ECLI:NL:RBNHO:2022:315

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
15/860088-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van voorbereiding van moord en deelname aan een criminele organisatie in de megazaak Himalaya

In de megazaak Himalaya heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte El H., die beschuldigd werd van de voorbereiding van de moord op slachtoffer 1 en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van een liquidatie tussen 24 juli 2014 en 21 augustus 2014. De verdachte was betrokken bij het plaatsen van een GPS-baken onder het voertuig van het beoogde slachtoffer en had PGP-toestellen tot zijn beschikking voor versleutelde communicatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten een criminele organisatie vormden die zich bezighield met liquidaties en andere ernstige misdrijven. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, slachtoffer 1, afgewezen, omdat deze niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860088-19 (P)
Uitspraakdatum: 19 januari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 januari 2020, 3 en 25 februari 2020, 7 april 2020, 2 juli 2020, 16 september 2020, 4 december 2020, 19 februari 2021, 29 en 30 april 2021, 25 mei 2021, 3 en 22 juni 2021, 30 augustus 2021, 4, 12 en 29 oktober 2021, 26 november 2021 en 19 januari 2022 in de zaak tegen de verdachte:
[El H.],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [geboorteplaats]
,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
[zaaksofficier 1] , [zaaksofficier 2] en [zaaksofficier 3] (hierna gezamenlijk aangeduid als het Openbaar Ministerie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadslieden, mr. D. Fontein en mr. S.J. van der Aart, beiden advocaat te Koog aan de Zaan (hierna gezamenlijk aangeduid als de verdediging), naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en van hetgeen hij en mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, ter toelichting op deze vordering naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging zoals bedoeld in artikel 314a Sv op de terechtzitting van 4 december 2020 – ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1 (Tienshan)
- medeplegen van de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] in de periode van 24 juli 2014 tot en met 17 september 2014;
Feit 2 (criminele organisatie)
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (moord, voorbereiding van moord en wapenbezit) in de periode van 1 februari 2014 tot en met 30 september 2014.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ennetcom-verweren
Door verschillende raadslieden in de megazaak Himalaya zijn verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de zogenoemde Ennetcom-berichten en de bruikbaarheid van die berichten voor het bewijs. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Inleiding
Ennetcom betreft een Nederlands bedrijf dat in binnen- en buitenland, ook via resellers, beveiligde BlackBerry-telefoons verkocht waarmee het mogelijk was om versleutelde, geëncrypte berichten en notities op te stellen en te verzenden. Deze telefoons worden ook wel aangeduid als ‘crypto-telefoons’ of ‘PGP-toestellen’, waarbij de letters PGP staan voor Pretty Good Privacy.
Uit gegevens van de Nederlandse politie bleek dat criminelen uit de zware en georganiseerde misdaad veelvuldig gebruik maakten van deze telefoons.
Op 8 april 2016 heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket een rechtshulpverzoek gericht aan de bevoegde autoriteiten van Canada. Dit rechtshulpverzoek is gedaan in vier strafrechtelijke onderzoeken:
  • het onderzoek 26DeVink: het onderzoek tegen het bedrijf Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder [naam 1] ;
  • de onderzoeken 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos: drie zogenoemde liquidatieonderzoeken, althans onderzoeken naar (voorbereidingen van en/of pogingen tot) ernstige geweldsdelicten, waarbij gebruik is gemaakt van BlackBerry-telefoons van het bedrijf Ennetcom.
De verzochte rechtshulp zag – voor zover hier van belang – op het (forensisch) veiligstellen van de data op de door Ennetcom gehuurde servers van Bitflow Technologies Inc. in Toronto (Canada), teneinde deze data te kunnen gebruiken in de genoemde onderzoeken.
Door de autoriteiten van Canada is uitvoering gegeven aan dit rechtshulpverzoek en de vermelde data (hierna ook: Ennetcom-data) zijn op of vanaf 19 april 2016 veiliggesteld. Het gaat om een zeer grote hoeveelheid data, afkomstig van (tien)duizenden gebruikers van de diensten van Ennetcom.
De beslissing(en) van de Canadese rechter
Bij beslissing van 13 september 2016 heeft de Canadese rechter J. Nordheimer, van de Superior Court of Justice, regio Toronto, overwogen dat wordt ingestemd met een bevel verzending (‘sending order’) van de Ennetcom-data aan Nederland. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:
16. (…) Wat mij zorgen baart is dat, indien al deze data naar Nederland worden gestuurd, er theoretisch niets is dat de Nederlandse autoriteiten ervan zou weerhouden om die informatie op bewijsmateriaal te doorzoeken naar andere criminele activiteiten van anderen die niets met de lopende onderzoeken te maken hebben (…) en die op dit moment geen voorwerp van enig onderzoek vormen. Met andere woorden, dit zou een "fishing expedition" (…) kunnen worden (…). (…) het is wel degelijk een reëel risico en ik ben van mening dat het mijn plicht is om (…) bescherming tegen dat risico te bieden. (…)
20. Het is duidelijk dat ik (…) de bevoegdheid heb om in het bevel verzending alle voorwaarden op te nemen die ik wenselijk acht voor de bescherming van de belangen van derden zoals de personen hier, met betrekking tot wie de data informatie kunnen bevatten maar die niet betrokken zijn bij de vier onderzoeken. (…)
22. Deze bescherming kan geboden worden door het opnemen van een voorwaarde in het bevel verzending op grond waarvan andere Nederlandse opsporingsambtenaren die toegang tot de gegevens willen hebben daartoe door een gerecht in Nederland gemachtigd dienen te worden. Wanneer de data eenmaal daadwerkelijk in Nederland zijn en de rechtbank aldaar ervan overtuigd is dat er gegronde redenen zijn om opsporingsambtenaren toegang tot de gegevens te verlenen in het kader van een legitiem onderzoek door de politie, dan zie ik geen redenen om die
opsporingsambtenaren het recht hiertoe te ontzeggen door hen op te leggen een verzoek in te dienen voor machtiging van een gerecht in dit land. Wederzijdse rechtshulp gaat immers om assistentie door landen onderling. (…) Ik herhaal dat het voor een adequate bescherming van de belangen van derden zo dient te zijn dat toestemming voor toegang tot de gegevens door andere opsporingsambtenaren door een gerecht in Nederland wordt verleend en niet op grond van administratieve processen die er eventueel in dat land mogelijk zijn voor het verkrijgen van bewijsmiddelen.
Bij bevel verzending van 19 september 2016 heeft de Canadese rechter Nordheimer vervolgens gelast dat de Ennetcom-data aan Nederland worden verstrekt, onder de volgende voorwaarden:
1. Het bewijsmateriaal mag alleen worden gebruikt voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten (…) die naar voren zijn gekomen in de volgende onderzoeken (…) (
de vier hiervoor genoemde strafrechtelijke onderzoeken).
2. Er mag niet op enige andere wijze toegang tot het bewijsmateriaal worden verkregen, noch mag het worden onderzocht of gebruikt in enig ander onderzoek in het Koninkrijk der Nederlanden tenzij hiervoor van tevoren een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden is afgegeven.
Het vervolg in Nederland
Op 12 oktober 2016 zijn de Ennetcom-data overgedragen aan Nederland. Middels een vergelijking van de zogenoemde hashwaarden, die overeenkwamen, is de integriteit c.q. authenticiteit van de data vastgesteld.
Vervolgens zijn de data in de periode van oktober 2016 tot en met maart 2017 geüpload in Hansken, een door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ontwikkeld systeem (zoekmachine) om grote hoeveelheden data te onderzoeken.
Op 19 oktober 2017 is door de politie in het onderzoek 26DeVink een “proces-verbaal restinformatie” opgemaakt (map 16, pagina 120 e.v.). Uit dit proces-verbaal blijkt dat bij analyse van de Ennetcom-data in het kader van het onderzoek 26DeVink berichten zijn aangetroffen die mogelijk van belang zijn voor een ander reeds lopend strafrechtelijk onderzoek in Nederland, te weten 11Himalaya, het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 2] op 20 februari 2014.
Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket op 14 december 2017 een vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, die is belast met het onderzoek 26DeVink (map 16, pagina 113 e.v.). De officier van justitie heeft – kort gezegd – gevorderd dat de rechter-commissaris toe zal staan dat de bedoelde restinformatie ter beschikking wordt gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
Bij beschikking van 18 december 2017 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam deze vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd om de restinformatie ter beschikking te stellen aan het onderzoeksteam 11Himalaya (map 16, pagina 109 e.v.). Deze beschikking houdt verder het volgende in:
Het is voorzienbaar dat het onderzoeksteam van 11Himalaya na het ontvangen van de huidige informatie zelf nog onderzoek zal willen verrichten aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden. Voor een dergelijk vervolgonderzoek kan de officier van justitie zich wenden tot de zaaks-rechter-commissaris van het onderzoek 11Himalaya.
