3.3.5Tienshan (feit 1)
Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage III, blijkt dat de verdachte en [I.K.] vanaf 24 juli 2014 via de hiervoor vermelde adressen, PGP-toestellen, intensief communiceren. [I.K.] communiceert ook met [D.M.] (p1ru) en de medeverdachte [S.I.] (y86z).
Anders dan de verdediging bij pleidooi heeft betoogd – inzake het doelwit (pagina’s 32-38) en het doel (pagina’s 38-41) – acht de rechtbank bewezen dat de communicatie betrekking had op [slachtoffer 1] , zijnde de neef van de op 20 februari 2014 geliquideerde [slachtoffer 2] , en dat het de bedoeling was dat (ook) deze persoon zou worden omgebracht.
Doelwit
Dat het om [slachtoffer 1] ging, volgt naar het oordeel van de rechtbank met name uit het volgende.
In de PGP-communicatie tussen [I.K.] en [D.M.] – volgens [I.K.] de opdrachtgever tot de liquidatie (zie hierna) – en [I.K.] en [S.I.] wordt gesproken over “ [bijnaam 1] ” en “ [bijnaam 2] ”.
In de PGP-communicatie tussen [I.K.] en de verdachte gaat het over “deze aap”, “grote neger”, “die kk aap” en “die neger”. [slachtoffer 1] heeft een negroïde uiterlijk en een breed postuur.
Ook wordt in de berichten tussen de verdachte en [I.K.] meermalen gesproken over een “rs(6)” en een “a1” – types van het automerk Audi – en stuurt [I.K.] tot twee keer toe het kenteken [kenteken] aan de verdachte.
Reeds in januari 2015 – dat is ruim voor de toegang tot de Ennetcom-berichten – heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij een Audi RS en een Audi A1 heeft. Later heeft hij daaraan toegevoegd dat de Audi A1 op naam van zijn compagnon [naam 2] stond.
Uit onderzoek in het Register voor de Dienst Wegverkeer (RDW) blijkt dat het kenteken [kenteken] is afgegeven voor een Audi A1 die in de periode van 12 juni 2014 tot en met 20 september 2014 op naam stond van [naam 2] .
In een van de berichten zegt de verdachte ook dat “hij” (naar de rechtbank dus begrijpt: [slachtoffer 1] ) “met [naam 2] ” is.
Uit de Ennetcom-berichten blijkt dat er onder de auto van het beoogde doelwit een GPS-baken dan wel Track and Trace-systeem was geplaatst om dit doelwit te observeren (‘spotten’) en zijn (reis) bewegingen na te gaan. De data van dit baken/systeem werden door de verdachte met een mobiele telefoon en/of laptop afgelezen en vervolgens aan [I.K.] doorgegeven.
Meermalen wordt door [I.K.] aan de verdachte gevraagd:
“Waar rijdt die”of
“Waar is die nu”.
In de middag van 25 juli 2014 zegt [I.K.] :
“Ben je op lappie of op tel”, waarna de verdachte zegt:
“Leppie”en
“Ik ging net kijken die straat heet steelvlietplein pokkie zei die straat”. De rechtbank merkt op dat pokkie straattaal is voor mobiele telefoon.
Op 24 en 25 juli 2014 geeft de verdachte continu locaties van het beoogde doelwit door aan [I.K.] .
Op 24 juli 2014 om 17.52 uur stuurt de verdachte:
“Hij is gestopt achter osdorperweg bij edb custom technics”. [I.K.] reageert:
“Ja hij heeft daar garage (…)”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 17.52 uur een verbinding af op de Saaftingestraat in Amsterdam, nabij de Osdorperweg. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op de Osdorperweg in Amsterdam, samen met [naam 2] , een garage had.
Op 24 juli 2014 om 20.44 uur stuurt de verdachte:
“Neef die gast is in Tilburg”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 20.54 uur een verbinding af in Tilburg. Om 21.15 uur respectievelijk 21.33 uur stuurt de verdachte:
“Kaatsheuvell hij rijd”respectievelijk:
“Bijna nieuwe gein neef”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 21.30 uur een verbinding af via een zendmast langs de Rijksweg A27 tussen Kaatsheuvel en Nieuwegein.
Op 25 juli 2014 om 14.21 uur stuurt de verdachte:
“Hij staat nu bij zwanenburgerdijk”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 14.38 uur een verbinding af in Zwanenburg. Om 15.02 uur stuurt de verdachte:
“Hij is bij tattoo removal holland berlagelaan”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 14.57 uur een verbinding af op de locatie Kartinistraat in Haarlem, in de omgeving van de Berlagelaan.
