Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Inleiding
Totstandkoming en inhoud van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
criminal charge, zodat ook geen sprake is van een punitieve sanctie en de onschuldpresumptie in de zin van artikel 6, tweede lid, van het EVRM en artikel 48 van het EU Handvest niet van toepassing is. Dit maakt volgens de Afdeling dat artikel 14, eerste lid, van de RWN in de situatie dat de intrekking is gebaseerd op het tegenwerpen van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag niet vereist dat de staatssecretaris moet aantonen dat de betrokkene formeel is aangeklaagd of dat moet zijn voldaan aan de strafrechtelijke bewijsstandaard. De arresten Hüls [12] , E.ON Energie [13] en Glencore [14] maken volgens de Afdeling evenmin dat de onschuldpresumptie van toepassing is of dat betrokkenheid bij genocide bewezen moet worden. De Afdeling overweegt verder dat de omstandigheid dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven of handelingen als genoemd in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag en dat hij hierover heeft gezwegen, voldoende grond is voor de conclusie dat het Nederlanderschap niet zou zijn verleend wanneer deze informatie tijdens het verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap beschikbaar was geweest, omdat er dan ernstige vermoedens zouden bestaan dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. Van strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel is volgens de Afdeling geen sprake, omdat deze systematiek voor de intrekking van het Nederlanderschap volgt uit de RWN en de Handleiding RWN. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de situatie van eiser anders te concluderen dan de Afdeling of hierover prejudiciële vragen te stellen. Net als de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over het antwoord op de opgeworpen vraag. De staatssecretaris heeft dan ook de juiste toetsingsmaatstaf gebruikt.
equality of arms) en het recht op een effectieve verdediging, is onder meer neergelegd in artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest. Ook los van deze verdragsbepalingen geldt dit recht in de nationale rechtsorde. Daaruit vloeit voort dat partijen in een procedure in beginsel recht hebben op kennisneming van alle stukken uit het dossier. Dat neemt niet weg dat op dit recht uitzonderingen mogelijk zijn. Artikel 8:29 van de Awb geeft een regeling voor het geheel of gedeeltelijk geheimhouden van stukken in procedures bij de bestuursrechter. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is de beperkingsmogelijkheid bij toepassing van artikel 8:29 van de Awb met zodanige waarborgen omkleed dat het recht op een eerlijk proces daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt. [19] De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de procedure op grond van artikel 8:29 van de Awb op zichzelf zorgvuldig en in overeenstemming met het arrest ZZ is, wat betekent dat de wezenlijke inhoud van artikel 47 van het EU Handvest niet wordt aangetast door die procedure. [20]
equality of armsen dat eiser hiervoor dus niet hoeft te worden gecompenseerd, anders dan dat de bestuursrechter extra zorgvuldig naar de onderliggende stukken kijkt. Eisers beroep op arrest Korošec leidt niet tot een andere conclusie. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat uit dit arrest onder meer voortvloeit dat het de taak van de bestuursrechter is om zo nodig compensatie te bieden indien een partij niet in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de wederpartij. In situaties als deze, waar de staatssecretaris zich baseert op een individueel ambtsbericht van de minister, moet beoordeeld worden of de staatssecretaris zich ervan heeft vergewist dat het individueel ambtsbericht zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is, of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad om het ambtsbericht te betwisten en of hij met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van de adviezen heeft betwist of met andere stukken concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd voor twijfel aan de inhoud daarvan. [22] Deze beoordeling zal de rechtbank hieronder verrichten.
International Criminal Tribunal for Rwanda(ICTR) veel valse getuigenverklaringen zijn afgelegd. Tot slot betoogt eiser dat sprake is geweest van sturende vragen en tunnelvisie van de vertrouwenspersoon, wat de objectiviteit, onpartijdigheid en inzichtelijkheid van de individueel ambtsberichten raakt. De conclusie die eiser aan het voorgaande verbindt, is dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de onderbouwing van de aan eiser tegengeworpen 1(F)-gedragingen.