Vervolgens is de restinformatie ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
De (deel)onderzoeken van de megazaak Himalaya
Naar aanleiding van onderzoek aan de restinformatie heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland op 11 januari 2018 een eerste vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, die is belast met het onderzoek 11Himalaya (map 16, pagina 147 e.v.). De vordering zag – kort gezegd – op het mogen doen van onderzoek in de Ennetcom-data wat betreft twee e-mailadressen van gebruikers die (op basis van de verkregen restinformatie) te maken zouden hebben met de liquidatie van [slachtoffer 2] . De rechter-commissaris heeft deze vordering op 18 januari 2018 toegewezen (map 16, pagina 142 e.v.).
Hierna zijn zogenoemde vervolg-vorderingen ingediend, die nagenoeg volledig door de rechter-commissaris zijn toegewezen. Deze vorderingen zijn niet alleen gedaan in het onderzoek 11Himalaya, maar ook in de hiermee samenhangende onderzoeken 13Theezeef (het onderzoek naar de liquidatie van [M.A.H.] ) en/of Tienshan (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] ).
Hiernaast zijn door de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, op vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, vergelijkbare beslissingen genomen in de onderzoeken 13Reek (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] ) en 13Dollar (het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 4] ).
Voor een overzicht van de vorderingen van de officier van justitie en de beslissingen van de rechters-commissarissen verwijst de rechtbank naar het schriftelijk requisitoir van het Openbaar Ministerie (pagina’s 17-18).
De rechtmatigheid van de Ennetcom-berichten
De verweren die door de raadslieden met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de Ennetcom-berichten zijn gevoerd, komen in de kern overeen met verweren die tot nu toe in andere strafzaken over dit onderwerp zijn gevoerd en die door verschillende gerechten zijn verworpen.
De rechtbank beslist in gelijke zin en acht daarbij met name het volgende van belang.
Het (forensisch) veiligstellen van de Ennetcom-data heeft, op vordering van de officier van justitie, op grond van een officieel rechtshulpverzoek plaatsgevonden in de onderzoeken 26DeVink, 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos.
In het onderzoek 26DeVink heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraken gedaan en zowel het bedrijf Ennetcom (ECLI:NL:RBROT:2021:9086) als diens directeur en enig aandeelhouder (ECLI:NL:RBROT:2021:9085) wegens onder meer het deelnemen aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen veroordeeld.
In de uitspraken is overwogen dat bij het veiligstellen van de Ennetcom-data weliswaar artikel 125la Sv is geschonden – wegens het ontbreken van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris – maar dat dit niet leidt tot bewijsuitsluiting van die data.
De rechtbank dient thans te beoordelen of de Ennetcom-berichten die in de megazaak Himalaya zijn onderzocht, en door politie en justitie zijn gebruikt, rechtmatig zijn verkregen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Vaststaat dat deze Ennetcom-berichten zijn verkregen na telkens een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris.
Een aantal van deze machtigingen is gegeven op grond van analoge toepassing van artikel 126ng lid 2 Sv. De andere machtigingen zijn gegeven ‘sui generis’, ter uitvoering van de beslissing(en) van de Canadese rechter, waarbij de rechter-commissaris in sommige gevallen heeft overwogen dat bovendien is vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 126ng lid 2 Sv is voldaan.
Dit verschil in benadering is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk, omdat niet alleen het (een en ondeelbare) Openbaar Ministerie, maar ook verschillende – onafhankelijk van elkaar opererende – rechters-commissarissen werd(en) geconfronteerd met de voorwaarde van een voorafgaande gerechtelijke machtiging die de Nederlandse wet niet kent.
Het moet in zekere zin pionieren zijn geweest. Wachten totdat de wetgever (eventueel) in actie zou komen, was daarbij, gelet op de dringende en gerechtvaardigde opsporingsbelangen, geen reële optie, net zoals vandaag de dag in de nasleep van het Prokuratuur-arrest van het Europese Hof van Justitie ten aanzien van artikel 126nd Sv.
De rechtbank acht beide soorten machtiging juridisch toelaatbaar. Wat betreft de machtiging ‘sui generis’ wijst de rechtbank er op dat de Ennetcom-data reeds door justitie waren veiliggesteld (en in diens bezit waren), vergelijkbaar met de inbeslagneming van voorwerpen, en dat de Hoge Raad in het Smartphone-arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) heeft overwogen dat in de wettelijke bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen, de bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen ligt besloten. De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op grond van artikel 125i Sv juncto artikel 104 lid 1 Sv de wettelijke bevoegdheid heeft om elke plaats te doorzoeken ter vastlegging van gegevens.
Naar het oordeel van de rechtbank was de rechter-commissaris dus telkens bevoegd de machtiging te verlenen.
Gezien de onderliggende stukken – de zogenoemde aanvraagprocessen-verbaal van de politie en de vorderingen van de officier van justitie – is de rechtbank voorts van oordeel dat de rechter-commissaris ook telkens in redelijkheid tot de machtiging heeft kunnen komen.
Er was telkens sprake van een legitiem onderzoek naar zeer ernstige strafbare feiten, (voorbereidingen van) liquidaties, die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, en er waren telkens gegronde redenen om de machtiging te verlenen.
Voorts blijkt uit de machtigingen dat de rechters-commissarissen – in lijn met de beslissing van de Canadese rechter – zich bewust zijn geweest van de (te beschermen) belangen van derden, en dat zij die belangen in hun afwegingen hebben betrokken. Er zijn enkel machtigingen verleend indien sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en de machtigingen zijn telkens beperkt tot een of meer specifieke e-mailadressen van mogelijke verdachten.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank deelt dan ook niet de opmerkingen van een enkele raadsman dat met de machtiging(en) sprake zou zijn geweest van een ‘ongeclausuleerde fishing expedition’ en ‘het schieten met een hagelgeweer op vogelvrije communicatie’.
De als gevolg van de machtigingen gemaakte inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waren, gelet op het bovenstaande, gerechtvaardigd (artikel 8 lid 2 EVRM).
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de Ennetcom-berichten in de megazaak Himalaya rechtmatig zijn verkregen. Er is daarbij geen sprake geweest van een vormverzuim ex artikel 359a Sv.
Het vormverzuim dat de rechtbank Rotterdam in haar uitspraken van 21 september 2021 heeft vastgesteld, is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder, en niet bij dat tegen de verdachten in de megazaak Himalaya. Dat vormverzuim valt als zodanig dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 359a Sv.
De rechtbank ziet – zich in dit verband bewust van het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.2.2) – geen reden om aan dit verzuim in de megazaak Himalaya enig rechtsgevolg te verbinden. In zekere zin is dit verzuim in de megazaak Himalaya ook hersteld, omdat in deze zaak wel telkens sprake is geweest van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris. Bovendien is onvoldoende gebleken van concreet nadeel voor de verdachten in deze megazaak, waarbij geldt dat het belang dat strafbare feiten niet aan het licht komen, geen rechtens te respecteren belang is.
De bruikbaarheid van de Ennetcom-berichten
De Ennetcom-berichten dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in verband met andere bewijsmiddelen, waarbij overigens wel geldt dat meerdere Ennetcom-berichten elkaar kunnen ondersteunen.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat de Ennetcom-berichten die in het dossier zijn opgenomen, niet compleet zijn; enkel zijn daarin opgenomen de Ennetcom-berichten die in de visie van het Openbaar Ministerie relevant zijn, hetzij in belastende zin hetzij in ontlastende zin. Deze Ennetcom-berichten geven dus geen volledig beeld van de communicatie.
Voorts is de rechtbank zich ervan bewust dat het bij de duiding van de Ennetcom-berichten – net als bij tapgesprekken – aankomt op de context en dat berichten niet zelden op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd.
Anderzijds geldt dat alle raadslieden in de gelegenheid zijn gesteld om het NFI te bezoeken en daar in Hansken onderzoek te doen in alle Ennetcom-data die aan het onderzoeksteam van de megazaak Himalaya ter beschikking zijn gesteld.
Voorts zijn de meeste verdachten, hetzij tijdens hun politieverhoren hetzij tijdens de behandeling van hun zaak ter terechtzitting, geconfronteerd met de voor hen (meest) relevante Ennetcom-berichten en de mogelijke interpretatie daarvan, zodat voor hen de gelegenheid heeft bestaan – zo nodig – uitleg te geven over die berichten en/of aan te geven dat een bepaalde interpretatie niet juist is.
Met dit in het achterhoofd, heeft de rechtbank de Ennetcom-berichten slechts voor het bewijs gebruikt, indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
3.3.2
De verklaringen van de medeverdachte [I.K.]
De medeverdachte [I.K.] heeft in de maand juni 2021, verspreid over vier dagen, in totaal negen verklaringen afgelegd bij de politie. Deze verklaringen zijn opgenomen in map 54.
heeft in deze verklaringen uitgebreid verklaard over zijn eigen betrokkenheid bij de aan hem ten laste gelegde feiten, maar hij heeft ook verklaard over andere betrokkenen. Hierbij heeft hij enkele medeverdachten belast, anderen ontlast, en over sommige medeverdachten/personen wenste hij niet te verklaren.
