ECLI:NL:HR:2020:1380

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
19/01820
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van voorbereiding van gewelddadige overval met gebruik van telefoons als voorbereidingsmiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, was beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van een gewelddadige overval. De overval was gepland op 10 december 2014, waarbij een grote hoeveelheid geld van € 374.000 zou worden weggenomen. De verdachte had samen met medeverdachten een plan opgezet om het geld, dat door een man naar haar appartement zou worden gebracht, te stelen. De verdachte en haar medeverdachten hadden verschillende voorwerpen, waaronder bivakmutsen, handschoenen en mobiele telefoons, voorhanden om de overval uit te voeren.

Het hof had vastgesteld dat de telefoons speciaal waren aangeschaft voor de overval en dat ze van groot belang waren voor de communicatie en timing van de overval. De verdachte moest per sms laten weten wanneer het geld bij haar was afgeleverd. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof, dat de telefoons bestemd waren tot het begaan van het voorbereide misdrijf, niet onjuist was en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het hof in stand bleef.

De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, genummerd 19/01764, 19/01778 en 19/01779, en benadrukt de rol van communicatie via mobiele telefoons in de voorbereiding van misdrijven. De uitspraak bevestigt dat voorwerpen die specifiek zijn aangeschaft voor een misdrijf, zoals telefoons in deze zaak, als voorbereidingsmiddelen kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01820
Datum8 september 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019, nummer 23/003508-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T.E. Korff, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsoverwegingen

