ECLI:NL:RBDHA:2025:3809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL24.33375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Jemenitische vreemdeling met betrekking tot de veiligheidssituatie in Jemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025, wordt het beroep van een Jemenitische vreemdeling behandeld die zijn asielaanvraag heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat de vreemdeling kan terugkeren naar Jemen zonder een reëel risico op ernstige schade te lopen. De rechtbank onderzoekt of de minister terecht heeft geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Jemen, en specifiek naar de provincie Taiz, een reëel risico loopt op willekeurig geweld. De rechtbank concludeert dat de minister in zijn beleid heeft mogen aannemen dat de situatie in Jemen, en in het bijzonder in Taiz, niet zo uitzonderlijk is dat een vreemdeling daar automatisch een risico loopt. De rechtbank oordeelt dat de minister het bestreden besluit gebrekkig heeft gemotiveerd, maar dat de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven omdat de minister in beroep alsnog is ingegaan op de veiligheidssituatie in Taiz. De rechtbank vernietigt het besluit van 31 juli 2024, maar laat de rechtsgevolgen in stand en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33375

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over de afwijzing van zijn asielaanvraag. Volgens de minister kan eiser terugkeren naar Jemen, zijn land van herkomst. Eiser is het niet eens met dit besluit.
1.1.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk maakt dat hij bij uitzetting naar Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank doet vandaag twee uitspraken over de situatie in Jemen. Dit is één van de twee uitspraken. In deze uitspraken gaat de rechtbank voor het eerst in op het voor Jemen met het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2024/9 (WBV 2024/9) gewijzigde landgebonden asielbeleid en de vraag of het op dat beleid gebaseerde standpunt van de minister, dat zich in Jemen, de provincie Taiz in het bijzonder, niet de meest uitzonderlijke situatie voordoet, stand kan houden.
1.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat eiser ongelijk krijgt. De minister heeft in zijn beleid mogen aannemen dat de mate van willekeurig geweld in Jemen, in het bijzonder de provincie Taiz, niet zo hoog is dat een ieder die daarnaar terugkeert alleen al door aanwezigheid daar, een reëel risico op ernstige schade loopt, ongeacht identiteit en persoonlijke situatie (meest uitzonderlijke situatie). De minister heeft mogen aannemen dat zich in Jemen een minder uitzonderlijke situatie voordoet. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij, in het licht van deze minder uitzonderlijke situatie, in Jemen het slachtoffer zal worden van willekeurig geweld. Toch is het beroep gegrond, omdat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Leeswijzer
1.3.
De rechtbank zet hierna eerst het procesverloop (2), het asielrelaas (3) en het standpunt van de minister (4) uiteen. Daarna beoordeelt de rechtbank de beroepsgrond dat de minister het vóór WBV 2024/9 geldende beleid had moeten toepassen (5). Vervolgens beoordeelt de rechtbank het standpunt van de minister dat eiser geen gevaar loopt als gevolg van willekeurig geweld. In dat verband zet de rechtbank het toetsingskader uiteen en behandelt de rechtbank de vraag of de minister het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd (6 en 7). Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de minister voor Jemen, de provincie Taiz in het bijzonder, terecht niet de meest uitzonderlijke situatie heeft aangenomen en wat de uitkomst van die beoordeling betekent voor eiser (9 en 10). Onder 11 en 12 bespreekt de rechtbank de beroepsgronden over de gestelde politieke overtuiging en de vrees voor gedwongen rekrutering. Onder 13 gaat de rechtbank in op de vraag of de minister in de humanitaire situatie in Jemen aanleiding had moeten zien om een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Tot slot geeft de rechtbank een conclusie (14).

Procesverloop

2. Eiser heeft op 7 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 31 juli 2024 afgewezen als ongegrond. De minister heeft op 27 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, mr. M.F. van der Brink als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.
Asielrelaas
3. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit. Hij is op [geboortedatum] 2005 in Taiz geboren en heeft daar tot aan zijn vertrek begin 2015 gewoond. Vanwege de oorlog is eiser in 2015 samen met zijn moeder, broers en zussen bij zijn vader in Saoedi-Arabië gaan wonen. Eind december 2022 is hij naar Nederland vertrokken. Eiser stelt niet terug te kunnen naar Jemen vanwege de oorlog. Daarnaast vreest hij bij terugkeer naar Jemen problemen wegens zijn deelname aan een demonstratie in Nederland tegen het Houthi-regime. Tot slot vreest hij bij terugkeer naar Jemen het slachtoffer te worden van gedwongen rekrutering door de aanwezige gewapende groeperingen.