De rechtbank heeft deze politieverklaringen van [I.K.] toegevoegd aan alle afzonderlijke dossiers. Voorts is [I.K.] , naar aanleiding van deze verklaringen, op vordering van het Openbaar Ministerie en/of op verzoek van de verdediging, ter terechtzitting als getuige gehoord in de strafzaken tegen zijn medeverdachten. Naast op 4 oktober 2021 was dat op:
- 11 oktober 2021 inzake [Y.A.] , [A.G.] , [R.P.] en [H.M.]
- 12 oktober 2021 inzake de verdachte en [K.J.]
- 20 oktober 2021 inzake [G.C.] en [S.I.] .
Afgezien van de strafzaak tegen de verdachte (zijn oom), waarin [I.K.] zich op zijn algehele, familiaire verschoningsrecht heeft beroepen, heeft [I.K.] bij gelegenheid van deze getuigenverhoren antwoord gegeven op (het merendeel van) de aan hem gestelde vragen.
Bruikbaarheid
Onder verwijzing naar de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie, heeft de verdediging (bij haar dupliek, paragraaf 4) betoogd dat de politieverklaringen van [I.K.] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verdediging geen effectieve mogelijkheid heeft gehad [I.K.] , naar aanleiding van deze verklaringen, te ondervragen. Volgens de verdediging is niet voldaan aan de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gestelde eisen waaronder getuigenverklaringen in zo’n situatie toch voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
In zijn arrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1212) heeft de Hoge Raad, voor zover van belang, het volgende overwogen:
3.2.1.
Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
3.2.2.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
3.4.
In de situatie dat de getuige zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen verschoont en de getuige dientengevolge weigert antwoord te geven op de vragen die de verdediging hem stelt of doet stellen, ontbreekt een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging (vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145).
De rechtbank stelt vast dat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om [I.K.] te ondervragen. Op de terechtzitting van 12 oktober 2021 heeft [I.K.] zich op zijn algehele, familiaire verschoningsrecht beroepen.
Eerder, op 7 september 2020 – toen [I.K.] op verzoek (initiatief) van de verdediging bij de rechter-commissaris is gehoord – had [I.K.] zich ook al op zijn verschoningsrecht beroepen.
Het ontbreken van deze ondervragingsmogelijkheid is niet gecompenseerd.
Dit leidt ertoe dat de politieverklaringen van [I.K.] enkel voor het bewijs kunnen worden gebezigd, indien een bewezenverklaring niet in beslissende mate op deze verklaringen wordt gebaseerd.
Er dient dus steunbewijs te zijn en dat steunbewijs dient betrekking te hebben op die onderdelen van de politieverklaringen van [I.K.] die de verdachte betwist.
De rechtbank heeft zich hiervan rekenschap gegeven. Voor zover de rechtbank de politieverklaringen van [I.K.] in de zaak van de verdachte voor het bewijs zal bezigen, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op deze verklaringen is gebaseerd.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2021 heeft verklaard dat hij de verklaringen van [I.K.] betwist maar dat hij zich verder op zijn zwijgrecht beroept, zoals hij telkens heeft gedaan. De verdediging heeft op deze zitting gesteld dat de verdachte de verklaringen van [I.K.] betwist voor zover die over het deelonderzoek Tienshan gaan. Bij dupliek heeft de verdediging dit enigszins geconcretiseerd (paragraaf 6).
Betrouwbaarheid
Los van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat bij het eventuele gebruik van de verklaringen van [I.K.] de nodige behoedzaamheid is geboden en een bijzonder kritische blik is vereist. Daartoe is het volgende van belang.
Tot juni 2021 heeft [I.K.] zich, vanaf zijn aanhouding in april 2018, nagenoeg consequent op zijn zwijgrecht respectievelijk verschoningsrecht beroepen: bij zijn politieverhoren, bij zijn pro forma zittingen, bij zijn getuigenverhoor in enkele zaken bij de rechter-commissaris, en ook bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting, eind april en begin mei 2021.
[I.K.] heeft zijn politieverklaringen eerst afgelegd nadat het Openbaar Ministerie op 25 mei 2021 het requisitoir had gehouden, waarbij het Openbaar Ministerie tot een bewezenverklaring van alle aan [I.K.] ten laste gelegde feiten heeft gerekwireerd, en oplegging van een levenslange gevangenisstraf heeft gevorderd. Deze straf is alleen tegen [I.K.] geëist.
Dat [I.K.] verklaringen is gaan afleggen, lijkt in de eerste plaats dan ook te zijn ingegeven door dat hij wil voorkomen dat hij een levenslange gevangenisstraf krijgt opgelegd, althans – zo begrijpt de rechtbank zijn belastende verklaringen richting met name de medeverdachten [G.C.] en [H.M.] – om niet als enige een zware straf te krijgen.
Dit betekent niet dat de verklaringen van [I.K.] daarmee meteen onbetrouwbaar zijn – deze verklaringen kunnen wel degelijk de waarheid behelzen – maar behoedzaamheid is geboden.
Hierbij komt dat [I.K.] er blijk van heeft gegeven een zeer gedetailleerde dossierkennis te hebben. Hij verscheen regelmatig met een laptop met daarop het digitale dossier op de zitting. En hij heeft bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting en het requisitoir kunnen horen wat de rechtbank en het Openbaar Ministerie relevant vinden, ook in zaken van medeverdachten.
Dit maakt óók dat een kritische blik is vereist: Zijn de verklaringen van [I.K.] – over gebeurtenissen in de periode 2013-2015 – gebaseerd op eigen wetenschap of gaat het om invullingen, interpretaties, aan de hand van het dossier? Invullingen, die mogelijk door bepaalde motieven zijn ingegeven.
Ook gelet hierop zal de rechtbank de verklaringen van [I.K.] alleen voor het bewijs gebruiken, indien en voor zover deze verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
3.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen in de bijlagen II, III en IV bij dit vonnis.
3.3.4
Identificatie PGP-adressen en bijnamen
In het dossier komen verschillende PGP-adressen en bijnamen van betrokkenen voor. In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen op grond waarvan de rechtbank tot de identificatie van de gebruikers van die PGP-adressen en bijnamen komt.
De rechtbank stelt met betrekking tot het aan de verdachte toegeschreven PGP-adres het volgende vast.
[e-mailadres 1] (hierna: 8oes)
De rechtbank heeft de medeverdachte [I.K.] geïdentificeerd als de gebruiker van het Ennetcom-adres beginnend met 4j9q.
In de periode van 24 juli 2014 tot en met 24 augustus 2014 noemt de gebruiker van 8oes de gebruiker van 4j9q ( [I.K.] ) meerdere keren “neef”. 4j9q ( [I.K.] ) noemt 8oes in dezelfde periode “oom”. De verdachte en [I.K.] zijn familie van elkaar: de verdachte is de oom van [I.K.] . 4j9q ( [I.K.] ) noemt 8oes een keer “ [voornaam El H.] ”, zijnde de voornaam van de verdachte.
De gebruiker van 8oes stuurt op 26 juli 2014 aan 4j9q ( [I.K.] ) dat hij een Fiat 500 heeft gehuurd. Uit onderzoek is gebleken dat op 26 juli 2014 vanaf de bankrekening van de verdachte is betaald voor de huur van een Fiat 500.
Tot slot is uit gegevens van De Nederlandsche Bank gebleken dat de verdachte op 29 juli 2014 en 21 augustus 2014 geld heeft overgemaakt naar [I.K.] . De gegevens van deze transacties, de exacte transactienummers, worden vermeld in het berichtenverkeer tussen 8oes en 4j9q ( [I.K.] ).
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de periode van 24 juli 2014 tot en met 24 augustus 2014 de gebruiker is geweest van 8oes. Niet is gebleken dat dit Ennetcom-adres in de genoemde periode door iemand anders is gebruikt.
3.3.5
Tienshan (feit 1)
Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage III, blijkt dat de verdachte en [I.K.] vanaf 24 juli 2014 via de hiervoor vermelde adressen, PGP-toestellen, intensief communiceren. [I.K.] communiceert ook met [D.M.] (p1ru) en de medeverdachte [S.I.] (y86z).
Anders dan de verdediging bij pleidooi heeft betoogd – inzake het doelwit (pagina’s 32-38) en het doel (pagina’s 38-41) – acht de rechtbank bewezen dat de communicatie betrekking had op [slachtoffer 1] , zijnde de neef van de op 20 februari 2014 geliquideerde [slachtoffer 2] , en dat het de bedoeling was dat (ook) deze persoon zou worden omgebracht.
Doelwit
Dat het om [slachtoffer 1] ging, volgt naar het oordeel van de rechtbank met name uit het volgende.
In de PGP-communicatie tussen [I.K.] en [D.M.] – volgens [I.K.] de opdrachtgever tot de liquidatie (zie hierna) – en [I.K.] en [S.I.] wordt gesproken over “ [bijnaam 1] ” en “ [bijnaam 2] ”.
In de PGP-communicatie tussen [I.K.] en de verdachte gaat het over “deze aap”, “grote neger”, “die kk aap” en “die neger”. [slachtoffer 1] heeft een negroïde uiterlijk en een breed postuur.