Voorts blijkt uit de Ennetcom-berichten dat het GPS-baken dan wel Track and Trace-systeem op enig moment is ontdekt. Zo stuurt [I.K.] op 1 augustus 2014 aan [D.M.] :
“(…) wat als die die ding heeft gevonden”en op 3 augustus 2014 aan [S.I.] :
“(…) wat jij al zei bang dat die die ding vindt is nu dus gebeurd (…)”. Op 20 augustus 2014 heeft [I.K.] het in een bericht aan [D.M.] over dat iedereen, ook “ [bijnaam 1] ”, die “tt onder” vindt.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij ergens in de periode na de moord op [slachtoffer 2] een “Track and Trace” kastje onder de Audi A1 heeft gevonden.
Doel
Dat het de bedoeling was om [slachtoffer 1] om te brengen, te liquideren, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de inhoud van de berichten.
Op 25 juli 2014 vraagt de verdachte aan [I.K.] :
“Maar moet boe ook nog of alleen deze aap”.
Op 26 juli 2014 zegt [I.K.] tegen de verdachte:
“(…) eerst moet die hond er aan (…)”.
Op 27 juli 2014 zegt de verdachte tegen [I.K.] :
“(…) we pakken die kk aapp”.
Op 30 juli 2014 is de volgende berichtenwisseling tussen de verdachte en [I.K.] . De verdachte vraagt:
“Hoeveel krijg je voor die neger??”. [I.K.] antwoordt:
“Zoek die neger (…) ik krijg niks ze willen me dede idioot”. De verdachte reageert:
“(…) maar die neger staat toch op dodenlijst of niet? (…)”. [I.K.] zegt:
“(…) gas op die neger moet??”.
Op 25 juli 2014 zegt [I.K.] tegen [D.M.] :
“(…) deze hond moet weg”. [D.M.] reageert op enig moment met:
“(…) ik hoop dat ie vandaag nog weggaat bro”.
Voorts is tijdens het onderzoek – in de gegevens van een e-mailadres van Ennetcom (beginnend met a914), dat aan de medeverdachte [G.C.] kan worden gekoppeld – een “To Do-lijst” aangetroffen met gegevens omtrent de verblijfplaatsen van de moeder en zussen van [slachtoffer 1] .
Zoals hieronder, in de overwegingen met betrekking tot de ten laste gelegde criminele organisatie, zal worden weergegeven stonden op deze lijst verschillende doelwitten van de criminele organisatie; doelwitten die geliquideerd moesten worden.
Tot slot wijst de rechtbank op de verklaring die [I.K.] bij de politie heeft afgelegd, inhoudende:
“Het onderzoek Tienshan gaat over de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] . De opdracht kwam van [D.M.] : “hij moet dood”. Waarom? Omdat hij wraak zou nemen voor [slachtoffer 2] ” en
“ [slachtoffer 1] moest dood omdat hij wraak zou nemen. Ook was er het verhaal dat hij [G.M.] (
de rechtbank begrijpt: [G.M.] , geliquideerd op 22 mei 2014) had gedaan.”
Deze verklaring van [I.K.] vindt voldoende steun in het overige bewijsmateriaal.
Juridische kaders
Aan de verdachte is het medeplegen van de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] ten laste gelegd, zoals bedoeld in artikel 46 Sr (voorbereiding) juncto artikel 47 Sr (medeplegen) en artikel 289 Sr (moord).
- Voorbereiding
Artikel 46, eerste lid, Sr luidde ook in 2014 als volgt: “Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (laatstelijk in de zogenoemde 26Koper-zaak) is voor een bewezenverklaring van strafbare voorbereiding in de zin van artikel 46 Sr (slechts) vereist dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk misdrijf de in dit artikel omschreven voorbereidingshandelingen en -middelen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht. (Hoge Raad 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1258) Eveneens naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad wordt met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956). Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid. (Hoge Raad 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1380) - Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In zijn standaardarrest over medeplegen had de Hoge Raad reeds herhaald dat bij medeplegen het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, met noot P. Mevis) Terug naar de onderhavige zaak
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [I.K.] en anderen, zoals bijvoorbeeld de in de berichten genoemde “Miyagi” – met wie de verdachte vaak samen was – en de “gast” uit de berichten in de avond/nacht van 24 op 25 juli 2014.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat de verdachte en zijn medeplegers de in de tenlastelegging vermelde voorbereidingsmiddelen voorhanden hebben gehad.
