ECLI:NL:RVS:2020:2408

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
202003287/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 2 juni 2020 een asielaanvraag van een vreemdeling gegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 20 maart 2020 besloten om de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris nader medisch advies had moeten inwinnen over de gevolgen van de overdracht van de vreemdeling naar Italië, gezien zijn kwetsbare gezondheidstoestand en de risico's van besmetting met het coronavirus.

De staatssecretaris voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte het coronavirus had betrokken bij de beoordeling van de zaak. Hij stelde dat de omstandigheid dat er vanwege het coronavirus geen overdrachten naar Italië plaatsvinden, een tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel is en dat dit de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakt. De staatssecretaris benadrukte dat de vreemdeling alleen medische stukken over zijn eigen gezondheid had overgelegd en niet over de risico's van de overdracht zelf.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grieven van de staatssecretaris slagen. Het hoger beroep werd gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Afdeling concludeerde dat er geen beroepsgronden waren die de rechtbank niet had besproken, waardoor het beroep alsnog ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202003287/1/V1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 2 juni 2020 in zaak nr. NL20.7255 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 2 juni 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Saakjan, advocaat te Maastricht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft het asielverzoek van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling ervan (artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening, PB 2013, L 180). De vreemdeling is een chronisch zieke long- en nierpatient, die lijdt aan tuberculose en drie keer per week nierdialyse krijgt.
2.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986, overwogen dat de staatssecretaris ook bij een bijzonder kwetsbaar persoon als de vreemdeling voor Italië terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niettemin had de staatssecretaris volgens de rechtbank - ondanks de feitelijke opschorting van alle overdrachten naar Italië - in dit geval, gelet op de relatief grote kans op ernstige medische gevolgen wanneer de vreemdeling wordt besmet met het coronavirus, nader medisch advies moeten inwinnen over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de vreemdeling en eventuele te nemen maatregelen als bedoeld in punt 77 van het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127. Volgens de rechtbank dient zij namelijk, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:560, r.o. 3.4, in de procedure tegen het overdrachtsbesluit te beoordelen of voorzorgsmaatregelen nodig zijn en niet pas in een procedure tegen de feitelijke overdracht.
3.    De staatssecretaris klaagt in de grieven dat de rechtbank het coronavirus ten onrechte heeft betrokken bij de vraag of aan de maatstaf van het arrest C.K. is voldaan. Hij voert, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032, aan dat de omstandigheid dat vanwege het coronavirus geen overdrachten naar Italië worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is en dat dit de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakt. Ook is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de vreemdeling alleen medische stukken over zijn eigen gezondheidstoestand heeft overgelegd en niet over de risico's die voor hem verbonden zijn aan de overdracht op zichzelf, die bovendien nog niet aan de orde is, aldus de staatssecretaris.
3.1.    De staatssecretaris heeft desgevraagd bij brief van 4 september 2020 de hierna, onder 3.2 en 3.3, opgenomen toelichting gegeven op de overdracht van vreemdelingen in het algemeen, voor wie besmetting met het coronavirus een extra gezondheidsrisico met zich brengt, en op de overdracht van de vreemdeling in het bijzonder.
