20.4.Tot slot heeft het college terecht eisers tegengeworpen dat de herkomst van twee stortingen (€ 300,- op 27 juli 2020 en € 50,- op 4 augustus 2020) niet aannemelijk gemaakt is. Eisers stellen weliswaar dat dit het opgenomen vakantiegeld is (€ 200,- op 27 juni 2020 en € 20,- op 9 juli 2020), maar nu er een aantal weken tussen zit qua tijd en de bedragen ook niet met elkaar overeen komen is alleen hun verklaring daarover niet genoeg om dat aan te kunnen nemen.
21. Voor zover eisers betogen dat het college het recht op bijstand had kunnen vaststellen met inachtneming van de stortingen, is de rechtbank van oordeel dat het college dat niet kan vaststellen. Niet alleen deze stortingen maken de financiële situatie onduidelijk. Dat komt ook omdat een deel van de bankafschriften ontbreekt, geen inzicht is gegeven in de transacties met de drie auto’s, er bij de werkzaamheden voor de stichting veelal sprake was van contante betalingen en de financiële verstrengeling met de stichting er feitelijk nog steeds was.
22. Gelet op het voorgaande kon het college het recht op bijstand niet vaststellen. Het college heeft de aanvraag om bijstand daarom terecht afgewezen.
Het beroep over de afgewezen nieuwe aanvraag is dus ook ongegrond.
De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen gelijk.
De rechtbank verklaart de drie beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzitter, en mr. P.H. Broier en mr. M.W. Venderbos, leden, in aanwezigheid van mr. N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 mei 2023.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Intrekking en terugvordering
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden
waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn
arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Op grond van het tweede lid van dit artikel is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de PW, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de PW wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze (a) betreffen inkomsten uit of i verband met arbeid, inkomsten uit vermogen […], dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen en (b) betrekking hebben op de periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de PW, voor zover van belang, kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Ingevolge artikel 53a, eerste lid, van de PW, voor zover van belang, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Ingevolge artikel 53a, zesde lid, van de PW is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de PW herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 58 van de PW kan het college kosten van bijstand terugvorderen voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de PW, voor zover hier van belang, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenplicht.
Op grond van het tweede lid wordt in dit artikel onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
Op grond van het zevende lid kan het college:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten geldt bij afstemming op het aspect van de verwijtbaarheid dat indien sprake is van opzettelijk handelen of nalaten 100% van het benadelingsbedrag passend is en bij grove schuld 75%. Is er geen sprake van opzet en ook niet van grove schuld, dan is 50% van het benadelingsbedrag passend. Bij verminderde verwijtbaarheid is 25% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt.