Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2019 in de zaken tussen
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
€ 31.191.339. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 1.462.115 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- bepaalt dat de door verweerder gevraagde beperking van de kennisneming van de stukken door verweerder genummerd als 1, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 15, 16, 17, 18 gerechtvaardigd is;
- bepaalt dat de beperking van de kennisneming van het door verweerder als 2 genummerde stuk gerechtvaardigd is met uitzondering van de bijlagen 4 en 5;
- bepaalt dat beperking van de kennisneming van het door verweerder als 5 genummerde stuk, de brief van 9 augustus 2013, gerechtvaardigd is met uitzondering van pagina 1, pagina 2 tot punt 2, pagina 3 vanaf de laatste alinea en pagina 4 tot punt 4;
- bepaalt dat beperking van de kennisneming van het door verweerder als 10 genummerde stuk, de brief van 23 oktober 2013, gerechtvaardigd is met uitzondering van de pagina’s 2, 3, en 4, met uitzondering van de tweede alinea van pagina 4;
- bepaalt dat beperking van de kennisneming van het door verweerder als 14 genummerde stuk, de brief van 13 december 2013, gerechtvaardigd is met uitzondering van de pagina’s 2 en 4;
- stelt verweerder in de gelegenheid om de rechtbank binnen één week na dagtekening van deze beslissing te berichten welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt;
- stelt eiseres in de gelegenheid op de voet van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb de rechtbank binnen één week na dagtekening van deze beslissing te berichten of zij er in toestemt dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van de ongeschoonde versie van de twee verslagen.
Overwegingen
€ 424.463.628 op haar B-aandelen als agio gestort. In totaal heeft [B bank] dus € 425.000.000 op haar B-aandelen gestort. Gelet op de verhoudingen van het nominale aandelenkapitaal heeft [A bank] een belang van 95% en [B bank] een belang van 5% in eiseres. Aan de A- en B-aandelen waren geen speciale stem- of vetorechten verbonden.
65.000.000
€ 175.000.000 met een vaste rente van 4,176%. Op 11 december 2006 werd besloten dat deze lening zou worden terugbetaald op 29 december 2006. Op deze datum is een Profit Sharing Bond uitgegeven door [C bedrijf] aan [A bank] ter grootte van € 175.000.000 met een winstdelende rente. De winstdelende rente bestaat uit een geringe vaste rente en 99% van [C bedrijf] ’s cumulatieve winsten voor belasting, nadat de vergoeding op de door eiseres gehouden Preferente Aandelen is voldaan. De Profit Sharing Bond had een looptijd van 5 jaar. De Profit Sharing Bond was na afloop aflosbaar tegen het oorspronkelijke uitgiftebedrag, maar in het geval van een eerdere vereffening van [C bedrijf] zou de houder van de Profit Sharing Bond ook gerechtigd zijn tot 99% van het overigens aan de aandeelhouders van [C bedrijf] ter beschikking staande batige liquidatiesaldo, waarbij deze ‘liquidatiebonus’ – maar niet de hoofdsom – achtergesteld was aan de terugbetaling van het nominaal aandelenkapitaal en de agiostorting op de Preferente Aandelen.
25.000.000
€ 500.000.000 uit aan [B bank] . Daartoe zijn eiseres en [B bank] een Global Master Securities Lending Agreement (hierna: GMSLA) aangegaan. Deze GMSLA bepaalt onder welke voorwaarden individuele securities lending transacties mogelijk zijn. Uit de schedule bij de betreffende GMSLA blijkt dat eiseres en [B bank] overeenkomen dat voor de securities lending door [B bank] geen collateral wordt gegeven. [B bank] betaalt eiseres hiervoor een commitment fee van € 60.000 en een vergoeding van 15 basispunten over het nominale bedrag van de portefeuille. Als gevolg van de GMSLA had eiseres een kredietrisico van € 500 miljoen op [B bank] . Mocht zich een verlies voordoen, dan zou de eerste € 435 miljoen van dit verlies worden gedekt door het eigen vermogen van eiseres en vervolgens € 65 miljoen via het door [A bank] verstrekte vreemde vermogen. Derhalve bedroeg het totale indirecte kredietrisico van [A bank] op [B bank] € 75 miljoen (namelijk € 10 miljoen aan eigen vermogen en € 65 miljoen aan vreemd vermogen). Om zich te beschermen tegen dit kredietrisico, kocht [C bank] van [U bank] een eenjaars Credit Default Swap op [B bank] van € 75 miljoen. De premie voor deze Credit Default Swap was 21 basispunten voor de periode 1 oktober 2006-30 september 2007. Een gedeelte van deze premie werd vervolgens aan [B bank] doorbelast. [C bank] en [A bank] gingen een interne Credit Default Swap aan om het voordeel van de kredietbescherming over te dragen aan [A bank] .
B Dividend Amount) equal to a proportion of the profits of [X] before taxation but after making certain adjustments for (i) taxation in lieu of the taxation charge levied in [X] ’s accounts (the
Substitute Tax Charge); and (ii) costs and expenses incurred by [X] (the
Net Income and Expense Adjustment). The B Dividend Amount over any financial year will be adjusted, as necessary, for any losses suffered on the Portfolio, the [X] Swap, the [X] Contingent Swap or the Securities Lending Agreement in such financial year. If for any reason the B Dividend Amount remains unpaid (in whole or in part), the deficit will be added to the B Dividend amount for the following financial year.
[(N x FR) – (A + B) + (C – D)] x actual/actual
A Dividend Amount).”
50.000.000
(= € 150.000.000 + € 175.000.00) wordt uitgeleend aan [B bank] onder de GMSLA. [B bank] betaalde daarvoor een commitment fee van € 200.000 en een securities lending fee ter grootte van 15 basispunten berekend over het nominale bedrag.
Geschil en standpunten van partijen3.1.In geschil is of:
€ 32.737.898. Per saldo komt eiseres aldus volgens verweerder geen deelnemingsverrekening toe.
Beslissing
mr. J. Gooijer, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.