedragen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt allereerst de beroepsgrond gericht tegen het ontslagbesluit en beoordeelt in verband daarmee eerst of voldaan is aan de ontslagvoorwaarden. Daarna beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden gericht tegen de nabetaling, salarisspecificaties en dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. Ter zitting is komen vast te staan dat de gronden gericht tegen de onafhankelijkheid van de bezwarencommissie niet gehandhaafd worden.
7. Het oordeel van de rechtbank is dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het ontslagbesluit
8. Het geschil tussen partijen over het ontslagbesluit gaat over de vraag of voldaan is aan de ontslagvoorwaarden van artikel 11.1.5 van de CAP. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Beoordelingskader
8.1.
Op grond van dit artikel, eerste lid, kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar;
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar is te verwachten;
c. het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de organisatie van de provincie andere passende arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft andere passende arbeid te aanvaarden.
8.2.
Op grond van het vijfde lid wordt bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, de uitslag van de claimbeoordeling op grond van de Wet WIA en een eventueel aangevraagd deskundigenoordeel door het UWV betrokken.
8.3.
De beoordeling dient naar vaste rechtspraak [4] plaats te vinden aan de hand van feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit. Dit betekent dat het feit dat aan eiseres op 7 januari 2021 een IVA [5] -uitkering is toegekend niet wordt meegenomen in dit oordeel.
Standpunten partijen
8.4.
Eiseres stelt dat verweerder het ontslagbesluit heeft gebaseerd op een verkeerde interpretatie van de jurisprudentie van de CRvB. Een positieve WIA-beschikking impliceert volgens eiseres niet dat daarmee aan de ontslagvoorwaarden van artikel 11.1.5 CAP is voldaan. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de CRvB van 27 februari 2014 [6] . Ook wordt volgens eiseres door verweerder ten onrechte naar een toelichting behorende bij een eerdere versie van de CAP verwezen.
8.5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de toelichting op de (ongewijzigde) voorloper van artikel 11.1.5 CAP blijkt dat met een positieve beschikking van het UWV op de aanvraag WIA-uitkering is voldaan aan de (drie) ontslagvoorwaarden van het eerste lid. Nu aan eiseres een WIA-uitkering was toegekend, was verweerder bevoegd haar te ontslaan, zo luidt het betoog van verweerder. Ook uit de vaste rechtspraak van de CRvB blijkt dat met een positieve WIA-beschikking is voldaan aan de ontslagvoorwaarden van artikel 11.1.5 CAP. Verweerder verwijst onder meer naar de uitspraak van de CRvB van 22 december 2011 [7] . Daarnaast blijkt volgens verweerder uit de beslissing op bezwaar van het UWV van 7 januari 2021 dat eiseres duurzaam arbeidsongeschikt is. De bedrijfsarts schreef op 25 november 2019 bovendien dat de belastbaarheid van eiseres 'uiterst miniem' was en de prognose van deze belastbaarheid somber. Verweerder stelt dat er geen aanknopingspunten waren om af te wijken van de beoordeling van het UWV.
Beoordeling
8.6.
De stelling van verweerder dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat met een positieve WIA-beschikking is voldaan aan de drie ontslagvoorwaarden volgt de rechtbank niet. Uit uitspraken van de CRvB [8] volgt juist dat de toekenning van een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, ook al is die berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, niet betekent dat de betrokkene tot geen enkele arbeid meer in staat is.
8.7.
De rechtbank leidt uit zowel de WIA-beschikking als uit de correspondentie met de bedrijfsarts niet af dat er geen herstel binnen 26 weken te verwachten is. Ook uit de door verweerder ingewonnen adviezen bij de bedrijfsarts blijkt dat niet. Hoewel door de bedrijfsarts is vermeld dat de prognose somber is en geen verbetering is te verwachten, kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit worden afgeleid dat geen herstel meer mogelijk is binnen 26 weken. De bedrijfsarts had eiseres voor het laatst fysiek gezien op 19 juni 2019 en telefonisch gesproken op 9 oktober 2019. Naar het oordeel van de rechtbank was er eind november 2019 geen actueel medisch oordeel over haar herstelmogelijkheden. Het telefonisch spreekuurcontact is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig en biedt onvoldoende grondslag voor een medisch actueel oordeel over de herstelmogelijkheden waaraan dergelijke zwaarwegende consequenties voor eiseres zijn verbonden. Dit is met name van belang omdat uit de WIA-beschikking weliswaar volgt dat eiseres voor 80-100% arbeidsongeschikt is, maar ook in de WIA-beschikking staat vermeld dat eiseres binnenkort of in de toekomst kan werken. Uit de laatst opgestelde functionele mogelijkheden lijst (FML) van 20 november 2018 door ICARA bleek dat eiseres nog wel voor 20 uur in de week werkzaamheden kon verrichten en door de bedrijfsarts is bevestigd dat uit mocht worden gegaan van deze rapportage.
8.8.