2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 2 bewezenverklaard dat:
“zij op 10 december 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een diefstal in vereniging voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld, opzettelijk een personenauto, merk BMW, en een personenauto, merk Opel Astra, en een personenauto, merk KIA, en bivakmutsen en handschoenen en mobiele telefoons, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad.”
2.2
Het hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Op grond van tapgesprekken is (...) de verdenking ontstaan dat [medeverdachte 2] samen met anderen een overval wilde plegen op 10 december 2014. Door de politie is besloten voorafgaand hieraan in te grijpen. Op een terras in de wijk […] te Amsterdam zijn toen [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] aangehouden. Bij de aanhouding zijn bij de verdachten en in hun voertuigen verschillende goederen aangetroffen, waaronder bivakmutsen, handschoenen en mobiele telefoons. Later op de dag is [verdachte] in de buurt van de Nederlands-Belgische grens aangehouden, samen met een man genaamd [medeverdachte 5]. In de auto waarin zij zich bevonden zijn reisbescheiden op naam van [verdachte] voor een vliegreis op 10-11 december 2014 van Brussel via Zürich naar Hong Kong aangetroffen (p. 60092) en een koffer waarin, verstopt in speelgoed, een geldbedrag van € 374.000 zat.
Op grond van getapte gesprekken en (WhatsApp-)berichten is tevens de verdenking gerezen dat [verdachte], destijds vriendin van [medeverdachte 2], (...) een belangrijke rol heeft gespeeld.
(...)
Vaststaat dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] het vooropgezette plan hadden om op woensdag 10 december 2014 een hoeveelheid geld te bemachtigen, die [verdachte] voor derden naar het buitenland zou vervoeren en waartoe op die datum een persoon bij haar langs zou komen. Daartoe hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verschillende voorwerpen voorhanden: voertuigen, bivakmutsen, handschoenen en telefoons. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn aangehouden op een terras nabij de woning van [verdachte]; zij waren toen in gezelschap van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], die ook zijn aangehouden. (...)
Mede gezien de verklaring van [medeverdachte 4] gaat het hof er vanuit dat het primaire plan van verdachten was om de hoeveelheid geld in of bij het appartementencomplex waar [verdachte] woonachtig is weg te nemen kort nadat het geld door iemand naar haar toe was gebracht. Uit de tapgesprekken van 10 december 2014 tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] kan worden afgeleid dat zij op 10 december 2014 wisten dat er een man naar haar woning zou komen en haar zou gaan vergezellen. Deze man bleek later [medeverdachte 5] te zijn.
Dat de overval in of bij de woning zou plaatsvinden vindt steun in de tapgesprekken, waaronder een tapgesprek van 5 december 2014 (p. 60054), waarin [verdachte] spreekt over een afspraak ‘volgende week woensdag’ tussen 2 en 3, waarmee kennelijk is gedoeld op de afspraak van [verdachte] op 10 december 2014 met [medeverdachte 5]. Daarbij bespreken [verdachte] en [medeverdachte 2] of het een voordeel of een nadeel is dat de scholen uitgaan rond dat tijdstip en dat er dan veel mensen lopen.
Voorts vindt het steun in de communicatie tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] op de dag van de overval zelf. [verdachte] moest van [medeverdachte 2] op het moment dat ‘het’ (het hof begrijpt het geld) er zou zijn een sms-bericht sturen aan [medeverdachte 2] met de tekst ‘ja’ en zij moest de koffer vast open leggen. Ook heeft [medeverdachte 2] in een tapgesprek tegen [verdachte] gezegd dat als ze er zouden zijn: “boem boem”, en ook als het er was: “boem boem” (het hof begrijpt dat er actie zou worden ondernomen zodra de perso(o)n(en) met het geld er zou(den) zijn). Kort nadat [medeverdachte 5] arriveert, stuurt [verdachte] inderdaad een sms: “ja” en na tien minuten opnieuw een sms: “vertrek nu”. Om 15.08 uur, 3 minuten later, hebben [medeverdachte 5] en [verdachte] het appartementencomplex samen verlaten, zo is waargenomen tijdens een observatie. Ze hadden een koffer bij zich. Op het moment dat [verdachte] net met [medeverdachte 5] in de auto zat, stuurde ze wederom een sms-bericht naar [medeverdachte 2] met de inhoud: waar bn je? Het observatieteam heeft waargenomen dat de auto met daarin [medeverdachte 5] en [verdachte] richting de A10 reed maar omkeerde en terugreed richting de woning van [verdachte]. Zij stapte uit en liep richting de woning. Uit de taps is gebleken dat zij toen zes keer [medeverdachte 2] heeft gebeld. Daarna is ze weer in de auto gestapt die toen wegreed. Ook dit past in het scenario dat de diefstal van het geld in of bij het appartementencomplex had moeten plaatsvinden, maar dat dit door de arrestatie van de mannelijke verdachten is mislukt. (...)
In het plan om geld in of bij het appartementencomplex van [verdachte] weg te gaan nemen ligt het gebruik van geweld dan wel bedreiging met geweld besloten. Het hof acht niet aannemelijk dat de persoon die het geld zou komen brengen, naar later bleek [medeverdachte 5], de grote som geld, vrijwillig en zonder verzet zou afgeven aan of laten meenemen door verdachten. Het gebruik van geweld dan wel de bedreiging met geweld zou dan ook nodig zijn geweest om de diefstal te voltooien. Dat er geen wapens bij de aangehouden verdachten zijn aangetroffen doet, mede gelet op het postuur van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], het getalsmatige overwicht van verdachten, en de dreiging die uitgaat van personen met bivakmutsen, aan deze gevolgtrekking niet af.
Ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het wegnemen op zichzelf overweegt het hof tot slot nog als volgt. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij het geld zou vervoeren voor andere mensen. Verder heeft zij niet willen verklaren over de mensen voor wie zij het geld zou gaan vervoeren. Het hof stelt vast dat het geld kennelijk toebehoorde aan deze mensen, hierna ‘de organisatie’ genoemd, en in elk geval niet aan haar. Daardoor zou er, ongeacht het antwoord op de vraag of ‘de organisatie’ illegaal over het geld beschikte, sprake zijn van een wederrechtelijk wegnemen van het geld indien het tot een uitvoering van het voorgenomen delict zou zijn gekomen.
(...)
Voorwerpen bestemd voor het begaan van een misdrijf
[medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zijn op een terras aangehouden, waar zij waren gearriveerd met drie voertuigen. Bij de aanhouding zijn bij de verdachten en in hun voertuigen verschillende goederen aangetroffen, waaronder bivakmutsen, handschoenen en mobiele telefoons. Blijkens de getapte telefoongesprekken waren deze - speciaal voor de overval aangeschafte - prepaid telefoons van groot belang voor de timing van de overval. Gelet op het misdadige doel dat verdachten voor ogen stond, zoals hiervoor uiteengezet, waren deze voorwerpen dus bestemd tot het samen plegen van een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld. Uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] in de periode voorafgaand aan de aanhouding dusdanig nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 2], dat ook zij als medepleger de auto’s, handschoenen en bivakmutsen voorhanden heeft gehad.
Conclusie
Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] ter voorbereiding van een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld drie voertuigen, bivakmutsen, handschoenen en mobiele telefoons voorhanden hebben gehad, zoals onder 2 ten laste is gelegd.”