Standpunt minister
4. De minister merkt eiser niet als verdragsvluchteling aan. Daarnaast heeft eiser volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister stelt zich in het besluit, onder verwijzing naar WBV 2024/9, op het standpunt dat voor geheel Jemen, en dus ook voor de provincie Taiz, geen sprake is van een situatie dat een burger alleen al door zijn aanwezigheid een risico loopt op ernstige schade, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Omdat voor Jemen de middelste gradatie geldt, moet een vreemdeling op basis van individuele omstandigheden aannemelijk maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Eiser heeft niet met individuele omstandigheden aannemelijk gemaakt dat juist hij in Jemen specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere personen. De minister acht het verder niet aannemelijk dat eiser door de Houthi’s wordt gezocht vanwege het deelnemen aan een demonstratie in Nederland dan wel dat hij gedwongen gerekruteerd gaat worden bij terugkeer.
Mocht de minister het landgebonden beleid over Jemen in WBV 2024/9 toepassen?
5. Eiser wijst er op dat hij zijn asielaanvraag voor inwerkingtreding van WBV 2024/9 heeft ingediend. Bij een tijdige beslissing was hem, aldus eiser, op basis van het voordien geldende beleid voor Jemen een verblijfsvergunning asiel verleend.
5.1.
Voor zover eiser hiermee betoogt dat de minister WBV 2024/9 niet mocht toepassen slaagt dit niet. Zoals volgt uit vaste rechtspraak geldt in asielzaken de algemeen bestuursrechtelijke hoofdregel dat de aanvraag getoetst moet worden aan de hand van het ten tijde van het nemen van het besluit geldende recht (onmiddellijkheidsbeginsel). De uitzondering dat de minister de aanvraag moet beoordelen aan de hand van het recht op het tijdstip van ontvangst ervan geldt alleen bij een regulier verblijfsrecht, namelijk bij aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf [1] en aanvragen voor een reguliere verblijfsvergunning. [2] Deze uitzondering is niet van toepassing op asielzaken. [3] Eiser stelt dat de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en een tijdige beslissing op de aanvraag mogelijk voor hem positief was geweest, maar dat leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het niet tijdig beslissen op een aanvraag betekent niet dat het genomen besluit vanwege overschrijding van de beslistermijn niet in stand kan blijven. [4] Er bestaat namelijk geen rechtsregel op grond waarvan een te laat genomen besluit niet in stand kan blijven. Eiser had beroep kunnen instellen tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. In die procedure had eiser ook de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn met negen maanden kunnen betwisten.
Loopt eiser gevaar als gevolg van willekeurig geweld?
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Deze bepaling is de implementatie van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn.
6.1.
In het arrest X en Y van 9 november 2023 [5] is het Hof van Justitie van de EU ingegaan op de verschillende situaties die in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn kunnen worden onderscheiden. Het Hof heeft overwogen dat artikel 15, onderdeel c, een algemener risico op ernstige schade betreft dan de risico’s die zijn genoemd in de onderdelen a en b van het artikel. [6] Artikel 15, onderdelen a en b, veronderstellen dat een vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst specifiek en individueel wordt blootgesteld aan een reëel risico op ernstige schade en deze bepalingen vereisen dus een duidelijke mate van individualisering. [7] Het gaat volgens het Hof in onderdeel c in ruimere zin over een bedreiging van het leven of de persoon van een burger en dus niet om bepaalde gewelddadigheden. Onderdeel c gaat allereerst over de situatie waarin een gewapend conflict willekeurig geweld meebrengt en waarin de mate van geweld zo hoog is dat kan worden aangenomen dat iemand die terugkeert, alleen al door zijn aanwezigheid in een land of gebied, een reëel risico op schade zou lopen, ongeacht zijn identiteit en persoonlijke situatie (meest uitzonderlijke situatie). In deze situatie geldt niet de voorwaarde dat de vreemdeling aantoont dat hij specifiek wordt getroffen wegens elementen die eigen zijn aan zijn persoonlijke omstandigheden. Vervolgens is het Hof ingegaan op andere, minder uitzonderlijke situaties. [8] In deze situaties kunnen elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling wel relevant zijn. Hoe meer de vreemdeling in die situatie het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt wegens elementen die eigen zijn aan zijn individuele situatie of persoonlijke omstandigheden, hoe minder willekeurig geweld is vereist om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn (glijdende schaal).
6.1.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 17 juli 2024 een richtinggevende uitspraak gedaan over dit arrest. [9]
6.1.2.