3.2.    De staatssecretaris heeft in de brief toegelicht dat hij bij elke overdracht kijkt naar de op dat moment geldende RIVM-maatregelen en ook naar de informatie op de website van de rijksoverheid over de getroffen maatregelen door de Nederlandse luchtvaart om verantwoord te kunnen vliegen. Ten tijde van de verzenddatum van de brief houdt dit in dat bij elke overdracht voorafgaand aan het vervoer naar de luchthaven een mondkapje wordt verstrekt, evenals op het vliegveld zelf, en dat het aantal aanwezige vreemdelingen op de pier waarvandaan het vliegtuig vertrekt zodanig wordt beperkt, dat de 1,5 m afstand is te waarborgen. Ook kunnen er vanuit de luchtvaartmaatschappij aanvullende maatregelen worden gesteld, zoals temperatuurmeting, en kunnen naar aanleiding van de voorwaarden die de fit-to-fly-arts heeft gesteld stoelen rondom een vreemdeling worden geboekt, zodat de 1,5 m afstand blijft gewaarborgd. Dit alles zorgt ervoor dat een overdracht, ook van personen die behoren tot een risicogroep in relatie tot het coronavirus, op een zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aldus de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat hij de werkwijze en de toezegging, zoals beschreven in de uitspraken van de Afdeling van 17 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1304, en van 18 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2505, nog steeds hanteert, dat wil zeggen dat hij, indien de medische toestand van een vreemdeling daartoe aanleiding geeft, in overeenstemming met de artikelen 31 en 32 van de Dublinverordening informatie verzendt aan de autoriteiten van de ontvangende lidstaat over de bijzondere behoeften van die vreemdeling en de feitelijke overdracht opschort, indien de autoriteiten hem informeren dat zij op dat moment niet aan deze behoeften kunnen voldoen. Mocht een vreemdeling op enig moment aantonen dat de overdracht aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal hebben voor zijn gezondheidstoestand, ook in het licht van een aangetoond extra risico bij besmetting met het coronavirus, en zoals bedoeld in het arrest C.K., dan zal dat voor de staatssecretaris aanleiding zijn om nader medisch onderzoek te verrichten door een BMA-advies te vragen waarbij wordt beoordeeld of die vreemdeling in staat is om te reizen ('fit-to-fly') en of daarbij reisvereisten noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld zoals hiervoor reeds vermeld dat de stoelen voor, naast en achter de desbetreffende vreemdeling worden vrijgehouden om de 1,5 m afstand te waarborgen. Verder zal van de overdracht worden afgezien als de door de hem ingeschakelde arts tot het oordeel komt dat de overdracht voor de desbetreffende vreemdeling te risicovol is, aldus de staatssecretaris.
3.3.    De staatssecretaris onderkent dat de vreemdeling tot een coronarisicogroep behoort, maar dit betekent niet dat hij enkel om die reden niet kan worden overgedragen. Het antwoord op de vraag of voor de overdracht van de vreemdeling specifieke maatregelen zijn vereist, is direct afhankelijk van het moment waarop de overdracht daadwerkelijk plaats zal vinden. Die overdacht is op het moment van verzenden van de brief niet aan de orde, maar zal op de hiervoor beschreven wijze worden uitgevoerd volgens onder meer de op dat moment geldende RIVM-maatregelen. De staatssecretaris zal daarbij de werkwijze hanteren zoals hiervoor, onder 3.2, beschreven. Hij zal als de overdracht van de vreemdeling in beeld komt een arts verzoeken de vreemdeling te onderzoeken en laten beoordelen of deze medisch gezien kan reizen. Daarmee is afdoende gegarandeerd dat de overdracht niet zal plaatsvinden op een moment waarop het voor de vreemdeling, gezien zijn gezondheidstoestand en het behoren tot een coronarisicogroep, niet verantwoord is, aldus de staatssecretaris in de brief van 4 september 2020.
3.4.    De staatssecretaris voert terecht aan dat uit de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032, volgt dat de omstandigheid dat wegens het coronavirus geen overdrachten naar Italië worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is, dit de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakt en dit er niet aan in de weg staat dat, als dat beletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Hoe en wanneer de staatssecretaris de vreemdeling aan Italië zal overdragen, is nu nog niet bekend. Daarom is het nu ook nog niet mogelijk om te beoordelen of de wijze waarop die overdracht in de toekomst zal plaatsvinden, op zichzelf bezien voor de vreemdeling een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zal inhouden als bedoeld in het arrest C.K. De staatssecretaris zal, zoals hij heeft toegelicht, te zijner tijd de overdracht uitvoeren op de hiervoor, onder 3.2, beschreven wijze volgens onder meer de op dat moment geldende RIVM-maatregelen. Het is vervolgens aan de vreemdeling om met objectieve gegevens de aanzienlijke en onomkeerbare nadelige gevolgen van de overdracht voor zijn gezondheidstoestand aan te tonen. Dit is pas aan de orde zodra bekend is wanneer en hoe die overdracht feitelijk zal plaatsvinden en welke RIVM-maatregelen dan gelden. Anders dan in de door de rechtbank vermelde uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019 was het voor de staatssecretaris in dit geval niet zinvol de te nemen voorzorgsmaatregelen al te beoordelen bij het nemen van het overdrachtsbesluit.
De grieven slagen.
4.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 2 juni 2020 in zaak nr. NL20.7255;
III.    verklaart het ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020
488.