ECLI:NL:CRVB:2018:263
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet gemelde epileeractiviteiten
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellante, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante ontving bijstand vanaf 30 maart 2006, maar er ontstond twijfel over haar recht op bijstand na een anonieme tip dat zij inkomsten genereerde door het epileren van wenkbrauwen. Na een administratief vooronderzoek en een gesprek met een handhavingsconsulent, concludeerde het college dat appellante haar wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden. Het college besloot de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en een aanzienlijk bedrag terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar verlaagde de opgelegde boete. In hoger beroep betoogde appellante dat haar activiteiten niet als op geld waardeerbaar moesten worden beschouwd, maar de Raad oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand opleverde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het college een nieuw besluit moest nemen over de bezwaren tegen de intrekking en terugvordering, waarbij het recht op bijstand opnieuw moest worden vastgesteld. De boete werd herzien en vastgesteld op € 1.190,54, rekening houdend met de draagkracht van appellante. De Raad veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van appellante.