Ook wordt in de berichten tussen de verdachte en [I.K.] meermalen gesproken over een “rs(6)” en een “a1” – types van het automerk Audi – en stuurt [I.K.] tot twee keer toe het kenteken [kenteken] aan de verdachte.
Reeds in januari 2015 – dat is ruim voor de toegang tot de Ennetcom-berichten – heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij een Audi RS en een Audi A1 heeft. Later heeft hij daaraan toegevoegd dat de Audi A1 op naam van zijn compagnon [naam 2] stond.
Uit onderzoek in het Register voor de Dienst Wegverkeer (RDW) blijkt dat het kenteken [kenteken] is afgegeven voor een Audi A1 die in de periode van 12 juni 2014 tot en met 20 september 2014 op naam stond van [naam 2] .
In een van de berichten zegt de verdachte ook dat “hij” (naar de rechtbank dus begrijpt: [slachtoffer 1] ) “met [naam 2] ” is.
Uit de Ennetcom-berichten blijkt dat er onder de auto van het beoogde doelwit een GPS-baken dan wel Track and Trace-systeem was geplaatst om dit doelwit te observeren (‘spotten’) en zijn (reis) bewegingen na te gaan. De data van dit baken/systeem werden door de verdachte met een mobiele telefoon en/of laptop afgelezen en vervolgens aan [I.K.] doorgegeven.
Meermalen wordt door [I.K.] aan de verdachte gevraagd:
“Waar rijdt die”of
“Waar is die nu”.
In de middag van 25 juli 2014 zegt [I.K.] :
“Ben je op lappie of op tel”, waarna de verdachte zegt:
“Leppie”en
“Ik ging net kijken die straat heet steelvlietplein pokkie zei die straat”. De rechtbank merkt op dat pokkie straattaal is voor mobiele telefoon.
Op 24 en 25 juli 2014 geeft de verdachte continu locaties van het beoogde doelwit door aan [I.K.] .
Op 24 juli 2014 om 17.52 uur stuurt de verdachte:
“Hij is gestopt achter osdorperweg bij edb custom technics”. [I.K.] reageert:
“Ja hij heeft daar garage (…)”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 17.52 uur een verbinding af op de Saaftingestraat in Amsterdam, nabij de Osdorperweg. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op de Osdorperweg in Amsterdam, samen met [naam 2] , een garage had.
Op 24 juli 2014 om 20.44 uur stuurt de verdachte:
“Neef die gast is in Tilburg”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 20.54 uur een verbinding af in Tilburg. Om 21.15 uur respectievelijk 21.33 uur stuurt de verdachte:
“Kaatsheuvell hij rijd”respectievelijk:
“Bijna nieuwe gein neef”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 21.30 uur een verbinding af via een zendmast langs de Rijksweg A27 tussen Kaatsheuvel en Nieuwegein.
Op 25 juli 2014 om 14.21 uur stuurt de verdachte:
“Hij staat nu bij zwanenburgerdijk”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 14.38 uur een verbinding af in Zwanenburg. Om 15.02 uur stuurt de verdachte:
“Hij is bij tattoo removal holland berlagelaan”. De telefoon van [slachtoffer 1] wikkelt om 14.57 uur een verbinding af op de locatie Kartinistraat in Haarlem, in de omgeving van de Berlagelaan.
Voorts blijkt uit de Ennetcom-berichten dat het GPS-baken dan wel Track and Trace-systeem op enig moment is ontdekt. Zo stuurt [I.K.] op 1 augustus 2014 aan [D.M.] :
“(…) wat als die die ding heeft gevonden”en op 3 augustus 2014 aan [S.I.] :
“(…) wat jij al zei bang dat die die ding vindt is nu dus gebeurd (…)”. Op 20 augustus 2014 heeft [I.K.] het in een bericht aan [D.M.] over dat iedereen, ook “ [bijnaam 1] ”, die “tt onder” vindt.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij ergens in de periode na de moord op [slachtoffer 2] een “Track and Trace” kastje onder de Audi A1 heeft gevonden.
Doel
Dat het de bedoeling was om [slachtoffer 1] om te brengen, te liquideren, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de inhoud van de berichten.
Op 25 juli 2014 vraagt de verdachte aan [I.K.] :
“Maar moet boe ook nog of alleen deze aap”.
Op 26 juli 2014 zegt [I.K.] tegen de verdachte:
“(…) eerst moet die hond er aan (…)”.
Op 27 juli 2014 zegt de verdachte tegen [I.K.] :
“(…) we pakken die kk aapp”.
Op 30 juli 2014 is de volgende berichtenwisseling tussen de verdachte en [I.K.] . De verdachte vraagt:
“Hoeveel krijg je voor die neger??”. [I.K.] antwoordt:
“Zoek die neger (…) ik krijg niks ze willen me dede idioot”. De verdachte reageert:
“(…) maar die neger staat toch op dodenlijst of niet? (…)”. [I.K.] zegt:
“(…) gas op die neger moet??”.
Op 25 juli 2014 zegt [I.K.] tegen [D.M.] :
“(…) deze hond moet weg”. [D.M.] reageert op enig moment met:
“(…) ik hoop dat ie vandaag nog weggaat bro”.
Voorts is tijdens het onderzoek – in de gegevens van een e-mailadres van Ennetcom (beginnend met a914), dat aan de medeverdachte [G.C.] kan worden gekoppeld – een “To Do-lijst” aangetroffen met gegevens omtrent de verblijfplaatsen van de moeder en zussen van [slachtoffer 1] .
Zoals hieronder, in de overwegingen met betrekking tot de ten laste gelegde criminele organisatie, zal worden weergegeven stonden op deze lijst verschillende doelwitten van de criminele organisatie; doelwitten die geliquideerd moesten worden.
Tot slot wijst de rechtbank op de verklaring die [I.K.] bij de politie heeft afgelegd, inhoudende:
“Het onderzoek Tienshan gaat over de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] . De opdracht kwam van [D.M.] : “hij moet dood”. Waarom? Omdat hij wraak zou nemen voor [slachtoffer 2] ” en
“ [slachtoffer 1] moest dood omdat hij wraak zou nemen. Ook was er het verhaal dat hij [G.M.] (
de rechtbank begrijpt: [G.M.] , geliquideerd op 22 mei 2014) had gedaan.”
Deze verklaring van [I.K.] vindt voldoende steun in het overige bewijsmateriaal.
Juridische kaders
Aan de verdachte is het medeplegen van de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] ten laste gelegd, zoals bedoeld in artikel 46 Sr (voorbereiding) juncto artikel 47 Sr (medeplegen) en artikel 289 Sr (moord).
- Voorbereiding
Artikel 46, eerste lid, Sr luidde ook in 2014 als volgt: “Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (laatstelijk in de zogenoemde 26Koper-zaak) is voor een bewezenverklaring van strafbare voorbereiding in de zin van artikel 46 Sr (slechts) vereist dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk misdrijf de in dit artikel omschreven voorbereidingshandelingen en -middelen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht. (Hoge Raad 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1258)
Eveneens naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad wordt met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956). Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid. (Hoge Raad 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1380)
- Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(Hoge Raad 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, met noot N. Rozemond)
In zijn standaardarrest over medeplegen had de Hoge Raad reeds herhaald dat bij medeplegen het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, met noot P. Mevis)
Terug naar de onderhavige zaak
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [I.K.] en anderen, zoals bijvoorbeeld de in de berichten genoemde “Miyagi” – met wie de verdachte vaak samen was – en de “gast” uit de berichten in de avond/nacht van 24 op 25 juli 2014.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat de verdachte en zijn medeplegers de in de tenlastelegging vermelde voorbereidingsmiddelen voorhanden hebben gehad.
Het GPS-baken dan wel Track and Trace-systeem zat onder de auto van [slachtoffer 1] . De verdachte was in het bezit van de apparatuur waarmee de data van dit baken/systeem kon worden afgelezen. Verder was de verdachte, net als [I.K.] , in het bezit van een PGP-toestel, waarmee de hiervoor weergegeven onderlinge communicatie plaatsvond.
Uit de berichten in de avond/nacht van 24 op 25 juli 2014 en de verklaring van [I.K.] blijkt dat er ook een gestolen auto (“genakte waggie”) beschikbaar was.
En voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat ook gebruik is gemaakt van een bromfiets en een Fiat 500.
Naar hiervoor reeds, met voldoende bepaaldheid, is vastgesteld, was het beoogde misdrijf de moord, liquidatie van [slachtoffer 1] .
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat – met uitzondering van de bromfiets en de Fiat 500 – de in de tenlastelegging vermelde voorbereidingsmiddelen ook waren bestemd tot het begaan van dit misdrijf. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.
Zoals vermeld, stuurt de verdachte op 24 juli 2014 continu locaties door van [slachtoffer 1] aan [I.K.] . Om 18.25 uur op deze dag zegt [I.K.] tegen de verdachte:
“(…) Moet ik even wel weten waar die is bro want dan gaat iemand na hem toe”. Om 21.51 uur zegt [I.K.] tegen de verdachte:
“(…) is belangrijk dan weet ik waar die jongen heen moet”.