De minister heeft naar aanleiding van dit arrest van het Hof en deze Afdelingsuitspraak besloten om voortaan drie gradaties binnen de veiligheidssituaties van landen te onderscheiden. [10] In de eerste gradatie is de mate van willekeurige geweld zo hoog, dat een burger alleen al door zijn aanwezigheid een risico loopt op ernstige schade (‘risico door loutere aanwezigheid’, voorheen: ‘meest uitzonderlijke situatie’). De volgende gradatie is de situatie waarbij de mate van willekeurig geweld een relatief hoog niveau bereikt, maar niet hoog genoeg is om op basis van de loutere aanwezigheid van de vreemdeling een reëel risico op ernstige schade aan te nemen (‘relatief hoger niveau van willekeurig geweld’, voorheen: ‘minder uitzonderlijke situatie’). De derde gradatie is de situatie waarin sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld. In die situatie is er wel willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict, maar bereikt de mate van het willekeurige geweld volgens de minister een relatief lager niveau (‘relatief lager niveau van willekeurig geweld’, voorheen: ‘geen of onvoldoende uitzonderlijke situatie’). In de tweede en derde gradatie zal een beoordeling van de individuele (risicoverhogende) omstandigheden gemaakt moeten worden.
6.1.3.
De rechtbank zal hierna aansluiten bij de door de minister in zijn besluitvorming en door eiser gebruikte, en inmiddels door de minister verlaten, begrippen (‘meest uitzonderlijke situatie’ en ‘minder uitzonderlijke situatie’).
Beleid voor Jemen
6.2.
Voor Jemen gold vanaf 2016 in het beleid van de minister de hoogste gradatie van willekeurig geweld waarbij, ongeacht de individuele omstandigheden van de vreemdeling, sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 (meest uitzonderlijke situatie). [11] In WBV 2024/9 neemt de minister dit niet langer aan. Hoewel de minister voor Jemen nog steeds aanneemt dat sprake is van een binnenlands gewapend conflict en willekeurig geweld, neemt de minister nu een hoge mate van willekeurig geweld aan (minder uitzonderlijke situatie).
Heeft de minister het besluit voldoende gemotiveerd?
7. Eiser betoogt dat de minister in het besluit ten onrechte niet de situatie in de provincie Taiz, de laatste woonplaats van eiser in Jemen, heeft beoordeeld. De minister is in het besluit ten onrechte niet ingegaan op de door hem in de zienswijze ingeroepen landeninformatie over Taiz. Daarom is dat besluit volgens hem onvoldoende gemotiveerd.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister in dit geval voor Jemen als geheel heeft beoordeeld of zich daar een situatie voordoet als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Er zijn in de rechtspraak ook voorbeelden waarin op basis voor de in dat land bestaande veiligheidssituatie moest worden bezien uit welk duidelijk te onderscheiden deelgebied van dat land de vreemdeling afkomstig was. [12] Die situatie doet zich met name voor als zich in één of meer, maar niet in alle delen van het desbetreffende land een situatie als beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn voordoet. Dan moet worden bezien uit welk duidelijk te onderscheiden deelgebied de vreemdeling afkomstig is. [13] In voorkomende gevallen dient de beoordeling te worden verricht in de context van de provincie waar de betreffende vreemdeling vandaan komt. [14] De rechtbank wijst ook op de overweging in het arrest CF en DN dat bij de beoordeling van het reële risico op ernstige schade in de zin van artikel 15, aanhef onder c, van de Kwalificatierichtlijn rekening moet worden gehouden met de daadwerkelijke bestemming van de vreemdeling in geval van terugkeer. [15]
7.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat zich in heel Jemen niet de meest uitzonderlijke situatie voordoet. Dat impliceert dat de minister voor alle provincies van Jemen, en dus ook de provincie Taiz, aanneemt dat de veiligheidssituatie niet zodanig is dat een vreemdeling enkel vanwege zijn terugkeer naar dit gebied al een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. De minister mag zijn beleid, en het daarop gebaseerde standpunt, op deze wijze weergeven. Dat neemt niet weg dat de minister gehouden is om in te gaan op een met stukken onderbouwd betoog dat in het woongebied van een vreemdeling wél sprake is van de meest uitzonderlijke situatie. [16]
7.3.
Eiser heeft in de zienswijze gesteld dat in het voornemen een weging ontbreekt van de specifieke situatie in Taiz, zijn voormalige woon- en verblijfplaats. In Taiz, dat zich op de frontlinie bevindt, wordt nog steeds gevochten, aldus eiser. Ook heeft eiser aangevoerd dat door blokkades van de Houti’s humanitaire hulp de stad niet kan bereiken, waardoor een slechte humanitaire situatie is ontstaan. Als onderbouwing hiervan heeft eiser gewezen op
een Wikipedia-pagina over Taiz, het artikel ‘
Houthis Blockade Taizz while Attacking Ships in Response to Israel Siege of Gaza’ van Human Rights Watch van 19 januari 2024 en de update van april 2024 op de website van The Armed Conflict Location & Event Data
Project (ACLED).
7.4.