Daarnaast blijkt niet dat in het kader van het herplaatsingsonderzoek door verweerder ook onderzoek is gedaan naar re-integratiemogelijkheden op taakniveau [9] . Verweerder heeft in het besluit van 29 november 2019 vermeld dat onderzoek is gedaan naar slechts (huidige en toekomstige) vacatures waarop eiseres gelet op haar beperkingen zou kunnen worden geplaatst. Door gemachtigde van verweerder is ter zitting erkend dat daarbij niet specifiek naar taakniveau is gekeken. Nu dat niet is gedaan, wordt niet voldaan aan het in artikel 11.1.5 van de CAP, eerste lid, sub c, gestelde vereiste van zorgvuldig onderzoek naar passende arbeid.
Tussenconclusie
9. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet is voldaan aan de ontslagvoorwaarden van artikel 11.1.5, eerste lid, aanhef en onder c van de CAP. Dit betekent dat toetsing aan de afzonderlijke ontslagvoorwaarden ook plaats had moeten vinden. Dat is niet gebeurd. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder niet bevoegd was om per 1 december 2019 ontslag te verlenen. Nu deze beroepsgrond slaagt, behoeven de overige beroepsgronden gericht tegen het ontslagbesluit geen verdere bespreking.
Hierna zal de rechtbank ingaan op de overige beroepsgronden gericht tegen de nabetaling en salarisspecificaties.
De nabetaling van 25 september 2019
Standpunten partijen
10.1.
Eiseres stelt dat de nabetaling van de garantietoeslag bij het besluit van 25 september 2019 in strijd is met artikel 3.2 van het Sociaal Plan. Het vastgestelde bedrag aan garantietoeslag is volgens eiseres niet juist berekend.
10.2.
Verweerder verwijst naar de nadere toelichting op de nabetaling en de hoogte van de garantietoeslag die als bijlage 109 bij de op de zaak betrekking hebbende stukken is gevoegd. In dit document is door verweerder uitgebreid ingegaan op de standpunten die eiseres ten aanzien van de nabetaling en de garantietoeslag naar voren heeft gebracht.
Beoordeling
10.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank kan de toelichting die verweerder heeft opgesteld volgen. De stelling van eiseres dat sprake is van onderlinge verschillen in salariscomponenten is onvoldoende om te concluderen dat de bedragen waarmee verweerder rekent niet juist zijn.
Salarisspecificatie van oktober 2019
Standpunten partijen
11.1.
Eiseres stelt dat het feit dat verweerder een onderdeel van het besluit – namelijk de correctie van de wettelijke rente – ten aanzien van de specificatie van oktober heeft gecorrigeerd in de salarisspecificatie van december 2019, maakt dat eiseres terecht bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar had gegrond moeten worden verklaard met toekenning van de kosten van rechtsbijstand. Ook hadden de vanaf 1 januari 2014 naar schaal 10 verkochte verlofuren nog uitbetaald moeten worden naar schaal 10A.
11.2.
Wat betreft de specificatie van oktober voert verweerder aan dat geen sprake is van een herroepen besluit of van een aan het bestuursorgaan te verwijten onrechtmatigheid. Het dictum van het besluit is niet gewijzigd waardoor geen grond bestaat voor een vergoeding ex artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Beoordeling
11.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft het ten onrechte belaste bedrag aan wettelijke rente met de uitbetaling van het salaris van december gecorrigeerd. Dit leidt er op zichzelf niet toe dat het bezwaar tegen de salarisspecificatie van oktober 2019 gegrond had moeten worden verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding dat verweerder de proceskosten van het bezwaar tegen dit besluit had moeten vergoeden.
11.4.
De rechtbank merkt ten aanzien van het door eiseres genoemde punt van de verlofuren nog het volgende op. Ter zitting is door verweerder toegezegd nog nader naar de verrekening van de verlofuren vanaf 1 januari 2014 te kijken en neemt daarover contact op met gemachtigde van eiseres.
Salarisspecificatie van december 2019
Standpunten partijen
12.1.
Eiseres stelt dat een heldere toelichting op de salarisspecificaties tot
op heden is uitgebleven. Verder stelt eiseres dat verweerder een te lage waarde aan uitbetaalde vakantie-uren heeft toegekend. Volgens haar eigen berekening zou zij recht hebben op een bedrag van in totaal € 20.443,92 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over de vertraagde uitbetaling tot het moment van algehele voldoening.
Volgens eiseres blijkt uit de specificatie van december 2019 dat ten onrechte een IKB-correctie van € 202,48 bruto is opgenomen. Dit is door verweerder gecorrigeerd met de beslissing op bezwaar. Dat wijst er volgens eiseres op dat zij terecht bezwaar heeft gemaakt, zodat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard met toekenning van de kosten van rechtsbijstand.
12.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de salarisspecificatie voldoet aan de in artikel 4:86 Awb gestelde eisen. De stelling van eiseres dat een duidelijke en controleerbare toelichting is uitgebleven, volgt verweerder dan ook niet. Wat betreft de IKB-correctie merkt verweerder op dat geen sprake is van een herroepen besluit noch van een aan het bestuursorgaan te verwijten onrechtmatigheid.