Het GPS-baken dan wel Track and Trace-systeem zat onder de auto van [slachtoffer 1] . De verdachte was in het bezit van de apparatuur waarmee de data van dit baken/systeem kon worden afgelezen. Verder was de verdachte, net als [I.K.] , in het bezit van een PGP-toestel, waarmee de hiervoor weergegeven onderlinge communicatie plaatsvond.
Uit de berichten in de avond/nacht van 24 op 25 juli 2014 en de verklaring van [I.K.] blijkt dat er ook een gestolen auto (“genakte waggie”) beschikbaar was.
En voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat ook gebruik is gemaakt van een bromfiets en een Fiat 500.
Naar hiervoor reeds, met voldoende bepaaldheid, is vastgesteld, was het beoogde misdrijf de moord, liquidatie van [slachtoffer 1] .
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat – met uitzondering van de bromfiets en de Fiat 500 – de in de tenlastelegging vermelde voorbereidingsmiddelen ook waren bestemd tot het begaan van dit misdrijf. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.
Zoals vermeld, stuurt de verdachte op 24 juli 2014 continu locaties door van [slachtoffer 1] aan [I.K.] . Om 18.25 uur op deze dag zegt [I.K.] tegen de verdachte:
“(…) Moet ik even wel weten waar die is bro want dan gaat iemand na hem toe”. Om 21.51 uur zegt [I.K.] tegen de verdachte:
“(…) is belangrijk dan weet ik waar die jongen heen moet”.
Later die avond – als [slachtoffer 1] kennelijk weer in Amsterdam is – vraagt [I.K.] aan de verdachte:
“Leg eens goed uit bro waar die is”en
“Kijk nog en keer die gast kan hem niet vinden”en zegt hij onder meer tegen de verdachte:
“(…) die gast heeft al 4 rondjes gelopen (…)”en
“(…) andes blijft die staan voor niks”en
“(…) die gast rijdt rondjes in genakte waggie (…)”.
In de nacht, om 00.38 uur, vraagt [I.K.] aan de verdachte:
“Staat die er nog? Bro ja die gast is daar ook al hij ziet die waggie ook(naar de rechtbank begrijpt: de auto van [slachtoffer 1] )
maar voor zekerheid dubbel check toch”.
Uit de verklaring van [I.K.] kan worden afgeleid dat er deze avond/nacht een schutter klaar stond (in een gestolen auto) die [slachtoffer 1] dood zou schieten. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig. Deze verklaring vindt bovendien steun in de volgende berichten.
Om 01.21 uur in deze nacht antwoordt [I.K.] – op de vraag van de verdachte of die gast daar nog aan het wachten is –:
“Ja man ewa jullie moeten hopen dat die komt en dan ga na huis pak koffers”.
In de hierop volgende middag, 25 juli 2014 om 14.26 uur, zegt [I.K.] tegen de verdachte:
“(…) gisteren had die geluk”.
Uit het bovenstaande volgt dat, naast de gestolen auto, ook het GPS-baken dan wel Track and Trace-systeem (inclusief de apparatuur om de data hiervan af te lezen) en de PGP-toestellen bestemd waren tot het begaan van de moord.
De verdachte volgde via dit baken/systeem het beoogde doelwit, [slachtoffer 1] . De verdachte las de data af en gaf de precieze locaties van [slachtoffer 1] , via PGP-toestellen door aan [I.K.] . [I.K.] op zijn beurt stond – naast in contact met de verdachte – ook in contact met de beoogde schutter, die hij voorzag van de van de verdachte verkregen informatie.
Vermelde voorbereidingsmiddelen waren dan ook cruciaal voor de uitvoering van de voorgenomen moord, in het bijzonder de timing daarvan en de aansturing van de schutter.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het (medeplegen van het) voorhanden hebben van de bromfiets en de Fiat 500.
Zoals het Openbaar Ministerie in het requisitoir heeft opgemerkt (pagina 65 boven) stonden deze voorwerpen “ten dienste aan [El H.] om zijn werk als spotter uit te voeren”. Dit brengt echter nog niet automatisch mee dat deze voorwerpen – naast bij de voorbereiding – ook bij de moord zelf zouden worden gebruikt. Hiervoor bestaat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs.
Slotsom
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 24 juli 2014 tot en met 21 augustus 2014, tezamen en in vereniging met anderen, voorbereidingshandelingen voor de moord (liquidatie) op [slachtoffer 1] heeft gepleegd.
Het opzet van de verdachte – op zowel deze moord als het medeplegen – vloeit uit de berichten voort:
“we pakken die kk aapp”en
“die neger staat toch op dodenlijst”.