Later die avond – als [slachtoffer 1] kennelijk weer in Amsterdam is – vraagt [I.K.] aan de verdachte:
“Leg eens goed uit bro waar die is”en
“Kijk nog en keer die gast kan hem niet vinden”en zegt hij onder meer tegen de verdachte:
“(…) die gast heeft al 4 rondjes gelopen (…)”en
“(…) andes blijft die staan voor niks”en
“(…) die gast rijdt rondjes in genakte waggie (…)”.
In de nacht, om 00.38 uur, vraagt [I.K.] aan de verdachte:
“Staat die er nog? Bro ja die gast is daar ook al hij ziet die waggie ook(naar de rechtbank begrijpt: de auto van [slachtoffer 1] )
maar voor zekerheid dubbel check toch”.
Uit de verklaring van [I.K.] kan worden afgeleid dat er deze avond/nacht een schutter klaar stond (in een gestolen auto) die [slachtoffer 1] dood zou schieten. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig. Deze verklaring vindt bovendien steun in de volgende berichten.
Om 01.21 uur in deze nacht antwoordt [I.K.] – op de vraag van de verdachte of die gast daar nog aan het wachten is –:
“Ja man ewa jullie moeten hopen dat die komt en dan ga na huis pak koffers”.
In de hierop volgende middag, 25 juli 2014 om 14.26 uur, zegt [I.K.] tegen de verdachte:
“(…) gisteren had die geluk”.
Uit het bovenstaande volgt dat, naast de gestolen auto, ook het GPS-baken dan wel Track and Trace-systeem (inclusief de apparatuur om de data hiervan af te lezen) en de PGP-toestellen bestemd waren tot het begaan van de moord.
De verdachte volgde via dit baken/systeem het beoogde doelwit, [slachtoffer 1] . De verdachte las de data af en gaf de precieze locaties van [slachtoffer 1] , via PGP-toestellen door aan [I.K.] . [I.K.] op zijn beurt stond – naast in contact met de verdachte – ook in contact met de beoogde schutter, die hij voorzag van de van de verdachte verkregen informatie.
Vermelde voorbereidingsmiddelen waren dan ook cruciaal voor de uitvoering van de voorgenomen moord, in het bijzonder de timing daarvan en de aansturing van de schutter.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het (medeplegen van het) voorhanden hebben van de bromfiets en de Fiat 500.
Zoals het Openbaar Ministerie in het requisitoir heeft opgemerkt (pagina 65 boven) stonden deze voorwerpen “ten dienste aan [El H.] om zijn werk als spotter uit te voeren”. Dit brengt echter nog niet automatisch mee dat deze voorwerpen – naast bij de voorbereiding – ook bij de moord zelf zouden worden gebruikt. Hiervoor bestaat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs.
Slotsom
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 24 juli 2014 tot en met 21 augustus 2014, tezamen en in vereniging met anderen, voorbereidingshandelingen voor de moord (liquidatie) op [slachtoffer 1] heeft gepleegd.
Het opzet van de verdachte – op zowel deze moord als het medeplegen – vloeit uit de berichten voort:
“we pakken die kk aapp”en
“die neger staat toch op dodenlijst”.
De materiële bijdrage van de verdachte was van dien aard dat deze de kwalificatie medeplegen rechtvaardigt.
Bespreking van een gevoerd verweer
De verdediging heeft betoogd (pleitnota, pagina’s 21-23) dat alle verklaringen van [slachtoffer 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie voorafgaand aan het getuigenverhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris (30 november 2020), op 24 januari 2020 het zaakdossier Tienshan (zoals opgenomen in map 2) aan (de toenmalige advocaat van) [slachtoffer 1] , als slachtoffer, heeft verstrekt. Naar de mening van de verdediging, met verwijzing naar lagere rechtspraak, levert dit een schending op van het bepaalde in artikel 51b Sv juncto artikel 187d Sv.
Door deze handelwijze van het Openbaar Ministerie heeft [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris namelijk voornamelijk geput uit het dossier en niet uit zijn eigen geheugen.
“Het ondervragingsrecht wordt volledig uitgehold als de getuige op voorhand het dossier, inclusief zijn eigen verklaringen, krijgt van het OM terwijl dit OM op de hoogte is van het feit dat de verdediging de betrouwbaarheid van die getuige betwist”, aldus de verdediging.
De rechtbank heeft de verklaring die [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, niet voor het bewijs gebezigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of sprake is van een schending van het bepaalde in artikel 187d Sv. De rechtbank volgt de verdediging namelijk niet in haar stelling dat door de handelwijze van het Openbaar Ministerie het ondervragingsrecht volledig is uitgehold. De verdediging heeft de getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris uitgebreid kunnen ondervragen en is bovendien – gelet op haar pleitnota – in staat gebleken om, mede aan de hand van dat verhoor, de betrouwbaarheid van deze getuige ter discussie te stellen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Voor zover de rechtbank de politieverklaringen van [slachtoffer 1] voor het bewijs heeft gebezigd, komen die verklaringen de rechtbank geloofwaardig voor. Deze verklaringen vinden steun in de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
3.3.6
Deelname aan een criminele organisatie (feit 2)
Het deelnemen aan een criminele organisatie, zoals aan de verdachte is ten laste gelegd onder feit 2, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie. (Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:575)
Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie en zo ja, of bewezen kan worden dat de verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen.
Criminele organisatie
Juridisch kader
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134)
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. (Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148) Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502)
De onderhavige zaak
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen (bijlage IV) – waaronder de verklaring van de medeverdachte [I.K.] – acht de rechtbank bewezen dat in ieder geval in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2016 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het plegen van de zojuist genoemde misdrijven. De rechtbank acht daarbij met name het volgende van belang.
Uit diverse processen-verbaal, verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI), kan volgens de politie worden opgemaakt dat er een conflict in de onderwereld gaande was tussen twee groepen, te weten de groep van [G.M.] en de groep van [H.A.S.] . De aanleiding voor het conflict zou zijn gelegen in de onderschepping van een grote partij cocaïne in de haven van Antwerpen in 2012.
Op 29 december 2012 vond er in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt een dubbele liquidatie en een poging tot liquidatie plaats. Bij deze liquidatie is de broer van [O.L.] , [Y.L.] , om het leven gekomen. Aangenomen wordt dat de groep van [G.M.] achter deze aanslag zat, als wraak voor de liquidatie van [N.B.] op 18 oktober 2012 in Antwerpen. [N.B.] stond bekend als de rechterhand van [G.M.] .
Op 27 december 2013 omstreeks 19.00 uur heeft een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden op de Vaartstraat in Amsterdam. Op 28 en 29 december 2013 vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [G.M.] wraak wil nemen. Uit de berichten van 28 december 2013 kan worden opgemaakt dat [D.M.] via [E.L.] de groep van [G.M.] bij elkaar krijgt. Ook heeft [D.M.] contact met [S.I.] waarbij hij aangeeft:
‘dat ze het gisteren allemaal beseften en daarom even met elkaar moeten gaan zitten’. Tevens wordt door [D.M.] en [E.L.] gebeld naar [I.K.] , maar het lijkt er sterk op dat hij zijn telefoon niet opneemt. Om 13.10 uur op 28 december 2013 geeft [E.L.] aan dat ze er zijn. In de periode van 14.00 uur tot en met 16.00 uur maakten onder meer de telefoons van [D.M.] , [H.M.] en [E.L.] gebruik van dezelfde BTS-sides in Amsterdam Noord.
[G.M.] communiceert met name met [N.H.] , [K.J.] en [D.M.] , maar ook met [E.L.] . In de avond van 28 december 2013 zegt [G.M.] tegen [E.L.] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[G.M.] vraagt op 29 december 2013 aan [D.M.] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. [K.J.] geeft op deze dag aan [G.M.] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [N.H.] geeft op 29 december 2013 aan [G.M.] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
Himalaya
Op 20 februari 2014 is [slachtoffer 2] door [M.A.H.] geliquideerd. De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [G.C.] medeplegers van deze liquidatie waren.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat ná de poging tot liquidatie van [G.M.] eind december 2013 en een daarop volgende bomaanslag in de auto van [G.M.] , door [G.M.] en anderen werd vermoed dat (onder meer) [slachtoffer 2] hiermee te maken zou hebben.
Volgens de verdachte had [D.M.] dan ook ‘groen licht’ van [G.M.] gekregen om [slachtoffer 2] uit de weg te laten ruimen, te liquideren.”
Liquidatie [G.M.]
Op 22 mei 2014 is [G.M.] op straat geliquideerd in Amstelveen.