De rechtbank begrijpt het betoog in de zienswijze zo dat de minister volgens eiser voor de provincie Taiz niet heeft mogen uitgaan van de middelste gradatie van willekeurig geweld, maar de hoogste gradatie had moeten aannemen. De minister had in het besluit, gelet op wat hiervoor onder 7.2 is overwogen, moeten ingaan op dit betoog en wat eiser daarover heeft aangevoerd. Hij kon niet volstaan met het standpunt dat de stukken over de algemene situatie niet op eiser persoonlijk zien en daarom buiten beschouwing worden gelaten. Daarom is het besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Dat betekent dat de beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie
8. Het beroep is daarom gegrond. Dat is reden om het bestreden besluit van 31 juli 2024 te vernietigen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de minister in het verweerschrift alsnog is ingegaan op de veiligheidssituatie in de provincie Taiz. Daarom beoordeelt de rechtbank hierna of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
Is in Taiz sprake van de meest uitzonderlijke situatie?
9. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte voor Jemen, en de provincie Taiz in het bijzonder, niet de hoogste gradatie van willekeurig geweld aanneemt en betwist daarom de rechtmatigheid van het voor deze provincie geldende landgebonden asielbeleid. De situatie in Taiz moet worden onderscheiden van de rest van Jemen, omdat in de omgeving van die stad nog gevochten wordt en de toegang in de stad wordt geblokkeerd door de Houthi-rebellen. Ook wijst eiser op de slechte humanitaire situatie in Taiz. Eiser heeft ter onderbouwing van het voorgaande gewezen op de in de zienswijze en onder 7.3 genoemde stukken, een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 17 september 2024 met bijlagen overgelegd en een beroep gedaan op een tweetal uitspraken van deze rechtbank. [17]
9.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister zijn standpunt om niet uit te gaan van de hoogste gradatie baseert op WBV 2024/9. In dit WBV heeft de minister ter motivering van de beleidswijziging gewezen op de brief van de minister van 18 maart 2024. [18] Deze brief is een reactie op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Jemen (ambtsbericht) van september 2023. In die brief staat dat gedurende de verslagperiode van dit ambtsbericht de veiligheidssituatie in Jemen is verbeterd, in de zin dat het de-facto bestand over de hele verslagperiode heeft geleid tot een substantiële daling van gevechtshandelingen. Dit heeft geleid tot een relatief laag aantal doden en gewonden onder de burgerbevolking, zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de beginjaren van de burgeroorlog, met name 2015 tot en met 2018, waarbij de burgeroorlog in alle hevigheid woedde. Op basis van het ambtsbericht van september 2023 moet volgens de minister worden aangenomen dat het aantal burgerslachtoffers in samenhang met de omvang van het huidige geweldsniveau in Jemen, afgezet tegen de totale omvang van de bevolking, niet zodanig is dat van willekeurig en wijdverbreid geweld in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 gesproken kan worden, waarbij louter de aanwezigheid van een persoon leidt tot een reëel risico op ernstige schade. De minister heeft volgens deze brief naast het verminderde aantal burgerslachtoffers ook rekening gehouden met een aantal andere factoren:
  • de vrees voor een hernieuwde escalatie omdat het de-facto bestand recentelijk onder druk is komen te staan;
  • de escalatie van de economische oorlogsvoering door de strijdende partijen die bijdraagt aan de slechte humanitaire situatie;
  • de omstandigheid dat de minister de afgelopen jaren de hoogste gradatie binnen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 heeft aangenomen en een aantal EU-lidstaten deze gradatie nog steeds aannemen voor (delen van) Jemen;
  • het grote aantal ontheemden in Jemen, ten dele als gevolg van het jarenlange conflict.
9.1.1.
De minister betoogt (in het verweerschrift) dat uit het ambtsbericht niet blijkt dat burgers in specifieke regio’s in Jemen een zodanig verhoogd risico lopen slachtoffer te worden van willekeurig geweld dat plaatselijk de hoogste gradatie van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 moet worden aangenomen. Dit geldt ook voor burgers in Taiz. De door eiser genoemde landeninformatie maakt dit volgens de minister niet anders. De brief van VluchtelingenWerk Nederland maakt volgens hem juist duidelijk dat geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, omdat bron 5 bij deze brief (Euro Med Human Rights Monitor) bevestigt dat de situatie in Jemen is ‘afgekoeld’. Hoewel uit cijfers van de ACLED (bijlage 2 en 3 van de brief) blijkt dat in Taiz in het tweede kwartaal meer burgerdoden zijn gevallen (131) dan in het eerste kwartaal (88), betekent dat volgens de minister niet dat de situatie dusdanig is verslechterd dat de hoogste gradatie van willekeurig geweld zou moeten worden aangenomen. De minister betrekt daarbij dat Taiz de derde grootste stad van Jemen is met veel inwoners. Voor zover eiser stelt dat hij reeds door het maken van de reis naar Taiz een reëel risico op ernstige schade loopt, merkt de minister op dat uit de door eiser overgelegde informatie juist blijkt dat Taiz op veilige wijze bereikbaar is middels een zuidelijke (berg)weg. Uit de kaart van ACLED (bijlage 3) blijkt dat eiser hierbij door regeringsgebied kan reizen. Het enkele gegeven dat de weg checkpoints heeft, betekent nog niet dat eiser een risico loopt. De door eiser ingeroepen uitspraken maken het voorgaande volgens de minister niet anders.
