ECLI:NL:RBDHA:2025:9960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
NL25.13463 en NL25.13465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • O. El Kadi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen vanwege verantwoordelijkheid van Frankrijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 5 juni 2025, zijn de asielaanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelt dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen, en dat de besluiten van de minister om de aanvragen niet in behandeling te nemen in stand kunnen blijven. Eisers betogen dat de minister niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, gezien de medische situatie van hun oudste dochter en de tekortkomingen in de Franse asielprocedure. De rechtbank overweegt dat er geen structurele en ernstige tekortkomingen zijn aangetoond die een reëel risico op schending van mensenrechten met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere kwetsbaarheid is en dat de overdracht aan Frankrijk niet in strijd is met de Dublinverordening. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.13463 en NL25.13465

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer: [nummer 1], eiser

[eiseres], v-nummer: [nummer 2], eiseres
en hun kinderen,
[kind 1], [kind 2]en
[kind 3],
samen eisers
(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het niet in behandeling nemen van de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen. Eisers zijn het met deze besluiten niet eens en vinden dat de minister ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Daarnaast betogen eisers dat zij, vanwege de medische situatie van de oudste dochter, als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel dienen te worden aangemerkt en dat de overdracht in strijd is met het arrest C.K. Ook vinden zij dat de minister de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening naar zich toe had moeten trekken.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de besluiten van de minister om de asielaanvragen niet in behandeling te nemen in stand kunnen blijven. Eisers krijgen geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Inleiding

2. Met de bestreden besluiten van 21 maart 2025 heeft de minister de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. [1]
2.1.
Eisers hebben daartegen beroepen ingesteld.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen samen met NL25.13464 en NL25.13466 op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, bijgestaan door een tolk, mevrouw. [naam], de gemachtigde van eisers, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling

Toetsingskader
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
Totstandkoming van het besluit
3.1.
Eisers hebben op 25 september 2024 in Nederland een asielaanvragen ingediend. De minister heeft de aanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vervolgens met het besluit van 21 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvragen. [3] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk verzoeken om overname gedaan. [4] De Franse autoriteiten hebben op 12 februari 2025 de verzoeken van Nederland om eisers over te nemen aanvaard.
3.2.
De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de aanvragen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Kan ten aanzien van Frankrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eisers betogen dat de minister niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk mag uitgaan, omdat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Zij verwijzen hierbij naar de uitspraak van 15 september 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, waarin volgens eisers wordt geconcludeerd dat uit het AIDA rapport Frankrijk van 15 april 2023 (update 2022) blijkt dat ondanks inspanningen van de Franse autoriteiten ongeveer 40 procent van de asielzoekers in Frankrijk geen opvangplek had aan het eind van 2022. [5] Uit het AIDA-rapport Frankrijk van 24 mei 2024 (update 2023) blijkt volgens eisers dat niet iedere Dublinterugkeerder in Frankrijk direct toegang krijgt tot de opvang, ook is nog steeds sprake van onacceptabele wachttijden, waardoor er een reëel risico bestaat voor eisers om al dan niet tijdelijk verstoken te blijven van noodzakelijke voorzieningen. Eisers vrezen op straat te belanden en dat zij bij terugkomst in Frankrijk zullen worden gedetineerd en zodra mogelijk uit Frankrijk worden verwijderd. Ook stellen eisers dat asielzoekers worden gehinderd in het doen van een nieuwe aanvraag en is er pas recht op gratis rechtsbijstand als er eerst een afwijzende beschikking is afgegeven en worden asielzoekers onvoldoende geïnformeerd over de procedures, hun rechten en verplichtingen in de praktijk. Eisers verwijzen in dit verband ook naar de uitspraak van het EHRM [6] van 2 juli 2020 in de zaak N.H. e.a. tegen Frankrijk. [7] Hiermee bestaat in de ogen van eisers een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) meermaals heeft bevestigd dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [8] De verwijzing van eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam [9] , doet daaraan niet af. Alhoewel kan worden aangenomen dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk [10] , is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De rechtbank acht daarbij relevant dat de Afdeling reeds heeft geoordeeld [11] dat ook het door eisers aangehaalde AIDA-rapport (update 2023) geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraak van 2 mei 2024 is betrokken. [12] Dat er in Frankrijk pas recht op kosteloze rechtsbijstand is als er een afwijzende beschikking is afgegeven, maakt niet dat sprake is van systematische tekortkomingen in het asielsysteem. Dit is ook niet in strijd met artikel 27, vijfde en zesde lid, van de Dublinverordening en artikel 20 van de Procedurerichtlijn. De minister stelt niet ten onrechte dat uit de stelling van eisers niet blijkt dat de hoge drempel van zwaarwegendheid, zoals bedoeld in het arrest Jawo [13] is behaald.
