Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 9 juni 2016, nr. 13/00796, op het hoger beroep van belanghebbende betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2007, de daarbij gegeven beschikking ter zake van een vergrijpboete. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
.[F] had inmiddels 5 percent van de aandelen in [D] verworven. Met de gelden afkomstig uit de PPL heeft [D] een obligatieportefeuille gekocht van [F]. Op dezelfde datum zijn optie-overeenkomsten gesloten tussen [F] en [C] Holding. Het betreft putopties op de belangen van 95 percent onderscheidenlijk 5 percent in [D] en op de PPL. De tot de [B]–groep behorende vennootschap [G] N.V. (hierna: [G] NV) en [D] hebben eveneens op 22 december 2006 een zogenoemde ‘Asset Management Agreement’ gesloten waarin, kort gezegd, het beheer van de portefeuille werd opgedragen aan [G] NV. De portefeuille werd geadministreerd op een rekening van [D] bij [B] N.V.
,dat [D] en [L] naast de obligatieportefeuilles geen andere activa hadden, en dat [D] en [L] werden geconsolideerd in de jaarrekening van de [B]-groep. Het Hof heeft daarbij nog overwogen dat de mogelijkheid dat [F] en/of [B] N.V. hun putopties zouden uitoefenen aan deze duiding geen afbreuk doet.
.De Hoge Raad verwijst naar hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 3.2.3.3 tot en met 3.2.3.10 van het heden gewezen arrest in de zaak met kenmerk 15/05278, ECLI:NL:HR:2017:638
.De overige middelen van belanghebbende behoeven daarom geen behandeling.
6.Slotsom
.