9.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn beoordeling van de gradatie van het willekeurig geweld de in paragraaf C2/3.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) genoemde criteria, die gebaseerd zijn op de rechtspraak van het Hof van Justitie [19] , het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [20] en de Afdeling [21] , heeft toegepast. Eiser stelt niet dat de minister met het in beroep gegeven standpunt niet alle relevante informatie bij deze beoordeling heeft betrokken. Eiser betoogt wél dat de minister op grond van de in landeninformatie beschreven situatie in Jemen, Taiz in het bijzonder, tot een andere conclusie had moeten komen. Dat volgt de rechtbank niet en daartoe overweegt zij als volgt.
9.2.1.
De minister schetst een juist beeld van de veiligheidssituatie in Jemen en Taiz in het bijzonder. In het ambtsbericht van september 2023 staat dat het door de VN tot stand gebrachte bestand, dat van kracht was van 2 april 2022 tot 2 oktober 2022, en het daaropvolgende de-facto bestand, tijdens de rapportageperiode van het ambtsbericht hebben geleid tot een meer stabiele militaire situatie zonder grootschalige front-overschrijdende escalatie, al deden zich incidenteel en op gezette tijden wel gevechtshandelingen voor. Hierdoor ontstond de langste periode van relatieve rust sinds de start van het militaire conflict. [22] Ook was er door het bestand en het daaropvolgende de-facto bestand een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers als gevolg van directe beschietingen en bombardementen. [23] Hoewel het aantal burgerdoden in 2022 (770) nagenoeg gelijk bleef aan 2021 (769) was dat het gevolg van toenemende bewegingen van burgers, waardoor aanzienlijk meer burgerslachtoffers vielen door landmijnen en explosieve oorlogsresten (
Explosive Remnants of War,ERW) dan voorheen. In het tweede kwartaal van 2023 is het aantal ERW-burgerslachtoffers gedaald, als gevolg van bewustmakingscampagnes, ruimingswerkzaamheden en stabielere frontlinies die resulteerden in minder verplaatsingen van personen. [24] Burgerslachtoffers vielen in begin 2023 verder vooral in het westelijke deel van de provincie Sa’da (in de districten Shadah en Monabbih). [25] Verder was sprake van beperkte militaire activiteiten langs de frontlinies, in het bijzonder in Marib, Taiz, Al Dhale, Al Hudayda, Lahj en langs de grens met Saoedi-Arabië, waarbij ook burgerslachtoffers vielen. [26] Daarnaast vielen de burgerslachtoffers als gevolg van ERW met name in de provincie Al Hudayda. [27]
In het ambtsbericht staat over Taiz dat tijdens het bestand de frontlijn in de provincie Taiz in 2022 een daling van het aantal slachtoffers te zien was ten opzichte van 2021. Het einde van het bestand op 2 oktober 2022 leidde niet tot een terugkeer naar het geweldsniveau van voor het bestand.
In zijn briefing aan de Veiligheidsraad van januari 2023 sprak VN-gezant Grundberg van een over het algemeen stabiele militaire situatie zonder majeure escalatie of beweging langs de frontlijnen. Desalniettemin was er in de weken voorafgaand aan zijn briefing sprake geweest van beperkte militaire activiteiten langs de frontlinies, ook in Taiz. Hierbij vielen volgens Grundberg ook burgerslachtoffers. In zijn briefing van 15 maart 2023 sprak Grundberg van een stijging van het aantal en de intensiteit van geweldsincidenten, in het bijzonder langs de frontlijnen in Marib en Taiz. Ook tijdens zijn briefing in de Veiligheidsraad van april 2023 wees Grundberg op militaire activiteiten in Marib en Taiz en nu ook in Shabwah. De situatie in Taiz werd door een bron omschreven als een pressure cooker, met frontlinies dichtbij de stad. De Houthi-rebellen zouden drones, scherpschutters en mortieren gebruiken dicht bij dichtbevolkte delen.