De materiële bijdrage van de verdachte was van dien aard dat deze de kwalificatie medeplegen rechtvaardigt.
Bespreking van een gevoerd verweer
De verdediging heeft betoogd (pleitnota, pagina’s 21-23) dat alle verklaringen van [slachtoffer 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie voorafgaand aan het getuigenverhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris (30 november 2020), op 24 januari 2020 het zaakdossier Tienshan (zoals opgenomen in map 2) aan (de toenmalige advocaat van) [slachtoffer 1] , als slachtoffer, heeft verstrekt. Naar de mening van de verdediging, met verwijzing naar lagere rechtspraak, levert dit een schending op van het bepaalde in artikel 51b Sv juncto artikel 187d Sv.
Door deze handelwijze van het Openbaar Ministerie heeft [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris namelijk voornamelijk geput uit het dossier en niet uit zijn eigen geheugen.
“Het ondervragingsrecht wordt volledig uitgehold als de getuige op voorhand het dossier, inclusief zijn eigen verklaringen, krijgt van het OM terwijl dit OM op de hoogte is van het feit dat de verdediging de betrouwbaarheid van die getuige betwist”, aldus de verdediging.
De rechtbank heeft de verklaring die [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, niet voor het bewijs gebezigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of sprake is van een schending van het bepaalde in artikel 187d Sv. De rechtbank volgt de verdediging namelijk niet in haar stelling dat door de handelwijze van het Openbaar Ministerie het ondervragingsrecht volledig is uitgehold. De verdediging heeft de getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris uitgebreid kunnen ondervragen en is bovendien – gelet op haar pleitnota – in staat gebleken om, mede aan de hand van dat verhoor, de betrouwbaarheid van deze getuige ter discussie te stellen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Voor zover de rechtbank de politieverklaringen van [slachtoffer 1] voor het bewijs heeft gebezigd, komen die verklaringen de rechtbank geloofwaardig voor. Deze verklaringen vinden steun in de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
3.3.6Deelname aan een criminele organisatie (feit 2)
Het deelnemen aan een criminele organisatie, zoals aan de verdachte is ten laste gelegd onder feit 2, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie. (Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:575) Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie en zo ja, of bewezen kan worden dat de verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen.
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134) Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. (Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148) Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502) De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen (bijlage IV) – waaronder de verklaring van de medeverdachte [I.K.] – acht de rechtbank bewezen dat in ieder geval in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2016 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het plegen van de zojuist genoemde misdrijven. De rechtbank acht daarbij met name het volgende van belang.
Uit diverse processen-verbaal, verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI), kan volgens de politie worden opgemaakt dat er een conflict in de onderwereld gaande was tussen twee groepen, te weten de groep van [G.M.] en de groep van [H.A.S.] . De aanleiding voor het conflict zou zijn gelegen in de onderschepping van een grote partij cocaïne in de haven van Antwerpen in 2012.
Op 29 december 2012 vond er in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt een dubbele liquidatie en een poging tot liquidatie plaats. Bij deze liquidatie is de broer van [O.L.] , [Y.L.] , om het leven gekomen. Aangenomen wordt dat de groep van [G.M.] achter deze aanslag zat, als wraak voor de liquidatie van [N.B.] op 18 oktober 2012 in Antwerpen. [N.B.] stond bekend als de rechterhand van [G.M.] .
Op 27 december 2013 omstreeks 19.00 uur heeft een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden op de Vaartstraat in Amsterdam. Op 28 en 29 december 2013 vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [G.M.] wraak wil nemen. Uit de berichten van 28 december 2013 kan worden opgemaakt dat [D.M.] via [E.L.] de groep van [G.M.] bij elkaar krijgt. Ook heeft [D.M.] contact met [S.I.] waarbij hij aangeeft:
‘dat ze het gisteren allemaal beseften en daarom even met elkaar moeten gaan zitten’. Tevens wordt door [D.M.] en [E.L.] gebeld naar [I.K.] , maar het lijkt er sterk op dat hij zijn telefoon niet opneemt. Om 13.10 uur op 28 december 2013 geeft [E.L.] aan dat ze er zijn. In de periode van 14.00 uur tot en met 16.00 uur maakten onder meer de telefoons van [D.M.] , [H.M.] en [E.L.] gebruik van dezelfde BTS-sides in Amsterdam Noord.