Tienshan
In de periode vanaf 24 juli 2014 communiceert [I.K.] middels PGP-berichten met de verdachte. Zoals hiervoor is weergegeven, kan uit de berichten worden opgemaakt dat [slachtoffer 1] , de neef van [slachtoffer 2] , werd geobserveerd en dat er onder een door hem gebruikt voertuig een GPS-baken, Track and Trace-systeem, was geplaatst (‘geplakt’). Op 25 juli 2014 om 2.57 uur stuurt [I.K.] aan de verdachte: ‘Flikker hij zit achter alles achter mij en die gwen kk hond’. De verdachte vraagt om 3.14 uur: ‘Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??’. Op 30 juli 2014 vraagt de verdachte aan [I.K.] : ‘Hoeveel krijg je voor die neger??’. [I.K.] antwoordt: ‘Zoek die neger of Boeloeloe ik krijg niks ze willen me dede idioot’. De verdachte stuurt vervolgens aan [I.K.] : ‘Boeloeloe rijd nog steeds zelfde brommer maar die neger staat toch op de dodenlijst of niet? Eerst die neger boe moeten we timeren neger weten we al alles over’.
De rechtbank acht bewezen, zoals hiervoor is gemotiveerd, dat [I.K.] en de verdachte, samen met onder andere [D.M.] , zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht voorts bewezen dat [G.C.] hieraan medeplichtig is geweest.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat [D.M.] de opdracht voor deze (voorgenomen) liquidatie heeft gegeven, omdat – ná de liquidatie van [slachtoffer 2] (…) – het vermoeden bestond dat [slachtoffer 1] wraak wilde nemen. Ook werd vermoed dat [slachtoffer 1] achter de liquidatie van [G.M.] (op 22 mei 2014) zou zitten.”
Dollar
Op 13 juli 2014 is [slachtoffer 4] door [M.A.H.] geliquideerd. Het eigenlijke doelwit was [O.L.] . De rechtbank acht bewezen dat onder andere [I.K.] medepleger van deze liquidatie was. Hij heeft zowel met [D.M.] als met [S.I.] contact over de fout die bij deze liquidatie is gemaakt. Het wapen waarmee [slachtoffer 4] is doodgeschoten wordt op 22 juli 2014 aangetroffen bij [E.L.] . Op de tas waarin het wapen zich bevond is DNA aangetroffen van [H.M.] .
Communicatie na Dollar
Uit PGP-berichten blijkt dat er direct na de fout van [M.A.H.] wordt doorgegaan met de liquidatieplannen. Op 13 juli 2014 om 16.04 stuurt [D.M.] aan [I.K.] een bericht: ‘ik weet het man kutzooi maar haal het gelijk weer uit je hoofd ok en focus op die gasten bro kunnen we hem nog doen denk je?’. [I.K.] antwoordt: ‘Ik weet echt nniet bro is de zelfde straat enzo he dus ik ga kijken als ze hem straks daar zien geparkeerd of anders die bad kijken’. [D.M.] reageert: ‘Ok bro we moeten verder bro is kut en erg wat is gebeurd bro maar moeten verder’.
In de onderzoeken Himalaya en Theezeef zijn diverse processen-verbaal opgemaakt met PGP-berichten, waarin wordt gesproken over [naam 3] in de vorm van ‘ [bijnamen] ’. Uit de berichten valt op te maken dat men hem/hen wil liquideren. De [naam 3] die hier bedoeld wordt is een tweeling genaamd [broer 1] en [broer 2] .
Op 13 juli 2014 om 21.48 uur, de avond na de fout van [M.A.H.] , stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘deze man is een probleem aan het worden bro ik ga ff nadenken wat te doen bro’. [I.K.] en [D.M.] vertrouwen [M.A.H.] niet meer. Op 20 augustus 2014 stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘ik ben gaan denken misschien heeft hij ze idd alles gezegd bro want hij is goed met hun begrijp je want opeens wilde hij niks meer weet je nog maar vraagt me steeds bro wie kan ik allemaal doen maar vervolgens gebeurd niks en blijven die gasten niet meer thuis is toch raar man’. [I.K.] antwoordt: ‘Ja jongen bro echt rare shit iedereen vindt die tt onder wens omar bad slaapt ook niet meer thuis echt rare shit’ en ‘Hoe weten ze alles kan toch niet bro serieus’. Op 21 augustus 2014 stuurt [I.K.] aan [D.M.] : ‘Bro het is iran die met ze praat gwn vegen direct’. Aan [Y.A.] stuurt hij daarna: ‘hij was onze kant nu neus de kant hij vertelt ze alles’.
[D.M.] heeft op 20 augustus 2014 aan [I.K.] bericht: ‘Bro die hond is de lul bro geloof me ik heb die dikke nu gemeld dat het een mannetje van Badoo is dus ik hoop dat ie pap gaat trekken’. Met “die dikke” wordt vermoedelijk [N.H.] (Chavez) bedoeld. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] of hij nog bevestiging heeft gekregen van ‘oog’ ( [K.J.] ) ‘gwn gassen’.
Theezeef
Op 3 september 2014 is [M.A.H.] geliquideerd. Het is tot op heden niet bekend wie de schutter is geweest. De rechtbank acht evenwel bewezen dat [I.K.] en [D.M.] medeplegers van deze liquidatie waren. Na de liquidatie, op 4 september 2014, geeft [I.K.] aan [D.M.] aan – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5:
“Geliquideerde man is Iraniër [M.A.H.] (26)”– dat [N.H.] (‘Chavez’) en [K.J.] (‘Oog’) het nu ook zien en wel ‘pap’ gaan trekken. Op 5 september 2014 zegt [I.K.] tegen [D.M.] : ‘is ze eigen schuld bro serieus hoefte niet maar ja hij koos er voor’. [D.M.] reageert: ‘Klopt bro (…) die man heeft ons verraden bro en dat is een les voor anderen bro’.
Financiële notities
In de Ennetcom-data van een door [N.H.] gebruikt e-mailadres zijn financiële notities aangetroffen. Uit deze notities blijkt dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Ook in de Ennetcom-data van een door [K.J.] gebruikt e-mailadres worden financiële overzichten aangetroffen. In een in het appartement van [S.I.] in Benidorm (Spanje) in beslag genomen telefoon is voorts de volgende financiële notitie aangetroffen:
In deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), is naast een overzicht van betalingen aan personen, ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen waaruit blijkt dat de volgende bijnamen bij de volgende personen horen:
- Elvis: [D.M.]
- Nemoes: [S.I.]
- Lip: [I.K.]
- Spartan: [G.C.]
- Oog: [K.J.] .
Uit de PGP-berichten blijkt dat [I.K.] in eerste instantie een maandelijkse bijdrage van de organisatie kreeg van € 2.500,-. [I.K.] geeft op 18 september 2014 aan [K.J.] aan dat hij het met dat bedrag niet redt: ‘betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen’. [K.J.] antwoordt: ‘Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven (…) die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven’. [I.K.] stuurt het antwoord van [K.J.] door aan [S.I.] en [D.M.] . De drie personen beklagen zich vervolgens over hun inkomen. Zo zegt [I.K.] : ‘Kan liever uitkering nemen komt bijna op zelfde neer en broodjes verkopen bij kappie’. [S.I.] zegt dat ze aan het lijntje worden gehouden. Uit de berichten en de financiële notities kan worden opgemaakt, dat [S.I.] en [D.M.] elk € 5.000,- per maand van de organisatie ontvangen, dat de maandelijkse bijdrage van [I.K.] is verhoogd tot € 3.000,- en dat ook [G.C.] (‘Spartan’) als werker € 2.000,- ontvangt.
Dodenlijst
In de Ennetcom-data van het tijdens zijn aanhouding op 7 juni 2015 onder [G.C.] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 1] (‘ [bijnaam 3] ’), [slachtoffer 3] (‘Boeloe’), [O.L.] en de broers [naam 3] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 1] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[O.L.] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar. [O.L.] is, zoals vermeld, de broer van de in de Staatsliedenbuurt doodgeschoten [Y.L.] . Hij lijkt een sturende rol te hebben gekregen in de groepering rond [H.A.S.] .
Ook [slachtoffer 3] en de broers [naam 3] waren beoogde doelwitten van de organisatie.
De rechtbank roept in herinnering dat in één van de berichten in het onderzoek Tienshan over ‘dodenlijst’ wordt gesproken. [I.K.] heeft bij de politie verklaard dat er inderdaad een dodenlijst bestond.
Ook is in de Ennetcom-data van dit toestel een notitie aangetroffen met de naam
‘Kennie’s allemaal OT, AT en recherche’. Deze notitie is eveneens op 23 maart 2015 aangemaakt en bevat gegevens van diverse voertuigen (merk, type, kenteken). Uit navraag bij het RDW, de Rijksdienst voor het wegverkeer, is gebleken dat het gaat om voertuigen van de politie dan wel politiemedewerkers.
Reek
[slachtoffer 3] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek. Ook hij maakte deel uit van de groepering rond [H.A.S.] . Uit berichten aangetroffen op de door het NFI gedecrypte telefoon van [S.I.] blijkt dat er op 3 oktober 2015 een observatie heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 3] , die zich op dat moment in de Sporthallen Zuid in Amsterdam bevond, met als doel hem die dag op straat te liquideren. In de zaak tegen [R.P.] acht de rechtbank bewezen dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] . Hij stond op 3 oktober 2015 in contact met de door hem geregelde schutter – die op een brug nabij de sporthal [slachtoffer 3] stond op te wachten – en daarnaast met [S.I.] , die op zijn beurt weer contact had met [I.K.] .