In de door eiser overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland is gewezen op de vergeldingsaanvallen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk als reactie op de Houthi-aanvallen op de scheepvaart in de Rode Zee. Ook is gewezen op een rapport van Justice4Yemen Pact over sluipschutteraanvallen op burgers in Taiz.
Het ambtsbericht van september 2023 rapporteert verder over de escalatie van de economische strijd tussen de Houthi rebellen en de Jemenitische regering. [28]
Het ambtsbericht vermeldt dat de humanitaire situatie gedurende de eerste maanden van het bestand niet betekenisvol is verbeterd of zelfs is verslechterd. Stijgende voedsel- en brandstofprijzen, droogte en overstromingen [29] waren hiervan de belangrijkste oorzaken. De overstromingen hebben de fragiele waterhuishouding met schaars schoon drinkwater verder onder druk gezet en bemoeilijkte ook de humanitaire toegang. Hoewel in het najaar een voorzichtige afname zichtbaar was van het aantal mensen dat acute voedseltekorten kende, zijn de cijfers ten aanzien van de algemene humanitaire situatie in Jemen in 2022 nog steeds uiterst zorgelijk. Die situatie is in de eerste maanden van 2023 niet wezenlijk verbeterd. Diverse organisaties typeerden de situatie in Jemen als de grootste humanitaire crisis in de wereld. [30]
Wat betreft de ontheemdensituatie staat in het ambtsbericht dat volgens IOM, ondanks een aanzienlijke daling in de nieuwe conflict-gerelateerde ontheemding als gevolg van het bestand, klimaatgerelateerde gebeurtenissen in 2022 hebben geleid tot een stijging van 93 procent in nieuwe en indirecte ontheemding, vooral in de provincies Al Hudayda, Al Jawf, Marib en Taiz, waardoor meer dan een half miljoen mensen werd getroffen. [31]
9.2.2.
De rechtbank concludeert op basis van deze landeninformatie dat de veiligheidssituatie in Jemen sinds het bestand en het daaropvolgende de-facto bestand is verbeterd. In de provincie Taiz lopen frontlinies en is de veiligheidssituatie slechter dan in sommige andere provincies. Militaire activiteiten hebben in de provincie Taiz geleid tot (burger)slachtoffers. Daarmee is in de provincie Taiz echter nog geen sprake van een situatie waarbij een burger alleen door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een bedreiging als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ook in Taiz als gevolg van het (de facto) bestand het aantal gevechtshandelingen sterk is afgenomen en het aantal slachtoffers is gedaald. [32] Het aantal burgerslachtoffers in verhouding tot het totale aantal inwoners van Jemen en van de provincie Taiz in het bijzonder is niet zo hoog dat daarom de meest uitzonderlijke situatie bestaat als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 dat alleen al de aanwezigheid van een persoon leidt tot een reëel risico op ernstige schade. De vergeldingsaanvallen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk als reactie op de Houthi-aanvallen op de scheepvaart in de Rode Zee waren gericht op Houthi-locaties aan de rand van Taiz, en waren dus gericht en niet willekeurig van aard. Deze vergeldingsaanvallen zijn daarom niet relevant in het kader bij de beoordeling van de mate van willekeurig geweld. Wat betreft de in het rapport van Justice4Yemen Pact genoemde sluipschutteraanvallen op burgers in Taiz is van belang dat die aanvallen hoofdzakelijk zien op de periode 2015-2020.
9.2.3.
Verder blijkt uit deze informatie een aanzienlijke daling in de nieuwe conflict-gerelateerde ontheemding als gevolg van het bestand. De stijging van het aantal ontheemden in sommige provincies vindt zijn oorzaak hoofdzakelijk in klimaatgerelateerde gebeurtenissen. De humanitaire situatie is slecht, en de economische oorlogsvoering door de strijdende partijen draagt hieraan bij. Daaruit blijkt echter onvoldoende dat de humanitaire omstandigheden in overwegende mate veroorzaakt worden door de handelingen van de bij het conflict betrokken partijen of dat deze doelbewust zijn gecreëerd door de actoren in het conflict. [33] Uit het ambtsbericht volgt namelijk dat stijgende voedsel- en brandstofprijzen, droogte en overstromingen hiervan de belangrijkste oorzaken waren.
9.2.4.
Uit het voorgaande volgt dat de minister zich met de in beroep gegeven motivering terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in Jemen, en in het bijzonder de provincie Taiz, niet de hoogste gradatie van de mate van willekeurig geweld (‘meest uitzonderlijke situatie’), als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000, voordoet. Dat de minister voor Jemen, en dus ook voor de provincie Taiz, een lagere gradatie aanneemt (‘minder uitzonderlijke situatie’), komt de rechtbank dus niet onjuist voor. De door eiser genoemde rechterlijke uitspraken van andere zittingsplaatsen leiden, gelet op de overwegingen onder 9.2.2 en 9.2.3, niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat eiser op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Daarop gaat de rechtbank hierna onder 10 in.