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de in de bewezenverklaring onder 2 bedoelde telefoons waren bestemd tot het begaan van het voorbereide misdrijf.
3.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de in het dossier gevoegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer in:
“De voorbereidingsmiddelen zijn blijkens de tenlastelegging:
- (...)
- één of meer mobiele telefoons.
(...)
Zij heeft wel één van de telefoons voorhanden gehad. De telefoon is niet bestemd tot het begaan van een diefstal met geweld dan wel een afpersing. Deze telefoon werd enkel gebruikt om contact te onderhouden met één van de medeverdachten.
Het feit dat tijdens de voorbereiding gebruikt gemaakt werd van mobiele telefoons en auto’s, heeft niet direct tot gevolg heeft dat deze mobiele telefoons en voertuigen als ‘voorbereidingsmiddelen in de zin van artikel 46 Sr’ kunnen worden bestempeld. Zie bijvoorbeeld HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956,
NJ2013/133, waarin werd geoordeeld dat een telefoon waarmee verdachten gesprekken voerden over een uit te voeren overval, niet kon worden aangemerkt als een voorwerp dat bestemd was tot het begaan van die overval. De telefoon werd gebruikt bij de voorbereiding van de overval, maar zou geen rol van betekenis hebben bij het uitvoeren van de overval.
Om te beoordelen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf dient gekeken te worden naar de uiterlijke verschijningsvorm van het middel, het gebruik daarvan en het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had. De telefoon die cliënte voorhanden heeft gehad is naar de uiterlijke verschijningsvorm bestemd voor de voorbereiding van een mogelijk misdrijf door contact met elkaar te kunnen onderhouden maar niet bestemd tot het begaan van dat misdrijf dat wordt voorbereid. Hier zit een wezenlijk onderscheid.
Naar het standpunt van de verdediging dient dan ook (meer subsidiair) vrijspraak te volgen nu cliënte:
(...)
b) het voorwerp (te weten de telefoon) die zij wel voor handen heeft gehad niet bestemd tot het begaan van een diefstal met geweld.”
3.3.1
Artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
3.3.2
In deze bepaling wordt met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956.) Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid.
3.4
Het hof heeft in de onder 2.2 weergegeven bewijsoverwegingen vastgesteld dat de (prepaid) telefoons speciaal zijn aangeschaft voor de overval, dat blijkens de getapte telefoongesprekken de telefoons van groot belang waren voor de timing van de overval en dat op de dag van de voorgenomen overval de communicatie tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] onder meer inhield dat de verdachte per sms moest laten weten wanneer het geld bij haar was afgeleverd, wat de verdachte ook meermalen heeft gedaan. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid, is niet onjuist en toereikend gemotiveerd.
3.5
De klacht faalt.

4.De beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten van de cassatiemiddelen over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 september 2020.