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [S.I.] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek eye’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [S.I.] en [K.J.] op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 1] (“ [bijnaam 3] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [naam 3] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 3] (‘die bolle’). [K.J.] geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres 2] . De rechtbank acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [I.K.] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘Boeloeloe’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [I.K.] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [I.K.] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van oog wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
Conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich meerdere jaren, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens, zoals in de afzonderlijke zaaksdossiers bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, dan wel zich met cocaïnehandel bezighielden, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn.
Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 2] is gebruik gemaakt van twee vuurwapens, een semiautomatisch pistool en een machinepistool van het type Skorpion. Ná deze liquidatie wordt in PGP-berichten gesproken over het uit elkaar halen van deze wapens.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 4] is gebruik gemaakt van een pistoolmitrailleur van het merk CZ. Zoals hiervoor vermeld, is dit wapen ná de liquidatie bij [E.L.] aangetroffen.
En ook bij de liquidatie van [M.A.H.] is gebruik gemaakt van een vuurwapen, vermoedelijk een semiautomatisch pistool.
[I.K.] heeft bij de politie verklaard dat wapens op een locatie werden bewaard.
Daarnaast werd er ook over wapens gecommuniceerd.
Op 7 maart 2014 stuurt [N.H.] aan [I.K.] : ‘ik heb zo ie zoe pippa hier ligt doorgeladen op de tafel’. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] , in het kader van de voorgenomen liquidatie van [M.A.H.] , of er wel ‘apparaten’ zijn. [D.M.] antwoordt daarop dat die bij Reus ( [G.C.] ) liggen.
Deelnemen aan een criminele organisatie
Juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264)
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651)
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122)
De verdachte
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte aan de criminele organisatie heeft deelgenomen en zo ja, gedurende welke periode. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Dat de verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband en dat hij wist dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het zaaksdossier Tienshan.
De rechtbank wijst nogmaals op de volgende berichten die tussen de verdachte en [I.K.] zijn gewisseld:
Op 25 juli 2014 om 02.57 uur stuurt [I.K.] aan de verdachte: ‘Flikker hij zit achter alles achter mij en die gwen kk hond’. Ruim een kwartier later vraagt de verdachte aan [I.K.] : ‘Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??’.
Op 27 juli 2014 om 03.24 uur vraagt de verdachte aan [I.K.] : ‘Wat krijgen we de man neef haha heb geld nodiggg??’.
Op 30 juli 2014 om 19.48 uur vraagt de verdachte aan [I.K.] : ‘Hoeveel krijg je voor die neger??’. [I.K.] antwoordt: ‘Zoek die neger of boeloeloe ik krijg niks ze willen me dede idioot’. De verdachte reageert: ‘Boeloeloe rijd nog steeds zelfde brommer maar die neger staat toch op dodenlijst of niet? Eerst die neger boe moeten we timeren neger weten we al alles over’.
Ook roept de rechtbank in herinnering dat voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers.
De verdachte heeft voorts deelnemersgedragingen verricht.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] .
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte zich ook heeft bezig gehouden met het zogenoemde spotten van [slachtoffer 3] , alias ‘Boeloeloe’, een ander beoogd doelwit van de organisatie. Naast de hiervoor weergegeven berichten wijst de rechtbank op de volgende.
Op 30 juli 2014 zegt [I.K.] tegen de verdachte – als reactie op het hiervoor als laatste vermelde bericht: ‘Oke bro timer hem dan’. De verdachte zegt dan: ‘Alleen bij hem kan je geen apparaatje zetten en hij is nooit alleen’.
Op 3 augustus 2014 zegt [I.K.] tegen de verdachte: ‘Oke bro kijk boeloeloe eens brommer ofzo voor ze deur’. De verdachte reageert: ‘Ik ben nog west ik ga als ik naar osso rij hij rijd nog steeds zelfde brommer maar hij is niet van hem’.
Op 5 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan de verdachte of hij ‘boeloeloe’ nog heeft gezien.
Op 9 augustus 2014 zegt de verdachte tegen [I.K.] dat ‘boe’ bij een bepaalde kapsalon is.
Op 21 augustus 2014 zegt de verdachte tegen [I.K.] dat hij ‘dikke’ steeds heen en weer ziet rijden. Verder heeft hij het in dit bericht over een brommer en een kenteken. [I.K.] zegt: ‘Ewa zoek aub zoek’. De verdachte zegt: ‘Kijk elke dag bro’.
Ook heeft de verdachte het in berichten over de [straatnaam] .
Op 25 juli 2014 om 15.10 uur zegt de verdachte tegen [I.K.] – nadat hij in een eerder bericht had geklaagd over (kort gezegd) het Track and Trace-systeem onder de auto van [slachtoffer 1] – het volgende: ‘die andere apparaat van die gast in [straatnaam] werkt beter’. [I.K.] zegt daarop dat ‘ [straatnaam] ’ stil staat.
Op 27 juli 2014 om 04.22 uur zegt de verdachte tegen [I.K.] : ‘Neef die andere gast die ik moest volgen pit niet osso hij is wittenburg als die apparaat niet uit is gevallen’. [I.K.] reageert: ‘Waar is dat wittenburg? Bro is tegenover die [straatnaam] toch’ en ‘Daar woont hij precies niffo overkant wittenburg bij die albert heijn’.
Op 3 augustus 2014 om 01.43 uur vraagt [I.K.] aan de verdachte: ‘Bro wat zijn die code’s van die tracking van allebei’, gevolgd door het bericht om 02.26 uur: ‘allebei die codes en wacht woord’. De verdachte reageert met te zeggen dat:
- 0038651 van ‘ [straatnaam] ’ is en dat de code hetzelfde is;
- 0037288 van a1 is en dat de code 123456 is??.
De [straatnaam] is een straat in Amsterdam die aan [O.L.] kan worden gekoppeld. Zoals hiervoor vermeld, was ook [O.L.] een beoogd doelwit van de organisatie en ging na de vergismoord op 13 juli 2014 de zoektocht naar hem onverminderd voort.
De rechtbank begrijpt dat – naast een Track and Trace-systeem onder de auto van [slachtoffer 1] – tevens een Track and Trace-systeem onder de auto van [O.L.] was geplaatst. [I.K.] heeft dit in een van zijn politieverklaringen bevestigd. Kennelijk hield de verdachte ook de tracking van dit voertuig bij en leverde hij aldus een bijdrage aan ook het spotten van [O.L.] .
Dit zijn wezenlijke deelnemersgedragingen. Dat, naar de verdediging heeft betoogd, de voorgaande berichten mogelijk anders moeten worden uitgelegd, wordt door de rechtbank niet geloofd. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte geen enkele verklaring heeft willen afleggen en daarmee de redengevendheid voor het bewijs van de inhoud van deze berichten niet heeft ontzenuwd.
Tot slot wijst de rechtbank nog op het feit – hetgeen reeds in het kader van de identificatie van de verdachte als de gebruiker van het e-mailadres 8oes naar voren is gekomen – dat de verdachte op zowel 29 juli 2014 als 21 augustus 2014 geld heeft overgemaakt naar [I.K.] , die op dat moment in Spanje respectievelijk Marokko verbleef. Daarnaast heeft de verdachte ook beltegoed voor [I.K.] geregeld. Ook deze handelingen moeten worden gezien als ondersteunende gedragingen in het kader van het samenwerkingsverband.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie en wel gedurende de periode van 24 juli 2014 tot en met 24 augustus 2014, zijnde de periode dat de verdachte het PGP-toestel met daaraan gekoppeld de 8oes in gebruik heeft gehad.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 (Tienshan)
hij in de periode van 24 juli 2014 tot en met 21 augustus 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven, zijnde moord, strafbaar gesteld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk
- een GPS-baken/een Track and Trace-systeem en een laptop en een (mobiele) telefoon (voor het uitlezen van de data van dat GPS-baken/Track and Trace-systeem) en
- een van diefstal afkomstige auto en
- PGP-toestellen,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
Feit 2
hij in de periode van 24 juli 2014 tot en met 24 augustus 2014, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en onder andere
* [D.M.] en
* [I.K.] en
* [S.I.] en
* [G.C.] en
* [H.M.] en
* [N.H.] en
* [K.J.] en
* [M.A.H.]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapens en munitie).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Medeplegen van voorbereiding van moord
Feit 2
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van eendaadse samenloop zoals bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr. De deelname van de verdachte aan de criminele organisatie, zoals bewezen is verklaard onder feit 2, heeft namelijk uit meer bestaan dan het enkele medeplegen van feit 1.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft benadrukt dat indien de rechtbank tot een strafoplegging komt, het gaat om de voorbereiding van een liquidatie (en niet om een voltooid delict) en dat de verdachte slechts gedurende een korte periode deelnemer is geweest aan de criminele organisatie. Onder verwijzing naar lagere rechtspraak, heeft de verdediging – zo begrijpt de rechtbank het betoog – bepleit dat de gevorderde straf in de zaak tegen de verdachte te fors is.