Gikongoro Agricultural Development Project(GADP). In deze periode zou eiser diverse milities uit het noorden hebben aangetrokken om te werken voor het GADP. Eiser zou deze milities duidelijke instructies hebben gegeven om haat te zaaien tegen de Tutsi’s in Gikongoro. Toen de genocide aanving zouden deze milities zijn ingezet om wegversperringen op te zetten met het doel de ontsnapping van Tutsi’s te voorkomen.
Mouvement Révolutionnaire Nationale pour le Dévelopment(MRND) en zou één van de oprichters van de
Cercles des Republicains Progressistes(CRP) zijn geweest, waar hij de functie van voorzitter zou hebben bekleed vanaf het moment van oprichting in 1990 tot 1992. De CRP bestond uit een groep van ongeveer tweehonderd extremistische intellectuelen, die verantwoordelijk zouden zijn geweest voor het ontwerpen en verspreiden van de haat tegen de Tutsi’s. Deze door de CRP gecreëerde ideologie zou voor milities de leidraad hebben gevormd voor de uitvoering van de genocide. Eiser zou veel bijeenkomsten hebben voorgezeten waarin haat gezaaid werd tegen de Tutsi’s en zou daarom kunnen worden beschouwd als bedenker en planner van de genocide. De CRP was geen politieke partij, maar zou de voorloper zijn geweest van de politieke partij
Coalition pour la Defense de la Republique(CDR). Deze partij zou na een proces van twee jaar zijn opgericht door leden van de CRP en was een pro-regering en anti-Tutsi partij. De CDR was duidelijk gericht op het uitroeien van Tutsi’s en haar ideologie bevorderde de uitvoering van de genocide. Zij creëerde militie-groeperingen genaamd
Impuzamugambiwelke nauw samenwerkte met de
Interahamwe, milities van de MRND. Deze milities speelden een grote rol in het uitvoeren van de genocide in 1994. Eiser zou één van de oprichters en actief lid van de CDR zijn geweest, maar geen duidelijke leidinggevende rol binnen deze partij hebben gespeeld. Hij zou op de achtergrond als ideoloog van de partij hebben gefungeerd. Niet bekend is wanneer eiser de CDR zou hebben verlaten. De CDR is in 1994, na de genocide, ontmanteld.
Radio Télévision Libre des Mille Collines(RTLM) hebben opgericht. Eiser was ook aandeelhouder van deze radiozender. RTLM werd gebruikt om de ideologische boodschap van haat tegen de Tutsi-bevolking in Rwanda te verspreiden. Eiser en Nahimana zouden elkaar goed hebben gekend en voortdurend in contact met elkaar hebben gestaan. Er is niets bekend over een mogelijk door eiser beklede positie bij RTLM. Over een mogelijke samenwerking tussen eiser en de oud minister-president Jean Kambanda is ook niets bekend.
Institut de Science Agronomique de Rwanda(ISAR). Het hoofdkwartier van deze organisatie was gevestigd in Rubona, in de prefectuur Butare. In zijn functie was eiser verantwoordelijk voor alle onderzoekslocaties van het ISAR in Rwanda en zou hij de direct leidinggevende van de directeuren van de onderzoekslocaties zijn geweest. Onder leiding van eiser zouden vele Tutsi’s zijn vervolgd en gemarteld. Eiser zou zijn positie van algemeen directeur hebben gebruikt om de
Organisation de l’Auto Défence Civile(ADC) te faciliteren. De ADC bestond uit lokale burgermilities, welke in 1990 werden geïntroduceerd, maar pas vanaf 1993 tot het einde van de genocide in 1994 zeer actief zouden zijn geworden. In theorie was de ADC een civiele organisatie die de veiligheid in de dorpen moesten garanderen, maar in de praktijk zouden ze er op gericht zijn om de beweging en verspreiding van Tutsi’s te monitoren en te controleren om zeker te zijn dat geen Tutsi zou ontkomen. De ADC in Butare zou verantwoordelijk zijn geweest voor het opstellen van lijsten met namen van Tutsi’s, welke aan de autoriteiten werden overhandigd. Eiser zou samen met lokale leiders uit Rubona en Butare vele vergaderingen van de ADC hebben voorgezeten. Leden van de ADC zouden betrokken zijn geweest bij het voorbereiden en het uitvoeren van de genocide. Zo zou de ADC een belangrijke rol hebben gespeeld in de distributie van wapens onder de bevolking. Eiser zou ervoor hebben gezorgd dat lopende activiteiten en vergaderingen van de ADC werden ondersteund door het beschikbaar stellen van geld, medewerkers en goederen van het ISAR. Gelet op eisers betrokkenheid bij de CRP en zijn leidinggevende rol binnen de ADC zou het onmogelijk zijn geweest dat eiser niet op de hoogte was van de plannen voor de ADC met betrekking tot de vervolging van de Tutsi-bevolking. Eiser zou vergaderingen hebben voorgezeten waarin besluiten werden genomen over de vervolging van Tutsi’s.