[G.M.] communiceert met name met [N.H.] , [K.J.] en [D.M.] , maar ook met [E.L.] . In de avond van 28 december 2013 zegt [G.M.] tegen [E.L.] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[G.M.] vraagt op 29 december 2013 aan [D.M.] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. [K.J.] geeft op deze dag aan [G.M.] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [N.H.] geeft op 29 december 2013 aan [G.M.] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
Himalaya
Op 20 februari 2014 is [slachtoffer 2] door [M.A.H.] geliquideerd. De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [G.C.] medeplegers van deze liquidatie waren.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat ná de poging tot liquidatie van [G.M.] eind december 2013 en een daarop volgende bomaanslag in de auto van [G.M.] , door [G.M.] en anderen werd vermoed dat (onder meer) [slachtoffer 2] hiermee te maken zou hebben.
Volgens de verdachte had [D.M.] dan ook ‘groen licht’ van [G.M.] gekregen om [slachtoffer 2] uit de weg te laten ruimen, te liquideren.”
Liquidatie [G.M.]
Op 22 mei 2014 is [G.M.] op straat geliquideerd in Amstelveen.
Tienshan
In de periode vanaf 24 juli 2014 communiceert [I.K.] middels PGP-berichten met de verdachte. Zoals hiervoor is weergegeven, kan uit de berichten worden opgemaakt dat [slachtoffer 1] , de neef van [slachtoffer 2] , werd geobserveerd en dat er onder een door hem gebruikt voertuig een GPS-baken, Track and Trace-systeem, was geplaatst (‘geplakt’). Op 25 juli 2014 om 2.57 uur stuurt [I.K.] aan de verdachte: ‘Flikker hij zit achter alles achter mij en die gwen kk hond’. De verdachte vraagt om 3.14 uur: ‘Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??’. Op 30 juli 2014 vraagt de verdachte aan [I.K.] : ‘Hoeveel krijg je voor die neger??’. [I.K.] antwoordt: ‘Zoek die neger of Boeloeloe ik krijg niks ze willen me dede idioot’. De verdachte stuurt vervolgens aan [I.K.] : ‘Boeloeloe rijd nog steeds zelfde brommer maar die neger staat toch op de dodenlijst of niet? Eerst die neger boe moeten we timeren neger weten we al alles over’.
De rechtbank acht bewezen, zoals hiervoor is gemotiveerd, dat [I.K.] en de verdachte, samen met onder andere [D.M.] , zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht voorts bewezen dat [G.C.] hieraan medeplichtig is geweest.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat [D.M.] de opdracht voor deze (voorgenomen) liquidatie heeft gegeven, omdat – ná de liquidatie van [slachtoffer 2] (…) – het vermoeden bestond dat [slachtoffer 1] wraak wilde nemen. Ook werd vermoed dat [slachtoffer 1] achter de liquidatie van [G.M.] (op 22 mei 2014) zou zitten.”
Dollar
Op 13 juli 2014 is [slachtoffer 4] door [M.A.H.] geliquideerd. Het eigenlijke doelwit was [O.L.] . De rechtbank acht bewezen dat onder andere [I.K.] medepleger van deze liquidatie was. Hij heeft zowel met [D.M.] als met [S.I.] contact over de fout die bij deze liquidatie is gemaakt. Het wapen waarmee [slachtoffer 4] is doodgeschoten wordt op 22 juli 2014 aangetroffen bij [E.L.] . Op de tas waarin het wapen zich bevond is DNA aangetroffen van [H.M.] .
Communicatie na Dollar
Uit PGP-berichten blijkt dat er direct na de fout van [M.A.H.] wordt doorgegaan met de liquidatieplannen. Op 13 juli 2014 om 16.04 stuurt [D.M.] aan [I.K.] een bericht: ‘ik weet het man kutzooi maar haal het gelijk weer uit je hoofd ok en focus op die gasten bro kunnen we hem nog doen denk je?’. [I.K.] antwoordt: ‘Ik weet echt nniet bro is de zelfde straat enzo he dus ik ga kijken als ze hem straks daar zien geparkeerd of anders die bad kijken’. [D.M.] reageert: ‘Ok bro we moeten verder bro is kut en erg wat is gebeurd bro maar moeten verder’.
In de onderzoeken Himalaya en Theezeef zijn diverse processen-verbaal opgemaakt met PGP-berichten, waarin wordt gesproken over [naam 3] in de vorm van ‘ [bijnamen] ’. Uit de berichten valt op te maken dat men hem/hen wil liquideren. De [naam 3] die hier bedoeld wordt is een tweeling genaamd [broer 1] en [broer 2] .