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en (indien de rechtbank een gevangenisstraf van meer dan zes jaren overweegt) de per 1 juli 2021 in werking getreden Wet straffen en beschermen, als gevolg waarvan de periode waarover gedetineerden voorwaardelijk in vrijheid kunnen worden gesteld (VI) (een derde van de vrijheidsstraf) is gemaximeerd tot twee jaren.
De verdediging heeft verder verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte; de verdachte is een jonge man die ten tijde van zijn aanhouding in mei 2019 zijn leven op de rit had. De verdachte heeft ook geen strafblad. De voorlopige hechtenis, ten slotte, is voor de verdachte bijzonder zwaar geweest vanwege het coronavirus en de kwetsbare gezondheid van de verdachte. Weliswaar is de verdachte ook twee keer tijdelijk geschorst geweest, maar die periodes, van in totaal zeven maanden, zijn een soort van huisarrest geweest. De raadsman verzoekt deze tijd op de op te leggen straf in mindering te brengen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich samen met anderen, in georganiseerd verband, schuldig gemaakt aan de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] .
De voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1]
In de periode van 24 juli 2014 tot en met 21 augustus 2014 hielden de verdachte, medeverdachte [I.K.] en anderen zich bezig met de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] , de neef van [slachtoffer 2] , die op 20 februari 2014 was geliquideerd. [slachtoffer 1] moest om het leven worden gebracht, omdat hij mogelijk wraak zou willen nemen voor de liquidatie van [slachtoffer 2] en omdat hij mogelijk achter de liquidatie van [G.M.] , op 22 mei 2014, zou zitten.
Voor het begaan van de moord hadden de verdachten een GPS-baken dan wel Track and Trace-systeem voorhanden, dat onder een voertuig van [slachtoffer 1] was geplaatst, alsmede apparatuur om de data hiervan af te lezen, een gestolen auto en PGP-toestellen. Ook was er een schutter geregeld. De wijze van uitvoering van de voorbereiding had een professioneel karakter. Door de verdachten werd met behulp van versleutelde, geëncrypte communicatie (via de PGP-toestellen) de noodzakelijke informatie uitgewisseld. De inhoud van het intensieve berichtenverkeer tussen met name de verdachte en [I.K.] , en dan vooral de manier waarop over mensen(levens) wordt gesproken, is zeer schokkend en verdient het predicaat “gewetenloos”. Zo vraagt de verdachte aan [I.K.] : “
Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??” en “
Wat krijgen we de man neef haha heb geld nodiggg??”.
Dat het bij voorbereidingshandelingen is gebleven, is overigens niet te danken aan enig handelen van de verdachte, maar louter en alleen aan het feit dat [slachtoffer 1] , in de avond/nacht dat de schutter klaar stond, niet kwam opdagen en later het GPS-baken onder zijn auto heeft gevonden.
De voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden in het kader van de criminele organisatie waartoe de verdachte behoorde.
Criminele organisatie
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen dit criminele samenwerkingsverband zijn onder meer voorbereidingen getroffen om ook andere beoogde doelwitten te liquideren, onder wie [O.L.] en [slachtoffer 3] .
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer als professioneel te kenschetsen. Binnen de organisatie werden opdrachten gegeven om doelwitten te liquideren. Deze opdrachten werden verder uitgezet onder de leden van de organisatie. Er werden zogenoemde ‘spotters’ ingezet om de doelwitten te observeren en ‘hitters’ die de liquidaties uitvoerden. Voor deze werkzaamheden werden (gestolen) voertuigen geregeld en vuurwapens. Een groot deel van de leden van de organisatie werd hiervoor (maandelijks) betaald. Van de financiën werd een boekhouding bijgehouden.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Binnen de organisatie bestond een dodenlijst met namen en adressen van de verschillende doelwitten. Uit de aangetroffen communicatie rijst een verontrustend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen en voorbereiden van liquidaties bezig hield. De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in huiveringwekkende berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn.
De verdachte heeft gedurende een maand intensief deelgenomen aan deze organisatie. Hij had daarin, zoals reeds overwogen, een zeer actieve en cruciale rol. Hij was feitelijk betrokken bij het ‘spotten’ van meerdere doelwitten van de organisatie. De verdachte wist dat deze doelwitten op een dodenlijst stonden.
Het behoeft geen betoog dat liquidaties voor grote onrust en een groot gevoel van onveiligheid zorgen in de samenleving. Moord is als zodanig al een van de ergste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht dat ongekend leed veroorzaakt voor nabestaanden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een liquidatie.
Gelet op de ernst van de feiten komt alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur als straf in aanmerking.
De persoon van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen door zich vanaf zijn aanhouding consequent op zijn zwijgrecht te beroepen. Zelfs nadat [I.K.] , de enige medeverdachte uit de organisatie met wie de verdachte communiceerde, alsnog verklaringen had afgelegd, heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Het gebrek aan het nemen van verantwoordelijkheid en het tonen van inzicht in zijn drijfveren, rekent de rechtbank de verdachte aan. Dat de verdachte zich heeft ingelaten met een criminele organisatie waarbij repercussies wellicht niet worden geschuwd, is iets wat voor zijn eigen rekening en risico komt.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden. De verdachte had sinds 2017 een vaste baan. Op het moment dat de verdachte in het onderhavige onderzoek werd aangehouden, op 7 mei 2019, was de verdachte ongeveer vijf maanden gehuwd. Na het plegen van de onderhavige feiten, toen hij 20 jaar was en schoolvakantie had, lijkt hij zijn leven in positieve zin te hebben veranderd. Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 april 2021, blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank ziet in deze omstandigheden reden de door het Openbaar Ministerie gevorderde gevangenisstraf iets te matigen.
De rechtbank ziet noch in de wijziging van de VI-regeling noch in de voorlopige hechtenis van de verdachte reden om de op te leggen straf nog verder te matigen, zoals door de verdediging is verzocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden is.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet per definitie als een zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 7 mei 2019, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de termijn van 16 maanden is overschreden.
De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die met name zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in deze megazaak hebben in april 2018 plaatsgevonden. De politie heeft het einddossier – ondanks voortdurende activiteit – echter niet eerder kunnen afronden dan in oktober 2019, als gevolg van met name het intensieve onderzoek aan de Ennetcom-berichten. Vervolgens is het dossier in november 2019 door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden verspreid, waarna reeds in januari 2020 een regiezitting is gehouden. Oorspronkelijk waren in deze zaak tien verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal meer dan vijftig ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in meerdere zaken diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden vele zittingsdagen te worden uitgetrokken, ook in verband met het uitoefenen van het spreekrecht door diverse nabestaanden/slachtoffers en het bespreken van vorderingen van benadeelde partijen. Daarbij heeft de rechtbank bovendien rekening moeten houden met de omstandigheid dat vanwege veiligheidsaspecten rondom deze zaak, de behandeling grotendeels heeft moeten plaatsvinden in een extra beveiligde zittingszaal, waarvan de beschikbare capaciteit beperkt is.
De rechtbank acht vanwege deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren gerechtvaardigd. Dit betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

7.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft, door tussenkomst van mr. F.A. ten Berge als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 9.932,96 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade betreffen reiskosten van € 2.432,96.
De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 7.500,00.
Ter zitting van 29 april 2021 heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht. De reiskosten betreffen vliegtickets naar Marrakech (2014), Malaga (2015) en Suriname (2015). Deze kosten zijn gemaakt om het reële gevaar te ontvluchten.
Ter zitting van 29 oktober 2021 heeft de gemachtigde verduidelijkt dat de vordering ter zake van de immateriële schade is gebaseerd op artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW): de benadeelde partij is op andere wijze in zijn persoon aangetast.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering ten aanzien van de materiële schade, dan wel dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank overweegt als volgt.
Materiële schade
Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden dat de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 1 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden zoals bedoeld in artikel 6:106 BW.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij pas in mei 2021 – kort voor de inhoudelijke behandeling van de zaak – een intake bij een psycholoog heeft ingepland. Er zijn geen stukken waaruit blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dan wel op grond waarvan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel (door concrete omstandigheden). Evenmin is sprake van een situatie dat dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, meebrengen dat (zonder meer) van aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024). Daarbij betrekt de rechtbank dat de benadeelde partij – die, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen en kennelijk in een bepaald (crimineel) milieu verkeerde – reeds in maart 2014, dat is vóór het onder 1 bewezen verklaarde feit, een kogelwerend vest droeg. De benadeelde partij zal daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten
De beslissing dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk is, heeft tot gevolg dat de benadeelde partij zijn (eventuele) eigen proceskosten moet dragen, alsmede de kosten moet betalen die door de verdachte ter verdediging tegen deze vordering zijn gemaakt. Deze laatste kosten worden begroot op nihil.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 46, 47, 57, 63, 140 (oud) en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
bewezendat de verdachte de onder
1 en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de eigen proceskosten moet dragen en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten die door de verdachte ter verdediging tegen deze vordering zijn gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van één Apple iPhone, zoals vermeld op de beslaglijst.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. Z.T. Pronk en mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2022.