Leiden de toegangsmogelijkheden tot de stad Taiz tot een ander oordeel?
9.3.
Eiser wijst op de moeilijkheden om Taiz te kunnen bereiken. Onduidelijk is hoe hij in de stad Taiz zou moeten komen, omdat de toegang tot de stad wordt geblokkeerd en het gehele gebied tussen Sana’a en Taiz onder controle staat van de Houthi-rebellen.
9.3.1.
Dit betoog slaagt niet. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling is de vraag via welke route een vreemdeling kan terugreizen in het kader van de beoordeling van de asielaanvraag niet aan de orde. [34] Daarbij komt dat, gelet op de conclusie hiervoor onder 9.2.2, voor heel Jemen niet de hoogste gradatie van willekeurig geweld geldt. Eiser hoeft dus niet te reizen door delen van Jemen waar de hoogste gradatie van willekeurig geweld, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000, bestaat. Overigens, en geheel ten overvloede, overweegt de rechtbank dat de minister terecht opmerkt dat uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat Taiz bereikbaar is middels een zuidelijke (berg)weg, waarbij hij door regeringsgebied kan reizen. [35]
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij slachtoffer wordt van willekeurig geweld?
10. Eiser betoogt dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de door hem aangevoerde individuele omstandigheden niet maken dat hij een verhoogd risico op willekeurig geweld loopt. Hij heeft in dit verband genoemd dat hij zal moeten terugkeren naar Taiz, hij heeft deelgenomen aan een demonstratie en hij gelet op zijn leeftijd en geslacht risico loopt op gedwongen rekrutering.
10.1.
Zoals volgt uit het arrest X en Y zijn in minder uitzonderlijke situaties (de middelste en laagste gradatie) elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling relevant. Hoe meer de vreemdeling het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt wegens elementen die eigen zijn aan zijn individuele situatie of persoonlijke omstandigheden, hoe minder willekeurig geweld zal zijn vereist opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming krachtens artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [36]
10.1.1.
Uit het arrest X en Y volgt verder dat gekeken moet worden naar alle relevante elementen die betrekking hebben op de individuele situatie en de algemene situatie in het land van herkomst, voordat wordt vastgesteld of het risico onder onderdeel a, b of c van artikel 15 valt. Het is in eerste instantie aan een vreemdeling om door middel van zijn verklaringen en documentatie en in samenwerking met de minister alle elementen ter staving van zijn verzoek om internationale bescherming naar voren te brengen. [37] De minister moet vervolgens in de eerste fase van de beoordeling, aan de hand van dat wat een vreemdeling naar voren heeft gebracht, alle mogelijke relevante omstandigheden en factoren vaststellen en bij de beoordeling betrekken. [38] Als een vreemdeling zijn persoonlijke kenmerken en individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht en waar nodig aannemelijk heeft gemaakt, moet de minister die omstandigheden in de tweede fase beoordelen in het licht van de veiligheidssituatie in het gebied waar een vreemdeling vandaan komt. Daarbij moet de minister een gemotiveerde beoordeling maken en betrekken of een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de relevante elementen ook daadwerkelijk zorgen voor een verhoogd risico op ernstige schade. Van een vreemdeling wordt verwacht dat hij staaft waarom zijn individuele omstandigheden in zijn specifieke herkomstgebied maken dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt. Het is aan de minister om te motiveren waarom het samenstel van de naar voren gebrachte individuele omstandigheden, in het licht van de veiligheidssituatie, niet voldoende is voor het aannemen van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 15, aanhef en onderdeel c. [39]
10.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft, zo stelt de minister terecht, niet aannemelijk gemaakt dat hij een specifiek verhoogd risico loopt om bij terugkeer het slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Voor zover eiser naar voren brengt dat hij zal moeten terugkeren naar Taiz is van belang dat uit het arrest X en Y volgt dat de elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling waarmee de bevoegde nationale autoriteit rekening moet houden, in andere situaties dan de meest uitzonderlijke situatie, noodzakelijkerwijs verder gaan dan het feit dat iemand afkomstig is uit een bepaald gebied. Dat eiser moet terugkeren naar Taiz is dus op zichzelf geen risicoverhogende omstandigheid, als hiervoor bedoeld. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in het licht van de veiligheidssituatie in Taiz, een verhoogd risico loopt om te worden geraakt door willekeurig geweld.
10.2.1.