Op 13 juli 2014 om 21.48 uur, de avond na de fout van [M.A.H.] , stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘deze man is een probleem aan het worden bro ik ga ff nadenken wat te doen bro’. [I.K.] en [D.M.] vertrouwen [M.A.H.] niet meer. Op 20 augustus 2014 stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘ik ben gaan denken misschien heeft hij ze idd alles gezegd bro want hij is goed met hun begrijp je want opeens wilde hij niks meer weet je nog maar vraagt me steeds bro wie kan ik allemaal doen maar vervolgens gebeurd niks en blijven die gasten niet meer thuis is toch raar man’. [I.K.] antwoordt: ‘Ja jongen bro echt rare shit iedereen vindt die tt onder wens omar bad slaapt ook niet meer thuis echt rare shit’ en ‘Hoe weten ze alles kan toch niet bro serieus’. Op 21 augustus 2014 stuurt [I.K.] aan [D.M.] : ‘Bro het is iran die met ze praat gwn vegen direct’. Aan [Y.A.] stuurt hij daarna: ‘hij was onze kant nu neus de kant hij vertelt ze alles’.
[D.M.] heeft op 20 augustus 2014 aan [I.K.] bericht: ‘Bro die hond is de lul bro geloof me ik heb die dikke nu gemeld dat het een mannetje van Badoo is dus ik hoop dat ie pap gaat trekken’. Met “die dikke” wordt vermoedelijk [N.H.] (Chavez) bedoeld. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] of hij nog bevestiging heeft gekregen van ‘oog’ ( [K.J.] ) ‘gwn gassen’.
Theezeef
Op 3 september 2014 is [M.A.H.] geliquideerd. Het is tot op heden niet bekend wie de schutter is geweest. De rechtbank acht evenwel bewezen dat [I.K.] en [D.M.] medeplegers van deze liquidatie waren. Na de liquidatie, op 4 september 2014, geeft [I.K.] aan [D.M.] aan – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5:
“Geliquideerde man is Iraniër [M.A.H.] (26)”– dat [N.H.] (‘Chavez’) en [K.J.] (‘Oog’) het nu ook zien en wel ‘pap’ gaan trekken. Op 5 september 2014 zegt [I.K.] tegen [D.M.] : ‘is ze eigen schuld bro serieus hoefte niet maar ja hij koos er voor’. [D.M.] reageert: ‘Klopt bro (…) die man heeft ons verraden bro en dat is een les voor anderen bro’.
Financiële notities
In de Ennetcom-data van een door [N.H.] gebruikt e-mailadres zijn financiële notities aangetroffen. Uit deze notities blijkt dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Ook in de Ennetcom-data van een door [K.J.] gebruikt e-mailadres worden financiële overzichten aangetroffen. In een in het appartement van [S.I.] in Benidorm (Spanje) in beslag genomen telefoon is voorts de volgende financiële notitie aangetroffen:
In deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), is naast een overzicht van betalingen aan personen, ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen waaruit blijkt dat de volgende bijnamen bij de volgende personen horen:
- Elvis: [D.M.]
- Nemoes: [S.I.]
- Lip: [I.K.]
- Spartan: [G.C.]
- Oog: [K.J.] .
Uit de PGP-berichten blijkt dat [I.K.] in eerste instantie een maandelijkse bijdrage van de organisatie kreeg van € 2.500,-. [I.K.] geeft op 18 september 2014 aan [K.J.] aan dat hij het met dat bedrag niet redt: ‘betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen’. [K.J.] antwoordt: ‘Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven (…) die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven’. [I.K.] stuurt het antwoord van [K.J.] door aan [S.I.] en [D.M.] . De drie personen beklagen zich vervolgens over hun inkomen. Zo zegt [I.K.] : ‘Kan liever uitkering nemen komt bijna op zelfde neer en broodjes verkopen bij kappie’. [S.I.] zegt dat ze aan het lijntje worden gehouden. Uit de berichten en de financiële notities kan worden opgemaakt, dat [S.I.] en [D.M.] elk € 5.000,- per maand van de organisatie ontvangen, dat de maandelijkse bijdrage van [I.K.] is verhoogd tot € 3.000,- en dat ook [G.C.] (‘Spartan’) als werker € 2.000,- ontvangt.
Dodenlijst
In de Ennetcom-data van het tijdens zijn aanhouding op 7 juni 2015 onder [G.C.] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 1] (‘ [bijnaam 3] ’), [slachtoffer 3] (‘Boeloe’), [O.L.] en de broers [naam 3] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 1] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[O.L.] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar. [O.L.] is, zoals vermeld, de broer van de in de Staatsliedenbuurt doodgeschoten [Y.L.] . Hij lijkt een sturende rol te hebben gekregen in de groepering rond [H.A.S.] .