Gacaca-rechtbanken [28] .
Rassemblement pour le retour des réfugiés et la démocratie au Rwanda(RDR) medeverantwoordelijk zou zijn voor de door de RDR gepleegde misdrijven in de Democratische Republiek Congo in de periode 1994-1997, wat hem in het besluit van 18 november 2013 ook werd tegengeworpen, legt de staatssecretaris niet langer ten grondslag aan de 1(F) beschuldigingen. Eisers gestelde gedragingen als directeur van het GADP, zijn betrokkenheid bij de MNRD, CRP, RTLM en RDR en zijn vermeende betrokkenheid bij de CDR zijn door de staatssecretaris niet direct aan het 1(F)-vermoeden ten grondslag gelegd, maar volgens de staatssecretaris is deze informatie wél van belang als achtergrondinformatie en om vast te stellen dat eiser wist van de genocidale intentie van de ADC. Hieruit blijkt namelijk dat eiser behoorde tot de radicale Hutu-elite.
Human Rights Watch. [31] Eiser heeft onweersproken gesteld dat zijn naam nergens in deze onderzoeken naar boven is gekomen als één van de schuldigen van deze gebeurtenissen. Verder stelt de rechtbank vast dat in de door partijen aangehaalde vonnissen van Rwandese rechtbanken (voor zover voorzien van vertalingen) en in de uitspraken van het ICTR over deze gebeurtenissen het ISAR als organisatie nooit als verantwoordelijk is aangemerkt en alle schuldig bevonden daders op persoonlijke titel zijn veroordeeld.
Rwandan Agriculture Board(RAB). [32] De rechtbank heeft echter ernstige twijfels over de juistheid van de informatie in dit boekje en de interpretatie van de inhoud hiervan in het onderzoeksverslag van de vertrouwenspersoon. Eiser wordt in dit boekje genoemd als leider van de CDR, wat strijdig is met twee getuigenverklaringen in de onderliggende stukken dat eiser juist geen (duidelijke) leidinggevende rol bij de CDR vervulde. Daarbij is niet duidelijk waar deze en andere informatie in het herdenkingsboekje over eiser en zijn rol tijdens de genocide vandaan komt. Dit is des te opmerkelijker omdat, zoals eerder al door de rechtbank is vastgesteld, de naam van eiser in andere onderzoeken nooit als dader of medeverantwoordelijke naar voren is gekomen. Uit de onderliggende stukken blijkt ook niet dat de vertrouwenspersoon onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van deze informatie of deze informatie heeft geverifieerd aan de hand van andere informatie over deze gebeurtenissen. Gelet op de eerder genoemde tegenstrijdige informatie over dat eiser een leider van de CDR zou zijn, had dat wel voor de hand gelegen. Dit geldt ook voor de informatie in het boekje dat een persoon genaamd [persoon] op instructie van eiser handelde. In de onderliggende stukken bevindt zich namelijk ook een uitspraak van de rechtbank in Butare uit 2001 waarin deze persoon is veroordeeld als leider van de moordpartijen op de ISAR-locatie in Rubona. De naam van eiser wordt in deze uitspraak niet genoemd. [33] Dit ene voorbeeld is bovendien onvoldoende voor de in het onderzoeksverslag opgenomen conclusie dat de hoofden van de onderzoeksstations ook de hoofden van de ‘killing machines’ waren en dat ze hun orders van eiser ontvingen. Te meer omdat deze [persoon] niet de locatiedirecteur was, dat was immers [locatiedirecteur] . Ook op een ander punt wordt het herdenkingsboekje in het onderzoeksverslag van de vertrouwenspersoon onjuist geïnterpreteerd. Volgens het verslag van de vertrouwenspersoon zou het boekje de namen en foto’s van 236 personen bevatten die hun leven hebben verloren op de terreinen van de verschillende ISAR-locaties en onder het leiderschap van eiser. De informatie in dit boekje biedt echter geen aanknopingspunten voor de conclusie dat alle genoemde slachtoffers op een ISAR-locatie dan wel onder verantwoordelijkheid van het ISAR zouden