4.2.
Ook de verwijzing naar de uitspraak van het EHRM van 2 juli 2020 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het EHRM heeft in deze zaak in drie individuele gevallen beslist dat Frankrijk verantwoordelijk was voor hun slechte leefomstandigheden die in strijd waren met artikel 3 van het EVRM. Deze zaak maakt niet dat in het algemeen ten opzichte van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Het ging om drie alleenstaande mannen die in 2013 een asielaanvraag in wilden dienen. In de maanden dat zij wachtten om geregistreerd te worden als asielzoeker konden de mannen geen aanspraak maken op opvang en andere verstrekkingen omdat zij niet de status hadden van asielzoeker. De situatie van eisers is niet vergelijkbaar en de uitspraak gaat ook niet over de actuele situatie in Frankrijk, maar over de periode 2013-2015. De minister stelt zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat Frankrijk met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvragen van eisers, met inachtneming van de Europese regelgeving, in behandeling wordt genomen. Mochten eisers van mening zijn dat Frankrijk zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het op de weg van eisers om daarover te klagen bij de daartoe bevoegde Franse autoriteiten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet hebben kunnen klagen bij de (hogere Franse) autoriteiten of dat de bevoegde Franse autoriteiten eisers niet kunnen of willen helpen. Het is aan eisers om met documenten of eigen ervaringen aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de opvangvoorzieningen in de asielprocedure, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarin zijn eisers niet geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn eisers bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel?
5. Eisers betogen dat zij, op grond van de medische klachten van hun oudste dochter, als bijzonder kwetsbaar dienen te worden aangemerkt in de zin van het arrest Tarakhel. [14] Zonder het verkrijgen van individuele garanties is niet zeker dat zij in Frankrijk toegang zullen hebben tot opvang en andere noodzakelijke voorzieningen. Eisers stellen dat de specialist van de zieke dochter heeft gezegd dat zij niet mag worden blootgesteld aan stress, ongemak en angst vanwege haar ziekte (leukemie) en de medicatie die zij neemt. Als dit wel gebeurt, bestaat de kans dat de ziekte zich weer openbaart.
Toetsingskader
5.1.
In het Tarakhel-arrest heeft het EHRM [15] , overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, als de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 [16] volgt dat het arrest Tarakhel ook van toepassing kan zijn op andere personen die bijzonder kwetsbaar zijn, als aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdeling van belang kunnen zijn. De bewijslast dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling. [17]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen sprake is van bijzondere kwetsbaarheid, zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. De dochter is weliswaar ziek (geweest), maar eisers hebben niet met recente medische documenten aannemelijk gemaakt dat zij behoren tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep. Ook hebben zij niet met eigen individuele omstandigheden aannemelijk gemaakt dat zij bijzonder kwetsbaar zijn. Zij hebben niet met concrete bewijzen, dan wel indicaties [18] , aannemelijk gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Frankrijk geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zullen krijgen. Er is geen sprake van een medische behandeling die in Frankrijk niet zou kunnen worden gecontinueerd. Om die reden stelt de minister niet ten onrechte dat er geen individuele garanties van Frankrijk zijn vereist. De autoriteiten in Frankrijk hebben met het claimakkoord gegarandeerd de verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese regelgeving. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de overdracht in strijd met het arrest C.K.?