Ook [slachtoffer 3] en de broers [naam 3] waren beoogde doelwitten van de organisatie.
De rechtbank roept in herinnering dat in één van de berichten in het onderzoek Tienshan over ‘dodenlijst’ wordt gesproken. [I.K.] heeft bij de politie verklaard dat er inderdaad een dodenlijst bestond.
Ook is in de Ennetcom-data van dit toestel een notitie aangetroffen met de naam
‘Kennie’s allemaal OT, AT en recherche’. Deze notitie is eveneens op 23 maart 2015 aangemaakt en bevat gegevens van diverse voertuigen (merk, type, kenteken). Uit navraag bij het RDW, de Rijksdienst voor het wegverkeer, is gebleken dat het gaat om voertuigen van de politie dan wel politiemedewerkers.
Reek
[slachtoffer 3] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek. Ook hij maakte deel uit van de groepering rond [H.A.S.] . Uit berichten aangetroffen op de door het NFI gedecrypte telefoon van [S.I.] blijkt dat er op 3 oktober 2015 een observatie heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 3] , die zich op dat moment in de Sporthallen Zuid in Amsterdam bevond, met als doel hem die dag op straat te liquideren. In de zaak tegen [R.P.] acht de rechtbank bewezen dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] . Hij stond op 3 oktober 2015 in contact met de door hem geregelde schutter – die op een brug nabij de sporthal [slachtoffer 3] stond op te wachten – en daarnaast met [S.I.] , die op zijn beurt weer contact had met [I.K.] .
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [S.I.] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek eye’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [S.I.] en [K.J.] op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 1] (“ [bijnaam 3] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [naam 3] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 3] (‘die bolle’). [K.J.] geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres 2] . De rechtbank acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [I.K.] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘Boeloeloe’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [I.K.] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [I.K.] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van oog wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
Conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich meerdere jaren, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens, zoals in de afzonderlijke zaaksdossiers bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, dan wel zich met cocaïnehandel bezighielden, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn.
Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 2] is gebruik gemaakt van twee vuurwapens, een semiautomatisch pistool en een machinepistool van het type Skorpion. Ná deze liquidatie wordt in PGP-berichten gesproken over het uit elkaar halen van deze wapens.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 4] is gebruik gemaakt van een pistoolmitrailleur van het merk CZ. Zoals hiervoor vermeld, is dit wapen ná de liquidatie bij [E.L.] aangetroffen.
En ook bij de liquidatie van [M.A.H.] is gebruik gemaakt van een vuurwapen, vermoedelijk een semiautomatisch pistool.
[I.K.] heeft bij de politie verklaard dat wapens op een locatie werden bewaard.
Daarnaast werd er ook over wapens gecommuniceerd.
Op 7 maart 2014 stuurt [N.H.] aan [I.K.] : ‘ik heb zo ie zoe pippa hier ligt doorgeladen op de tafel’. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] , in het kader van de voorgenomen liquidatie van [M.A.H.] , of er wel ‘apparaten’ zijn. [D.M.] antwoordt daarop dat die bij Reus ( [G.C.] ) liggen.
Deelnemen aan een criminele organisatie
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264) In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651) Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122) De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte aan de criminele organisatie heeft deelgenomen en zo ja, gedurende welke periode. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Dat de verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband en dat hij wist dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het zaaksdossier Tienshan.
De rechtbank wijst nogmaals op de volgende berichten die tussen de verdachte en [I.K.] zijn gewisseld:
Op 25 juli 2014 om 02.57 uur stuurt [I.K.] aan de verdachte: ‘Flikker hij zit achter alles achter mij en die gwen kk hond’. Ruim een kwartier later vraagt de verdachte aan [I.K.] : ‘Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??’.
Op 27 juli 2014 om 03.24 uur vraagt de verdachte aan [I.K.] : ‘Wat krijgen we de man neef haha heb geld nodiggg??’.
Op 30 juli 2014 om 19.48 uur vraagt de verdachte aan [I.K.] : ‘Hoeveel krijg je voor die neger??’. [I.K.] antwoordt: ‘Zoek die neger of boeloeloe ik krijg niks ze willen me dede idioot’. De verdachte reageert: ‘Boeloeloe rijd nog steeds zelfde brommer maar die neger staat toch op dodenlijst of niet? Eerst die neger boe moeten we timeren neger weten we al alles over’.
Ook roept de rechtbank in herinnering dat voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers.
De verdachte heeft voorts deelnemersgedragingen verricht.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] .