zijn omgekomen, maar juist aanwijzingen die tegen deze conclusie pleiten. Ten eerste bevat het boekje van slechts een klein deel van de daarin genoemde personen een individuele toelichting (ongeveer veertien personen/gezinnen). Van ongeveer een derde daarvan staat inderdaad benoemd dat zij op een ISAR-locatie zijn omgekomen, maar van eveneens ongeveer een derde blijkt dat zij níet op een ISAR-locatie zijn gestorven, terwijl bij het resterende derde niet wordt genoemd waar zij zouden zijn omgekomen. Van alle overige genoemde slachtoffers staat ook niet vermeld waar en onder welke omstandigheden zij zijn omgekomen. Bovendien bevat deze lijst niet enkel medewerkers van het voormalige ISAR, maar ook van andere organisaties die later samen met het ISAR zijn opgegaan in de RAB. Tenslotte worden ook personen, en hun familieleden, vermeld die op enig moment bij ISAR en de andere organisaties werkten, maar dat ten tijde van de genocide al niet meer deden. Gelet hierop kan het herdenkingsboekje en de conclusies die de vertrouwenspersoon daaruit trekt niet aan de conclusies in de individueel ambtsberichten ten grondslag worden gelegd.
Rwandan Patriotic Front(RPF, het ‘Tutsi-leger’) oprukte naar Butare.
Le Cercle des Republicains Universitaires de Butareonder leiding van Eugène Rwamucyo. Bijlage B noemt deze Rwamucyo juist weer als lid van de CRP. In dit artikel wordt eiser weer niet als één van de leden genoemd, terwijl hij juist de (landelijke) voorzitter zou zijn geweest. Ook wordt hier specifiek Ferdinand Nahimana genoemd als oprichter en worden een aantal leden genoemd die weer niet in bijlage A worden genoemd. De passages uit het boek van Dupaquier die de staatssecretaris in het bestreden besluit aanhaalt [41] , creëren verdere onduidelijkheid. Hierin wordt door Dupaquier Nahimana genoemd als voorzitter van de CRP en Rwamucyo als zijn opvolger, wat weer lastig te rijmen is met de informatie in bijlagen A en B van het verweerschrift en de door de staatssecretaris bevestigde verklaring van eiser dat hijzelf voorzitter van de CRP was en dat Nahimana vice-voorzitter was. Dat de CRP zou zijn opgericht door en rondom Nahimana is ook niet consistent met de informatie in het onderzoeksverslag, dat de CRP een denktank zou zijn geweest die was voortgekomen uit de MRND en waarbij eiser in 1990 door de MRND zou zijn gevraagd om deze denktank te leiden. De tegenstrijdige informatie in de bijlagen A en B over de datum van oprichting van de CRP [42] maakt de onduidelijkheid verder compleet.
Hutu Powerideologie, het actief propaganderen van de genocide en het actief aanzetten van burgers tot het plegen van genocide, terwijl in de vele literatuur en rechtspraak over de genocide in Rwanda in het algemeen en de gebeurtenissen in Butare in het bijzonder, de naam van eiser nergens prominent naar voren komt. Omdat de bewijslast op de staatssecretaris rust, [43] had deze omstandigheid reden voor de staatssecretaris moeten zijn om extra kritisch naar de individueel ambtsberichten te kijken en alvorens zich op deze ambtsberichten te baseren meer onderzoek te gaan doen. Daarvan is echter onvoldoende gebleken.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 juli 2020;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris om aan eiser een immateriële schadevergoeding te betalen van € 6.500,- (zegge: zesduizend vijfhonderd euro);
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan eiser een immateriële schadevergoeding te betalen van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro);
- stelt de hoogte van de door de staatssecretaris aan eiser verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 4.800,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 178,- aan eiser moet vergoeden.