6. Eisers stellen dat uit het arrest volgt dat sprake kan zijn van een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest, wanneer de overdracht van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening, leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand. Eisers stellen objectieve gegevens overlegd te hebben die de bijzondere ernst van de gezondheidssituatie in relatie tot de overdracht aantonen. Eisers stellen dat het volgens IND-werkinstructie 2021/3 op de weg van de minister ligt om een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) te vragen, ook als niet ernstig gevreesd moet worden voor systeemfouten in de verantwoordelijke lidstaat. Eisers stellen dat de overdracht in strijd is met het arrest C.K. [19] ,omdat de minister heeft nagelaten om rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van hun oudste dochter, die ten gevolge van de overdracht kunnen ontstaan.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, in het geval van eisers, niet van een situatie als bedoeld in het arrest C.K. is gebleken. Eisers hebben namelijk geen (recente) medische documenten overgelegd waaruit blijkt, dat overdracht naar Frankrijk een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van hun dochter zal inhouden. [20] Eisers hebben ook geen medische stukken overgelegd waarin wordt ingegaan op de gevolgen [21] van een overdracht naar Frankrijk voor eisers. [22] De niet met documenten onderbouwde verklaring van eisers over wat de specialist heeft gezegd is onvoldoende om bezwarende omstandigheden ten aanzien van overdracht aan te nemen. De minister stelt niet ten onrechte dat, ondanks dat sprake is van medische problemen, een situatie zoals beschreven in het arrest C.K. niet aannemelijk is gemaakt. Niet is gebleken dat sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening waarbij de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eisers. Uit het arrest C.K. [23] volgt dat (pas) als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. [24] Uit artikel (31 en) 32 van de Dublinverordening volgt dat de verantwoordelijke lidstaat bij overdracht wordt geïnformeerd als er sprake is van bijzondere medische behoeften, verzorging of behandeling. Hiervoor moet de vreemdeling toestemming geven. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte stelt dat ook daarmee is gewaarborgd dat eisers na de overdracht de benodigde voorzieningen zullen ontvangen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de aanvragen van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening naar zich toe moeten trekken?
7. Eisers stellen dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Hun dochter heeft tot twee keer toe leukemie gehad en is daarvoor met chemotherapie behandeld. Zij stellen dat ten gevolge van de chemotherapie bij de dochter Diabetes Insipidus is ontstaan. Dit is een zeldzame vorm van diabetes, die niets te maken heeft met de bloedsuiker, waardoor het regelmechanisme voor vochtopname en vochtuitscheiding van het lichaam niet goed functioneert. Daardoor bestaat volgens eisers de kans op uitdroging, wat kan leiden tot een hoge hartslag, lage bloeddruk en constipatie. Ter zitting refereren eisers aan wat de specialist tegen hen heeft gezegd over het worden blootgesteld aan stress, ongemak en angst en dat daarmee de kans bestaat dat de ziekte weer kan terugkomen. Eisers stellen dat de minister om deze redenen de verplichting heeft om de behandeling van hun asielverzoek aan zich te trekken.
Toetsingskader
7.1.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023 [25] volgt dat het gebruik van de discretionaire bevoegdheid aan geen enkele specifieke voorwaarde is onderworpen. Wat wel mag worden verwacht, is dat de minister voldoende motiveert waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet is toegepast in individuele gevallen.
7.2.
De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overdracht aan Frankrijk een negatieve invloed op het welzijn en de sociale ontwikkeling van hun dochter zal hebben. Daarbij wordt overwogen dat zij geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend in Frankrijk. De minister stelt dat eisers daardoor geen ervaring met de autoriteiten en de voorzieningen in Frankrijk hebben. Zij hebben verder geen nadere toelichting gegeven waarom zij in Frankrijk geen hulp zouden kunnen krijgen voor de ziekte van hun dochter. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd waarom het in het belang is van de oudste dochter om in Nederland te blijven. De minister betoogt terecht dat eisers met concrete aanknopingspunten aannemelijk moeten maken dat de Franse autoriteiten niet welwillend zijn om de noodzakelijke medische en opvangvoorzieningen te bieden. Er is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eisers aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank overweegt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat wat eisers tot nu toe naar voren hebben gebracht, niet gekwalificeerd kan worden als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen gelijk en geen proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. El Kadi, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Op grond van artikel 12 lid 2 van de Dublinverordening.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Zaaknummer 28820/13, ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013.
8.Uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552 en van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455 r.o. 4 t/m 4.4.
10.Uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
11.Uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
12.Uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552 en van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863.
13.HvJEU arrest Jawo, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
14.EHRM 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712 Tarakhel t. Zwitserland.
15.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
16.ABRvS 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3806.
17.ABRvS 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223.
18.M.S.S. tegen België.
19.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C. K. e.a. tegen Slovenië.
20.ABRvS van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:129, van 29 juli 2020,
21.ABRvS van 30 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2580.
22.ABRvS van 10 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:62 r.o. 3.1.
23.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 16 februari 2017 in de zaak C. K., H. F., A. S. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127, het arrest C.K.)
24.ABRvS van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.
25.ECLI:EU:C:2023:934, punt 146.