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte zich ook heeft bezig gehouden met het zogenoemde spotten van [slachtoffer 3] , alias ‘Boeloeloe’, een ander beoogd doelwit van de organisatie. Naast de hiervoor weergegeven berichten wijst de rechtbank op de volgende.
Op 30 juli 2014 zegt [I.K.] tegen de verdachte – als reactie op het hiervoor als laatste vermelde bericht: ‘Oke bro timer hem dan’. De verdachte zegt dan: ‘Alleen bij hem kan je geen apparaatje zetten en hij is nooit alleen’.
Op 3 augustus 2014 zegt [I.K.] tegen de verdachte: ‘Oke bro kijk boeloeloe eens brommer ofzo voor ze deur’. De verdachte reageert: ‘Ik ben nog west ik ga als ik naar osso rij hij rijd nog steeds zelfde brommer maar hij is niet van hem’.
Op 5 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan de verdachte of hij ‘boeloeloe’ nog heeft gezien.
Op 9 augustus 2014 zegt de verdachte tegen [I.K.] dat ‘boe’ bij een bepaalde kapsalon is.
Op 21 augustus 2014 zegt de verdachte tegen [I.K.] dat hij ‘dikke’ steeds heen en weer ziet rijden. Verder heeft hij het in dit bericht over een brommer en een kenteken. [I.K.] zegt: ‘Ewa zoek aub zoek’. De verdachte zegt: ‘Kijk elke dag bro’.
Ook heeft de verdachte het in berichten over de [straatnaam] .
Op 25 juli 2014 om 15.10 uur zegt de verdachte tegen [I.K.] – nadat hij in een eerder bericht had geklaagd over (kort gezegd) het Track and Trace-systeem onder de auto van [slachtoffer 1] – het volgende: ‘die andere apparaat van die gast in [straatnaam] werkt beter’. [I.K.] zegt daarop dat ‘ [straatnaam] ’ stil staat.
Op 27 juli 2014 om 04.22 uur zegt de verdachte tegen [I.K.] : ‘Neef die andere gast die ik moest volgen pit niet osso hij is wittenburg als die apparaat niet uit is gevallen’. [I.K.] reageert: ‘Waar is dat wittenburg? Bro is tegenover die [straatnaam] toch’ en ‘Daar woont hij precies niffo overkant wittenburg bij die albert heijn’.
Op 3 augustus 2014 om 01.43 uur vraagt [I.K.] aan de verdachte: ‘Bro wat zijn die code’s van die tracking van allebei’, gevolgd door het bericht om 02.26 uur: ‘allebei die codes en wacht woord’. De verdachte reageert met te zeggen dat:
- 0038651 van ‘ [straatnaam] ’ is en dat de code hetzelfde is;
- 0037288 van a1 is en dat de code 123456 is??.
De [straatnaam] is een straat in Amsterdam die aan [O.L.] kan worden gekoppeld. Zoals hiervoor vermeld, was ook [O.L.] een beoogd doelwit van de organisatie en ging na de vergismoord op 13 juli 2014 de zoektocht naar hem onverminderd voort.
De rechtbank begrijpt dat – naast een Track and Trace-systeem onder de auto van [slachtoffer 1] – tevens een Track and Trace-systeem onder de auto van [O.L.] was geplaatst. [I.K.] heeft dit in een van zijn politieverklaringen bevestigd. Kennelijk hield de verdachte ook de tracking van dit voertuig bij en leverde hij aldus een bijdrage aan ook het spotten van [O.L.] .
Dit zijn wezenlijke deelnemersgedragingen. Dat, naar de verdediging heeft betoogd, de voorgaande berichten mogelijk anders moeten worden uitgelegd, wordt door de rechtbank niet geloofd. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte geen enkele verklaring heeft willen afleggen en daarmee de redengevendheid voor het bewijs van de inhoud van deze berichten niet heeft ontzenuwd.
Tot slot wijst de rechtbank nog op het feit – hetgeen reeds in het kader van de identificatie van de verdachte als de gebruiker van het e-mailadres 8oes naar voren is gekomen – dat de verdachte op zowel 29 juli 2014 als 21 augustus 2014 geld heeft overgemaakt naar [I.K.] , die op dat moment in Spanje respectievelijk Marokko verbleef. Daarnaast heeft de verdachte ook beltegoed voor [I.K.] geregeld. Ook deze handelingen moeten worden gezien als ondersteunende gedragingen in het kader van het samenwerkingsverband.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie en wel gedurende de periode van 24 juli 2014 tot en met 24 augustus 2014, zijnde de periode dat de verdachte het PGP-toestel met daaraan gekoppeld de 8oes in gebruik heeft gehad.