Uitspraak
30 mei 2012, 11/9781 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage ongegrond werd verklaard. Appellante had een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en was in dienst van een werkgever, maar meldde zich ziek in 2008. Na een periode van re-integratie en een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia), verleende het college haar ontslag op grond van volledige ongeschiktheid voor haar functie wegens ziekte. Appellante maakte bezwaar tegen dit ontslag, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college ten onrechte geen herplaatsingsonderzoek heeft verricht, zoals vereist door de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Den Haag. De Raad stelt vast dat appellante, ondanks haar beperkingen, feitelijk werkzaam was en dat er geen reële herplaatsingsinspanningen zijn verricht door het college. De Raad concludeert dat het ontslag van appellante niet in stand kan blijven, omdat het college zijn verplichtingen niet is nagekomen. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, het beroep van appellante wordt gegrond verklaard, en het ontslagbesluit wordt herroepen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij herplaatsingsonderzoeken en de verplichtingen van werkgevers om ambtenaren in staat te stellen passende arbeid te verrichten, ook bij ziekte.