Uitspraak
31 januari 2014, 13/4562 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
(…)
(…)
(…).”
BESLISSING
- veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 32,20.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van een reorganisatieontslag en de toekenning van een eervol ontslag wegens arbeidsongeschiktheid. Appellant, werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, was sinds 2006 niet meer in zijn functie actief en ontving vanaf 25 december 2012 een WGA-uitkering. De minister van Veiligheid en Justitie heeft op 1 februari 2013 het eerdere besluit tot reorganisatieontslag ingetrokken en appellant met ingang van 1 maart 2013 eervol ontslag verleend op basis van zijn arbeidsongeschiktheid. De minister stelde dat aan de voorwaarden voor ontslag op grond van artikel 98 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) was voldaan, met name dat duurzame re-integratie niet binnen een redelijke termijn te verwachten was.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte de re-integratie-inspanningen van de minister, die volgens hem onvoldoende waren. De minister voerde incidenteel hoger beroep in tegen het oordeel van de rechtbank over zijn primaire standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister zich voldoende had ingespannen voor de re-integratie van appellant en dat de voorwaarden voor ziekteontslag waren vervuld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het incidenteel hoger beroep van de minister niet slaagde.
De Raad concludeerde dat de minister in redelijkheid kon stellen dat duurzame re-integratie niet binnen een redelijke termijn te verwachten was, ondanks de onvrede van appellant over eerdere beslissingen en de wijziging van het ontslag van reorganisatieontslag naar ziekte-ontslag. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die € 32,20 bedroegen.