Uitspraak
21 3262 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim.
re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Het Uwv dient zijn besluit deugdelijk te motiveren. Deze motivering dient zodanig concreet te zijn dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit haar tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van appellante in het kader van de re-integratie in redelijkheid meer verwacht had mogen worden.
re-integratiemogelijkheden van werknemer hebben onderzocht, in de rapporten van
9 augustus 2018 en 28 februari 2019 hebben vastgesteld dat de bij appellante bestaande functies niet passend waren, maar hebben verzuimd te onderzoeken of die functies wellicht voor werknemer geschikt te maken waren door middel van training of opleiding. Van een dergelijk onderzoek is niet gebleken. De stelling van appellante dat werknemer een langdurige opleiding zou moeten volgen voordat een administratieve functie voor werknemer geschikt zou zijn, is niet onderbouwd.
re-integratie in spoor 1 om die reden feitelijk is beëindigd op 28 februari 2019. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen, dat – anders dan appellante heeft aangevoerd – uit de rapporten van de mobiliteitsadviseur niet afgeleid kan worden dat werknemer pas na een langdurige opleiding een kans zou hebben op een volwaardige administratieve functie.
re-integratieverplichtingen. Wat betreft het oordeel van de rechtbank dat appellante heeft verzuimd te onderzoeken of in spoor 1 functiesgeschikt te maken zijn door middel van opleiding en scholing heeft appellante aangevoerd dat, behoudens de functie van productiemedewerker, alle andere functies binnen het bedrijf boven het functieniveau van werknemer zijn, namelijk op mbo-niveau 4 of hoger, en dat werknemer ook met gerichte scholing een dergelijke functie niet kan vervullen. Appellante heeft gesteld dat een verplichting tot onderzoek niet voortvloeit uit de Werkwijzer 2018, waarin is vermeld dat functies met een hoger functieniveau niet bij de herplaatsingsinspanningen behoeven te worden betrokken.
re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging, bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. (…)”.
re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
re-integratie-inspanningen niet in structurele arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het oorspronkelijk loon had hervat en dat daarmee geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling in het bijzonder worden gekeken naar datgene wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.
in ieder gevalvan een werkgever wordt verwacht in het kader van de inspanningsverplichting om de herplaatsingsmogelijkheden van een werknemer te onderzoeken. Dit laat onverlet dat, indien feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven, meer van een werkgever verlangd kan worden. Dat is hier aan de orde. Uit het arbeidskundig onderzoek, dat in opdracht van appellante is uitgevoerd, is gebleken dat werknemer na het behalen van zijn mavo-diploma gedurende twee jaar mts bouwkunde heeft gedaan. Daarna heeft hij in 2008-2009 de mbo-opleiding Geodesie gevolgd en afgerond met een diploma. De Raad volgt niet het standpunt van appellante dat deze laatste opleiding slechts twee dagen heeft geduurd. Uit de stukken blijkt dit niet en appellante heeft haar standpunt niet met stukken onderbouwd. Onder deze omstandigheden had van appellante verlangd mogen worden breder te onderzoeken of er herplaatsingsmogelijkheden voor werknemer waren binnen het eigen bedrijf na het volgen van een opleiding of scholing, bijvoorbeeld naar de functie van boekhouder, op mbo-niveau, met functieniveau 4. Dat voorafgaand aan dat onderzoek niet vaststaat dat passend werk beschikbaar is, ontslaat appellante niet van de verplichting onderzoek te doen naar de herplaatsingsmogelijkheden van werknemer na het volgen van opleiding of scholing.
register-arbeidsdeskundige van 29 november 2019 waaruit volgt dat sprake is van onvoldoende passende deeltaken bij werkgever. Volgens appellant is die verklaring niet gebaseerd op nieuw onderzoek, maar was dit al eerder door de arbeidsdeskundige vastgesteld in het kader van de onderzoeken die hebben geleid tot de rapportages van 9 augustus 2018 en 28 februari 2019. De rechtbank heeft echter met juistheid geoordeeld dat deze verklaring pas hangende bezwaar is overgelegd en daarom bij de beoordeling van de
re-integratie-inspanningen per einde wachttijd, 17 juli 2019, geen rol kan spelen. Terecht is de rechtbank bij dit oordeel uitgegaan van wat is beschreven in de eerdere arbeidskundige onderzoeken, waarin geen melding wordt gemaakt van een onderzoek naar
re-integratiemogelijkheden op taakniveau.
re-integratiekansen zijn gemist zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestond en een loonsanctie heeft opgelegd. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.