Over de uitbetaalde waarde van haar vakantie-uren voert verweerder aan dat het bedrag op de juiste wijze is berekend met inachtneming van de recente rechtspraak over het begrip ‘gebruikelijk loon’ [10] . Dit geldt volgens verweerder analoog voor de IPAP premie (aanvulling arbeidsongeschiktheidspensioen).
Beoordeling
12.3.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De enkele stelling dat eiseres de salarisspecificatie niet kan controleren, is een niet met concrete feiten en omstandigheden aangevoerde stelling. Dat volgens eiseres een toelichting ontbreekt, maakt niet dat er sprake is van een onvoldoende gemotiveerd besluit. Daarbij ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de uitbetaling van verlofuren onjuist heeft berekend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het werkgeversdeel van de pensioenpremie geen onderdeel van het loon is.
E-mailbericht van 5 december 2019
Standpunten partijen
13.1.
Eiseres stelt dat haar bezwaar tegen het e-mailbericht van 5 december 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
13.2.
Volgens verweerder betreft het e-mailbericht van 5 december 2019 een antwoord op door eiseres – in een e-mailbericht van 15 november 2019 – gestelde feitelijke vragen. Er is daarom volgens verweerder geen sprake van een besluit.
Beoordeling
13.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het e-mailbericht van 5 december 2019 geen besluit gericht op enig rechtsgevolg. Zoals door verweerder is aangevoerd, wordt in het e-mailbericht antwoord gegeven op door eiseres gestelde vragen. Het bezwaar gericht tegen dit e-mailbericht is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Verrekening van de dwangsom
Standpunten partijen
14.1
Eiseres stelt dat het totale werknemersdeel van de pensioenpremies over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 niet een bedrag groot € 1.967,52 is geweest, maar een bedrag groot € 1.429,19. Dat zou volgens eiseres betekenen dat de vordering van verweerder op haar € 538,33 te hoog is geweest, zodat zij het bedrag van
€ 423,09 ten onrechte aan verweerder heeft betaald. Dit bedrag zou daarom, inclusief wettelijke rente, aan eiseres moeten worden terugbetaald.
Eiseres stelt verder dat verweerder ten onrechte de aan haar op grond van artikel 4:17 Awb toegekende dwangsom heeft verrekend. Er bestond volgens eiseres geen bevoegdheid tot verrekening. De dwangsom is toegekend in de hoedanigheid van bestuursorgaan en niet als werkgever. Om die reden had volgens eiseres geen verrekening mogen plaatsvinden.
14.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de door eiseres overgelegde stukken deze conclusie niet getrokken kan worden, althans dat het onvoldoende duidelijk is op welke cijfers eiseres zich baseert om te komen tot haar berekening. Voor zover het juist zou zijn dat het ABP het totale werknemersdeel over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 anders heeft berekend dan de Omgevingsdienst, dan refereert verweerder zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
14.3.
Deze beroepsgronden slagen niet. De berekening van het ABP waar door eiseres naar wordt verwezen is een door het ABP verstrekte opgave. Verweerder is verplicht een afdracht van pensioenpremies te doen. De enkele stelling dat er geen logische opbouw van haar pensioenpremies in de toelichting is gegeven en dat het daarom volgens eiseres niet kan kloppen is onvoldoende onderbouwd en geeft ook geen aanleiding voor de rechtbank om de gegevens van het ABP nader te beoordelen. De rechtbank volgt eiseres ook niet in de stelling dat er niet verrekend had mogen worden.

Conclusie en gevolgen

15.1.
Het beroep is gegrond, omdat niet is voldaan aan de ontslagvoorwaarden. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit van 29 november 2019 herroepen.
15.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt de proceskosten voor de bezwaarfase op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vast.
De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en deelgenomen aan een hoorzitting, zodat daarvoor twee punten met ieder een waarde van € 625,00 worden toegekend. De totale kosten in bezwaar die verweerder aan eiseres moet vergoeden bedragen dus € 1.250,00.
15.3.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten in de beroepsfase. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,00, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Op het proceskostenformulier heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat eiseres reiskosten heeft gemaakt van en naar de rechtbank. Deze kosten worden vergoed op basis van kosten openbaar vervoer en bedragen in totaal € 21,20.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 juni 2020, voor zover het besluit zich richt op het ontslag van eiseres;
- herroept het primaire besluit van 29 november 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de
plaats treedt van het vernietigde besluit van 2 juni 2020;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,00 aan eiseres moet vergoeden;
- bepaalt dat verweerder de reiskosten van € 21,20 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van in totaal € 3.000,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzitter, en mr. M. Jurgens en mr. H.H. Riemeijer, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
4.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:58.
5.Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
8.Zie onder meer de uitspraken van 27 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:653 en 23 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2446 en 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:925.
9.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 29 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:575, r.o. 4.5.
10.Daarbij wordt verwezen naar de volgende uitspraken: Rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1056 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/vindplaats?id=ECLI:NL:RBMNE:2022:1056&uitgever=http%3a%2f%2fwww.rechtspraak.nl%2f), Rechtbank Noord-Holland van 1 maart 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:2127 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2024:2127) en de CRvB van 1 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:326. (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/vindplaats?id=ECLI:NL:CRVB:2024:326&uitgever=http%3a%2f%2fwww.rechtspraak.nl%2f)