Wat betreft de vrees voor rekrutering en de politieke overtuiging stelt de minister terecht dat dit geen omstandigheden betreffen die een verhoogd risico geven op willekeurig geweld. Het gaat hier immers niet om een vrees voor willekeurig geweld, maar gericht geweld. Overigens is niet duidelijk of eiser deze omstandigheden naar voren heeft gebracht om zijn vrees voor
willekeuriggeweld te onderbouwen. Zo heeft eiser in de zienswijze ten aanzien van de vrees voor rekrutering gesteld dat hij vreest voor
gerichtgeweld. De rechtbank gaat hierna onder 11 en 12 in op het standpunt van de minister dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging of zijn vrees voor rekrutering bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege gericht geweld.
Loopt eiser een reëel risico op ernstige schade vanwege zijn politieke overtuiging?
11. Eiser betoogt dat de minister niet deugdelijk motiveert waarom zijn deelname aan een demonstratie in Nederland geen omstandigheid is die zijn risico op ernstige schade bij terugkeer naar Jemen vergroot. Zoals op de overgelegde foto’s en het filmpje op Facebook [40] is te zien heeft eiser tijdens zijn deelname aan de demonstratie borden omhoog gehouden waarop teksten stonden die tegen de Houthi’s zijn. Het filmpje is veel bekeken, mogelijk ook door mensen in Jemen en Houthi-sympathisanten, die hem kunnen hebben herkend. Eiser wijst er ook op dat hij een tegenstander is van de denkwijze van de Houthi’s en hij zich daartegen wil blijven uitspreken.
11.1.
De minister vindt de deelname van eiser aan de demonstratie geloofwaardig. Hij stelt zich echter op het standpunt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierdoor in de negatieve belangstelling van de Houthi’s is of zal komen te staan.
11.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de Houthi’s wordt gezocht vanwege het deelnemen aan een demonstratie in Nederland. In het ambtsbericht staat dat in algemene zin geldt dat mensen met een grotere publieke voetafdruk, bijvoorbeeld journalisten of sociale mediagebruikers met een substantieel aantal volgers, meer kans lopen op represailles na openlijke kritiek. [41] Die groep is in paragraaf C7/19.3.2 van de Vc 2000 ook aangemerkt als risicoprofiel. Eiser heeft naar gesteld slechts deelgenomen aan één demonstratie. [42] Eiser is dus geen activist, heeft geen hoog profiel en dat heeft hij ook niet gesteld. Hoewel eiser op het filmpje zichtbaar is, is hij slechts enkele seconden in beeld. Eiser is ook niet ingegaan op het standpunt van de minister dat uit de door hem overgelegde link of anderszins niet blijkt dat zijn naam is genoemd. [43] Eiser heeft verder geen landeninformatie overgelegd waaruit zou blijken dat de Houthi’s geïnteresseerd zijn in en/of kennis hebben van activiteiten van Jemenieten in Nederland. [44] Dat eiser een tegenstander is van de denkwijze van de Houthi’s en hij zich daartegen ook na terugkeer wil blijven uitspreken, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft slechts één keer gedemonstreerd. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verder gezegd zich niet met politiek te bemoeien. [45] Daarom heeft de minister het niet aannemelijk hoeven achten dat eiser bij terugkeer zijn politieke overtuiging op de gestelde wijze zal uiten, zodat niet aannemelijk is dat hij op grond hiervan bij terugkeer naar Jemen risico zal lopen.
Loopt eiser een reëel risico op ernstige schade door gedwongen rekrutering?
12. Eiser betoogt dat de minister niet deugdelijk motiveert waarom hij vanwege zijn vrees voor gedwongen rekrutering geen risico loopt bij terugkeer. Eiser valt in de categorie van jonge mannen en loopt daardoor een risico op gedwongen rekrutering. De minister stelt zich ten onrechte, onder verwijzing naar het ambtsbericht van augustus 2022, op het standpunt dat eiser dat risico niet loopt. Eiser beroept zich op recentere bronnen, zoals het in de zienswijze aangehaalde artikel van Human Rights Watch ‘
Yemen Houthis recruit more child soldiers since October 7’ van 13 februari 2024. Hieruit volgt dat de Houthi-rebellen sinds het uitbreken van het conflict in Gaza in oktober 2023 juist (weer)
meer zijn gaan rekruteren. De minister had deze ontwikkeling moeten meenemen in
zijn beoordeling. Ook is de tegenwerping dat eiser niet tot de armste lagen van de bevolking behoort, te kort door de bocht.
12.1.
Volgens punt 116 van het arrest NA. tegen het Verenigd Koninkrijk hoeft een vreemdeling die aannemelijk maakt dat hij deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen, geen verder onderscheidende kenmerken
(“further special distinguishing features”) naar voren te brengen waaruit een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM valt af te leiden. [46] Het is dus de vraag of eiser dit aannemelijk heeft gemaakt.
12.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het ambtsbericht over Jemen van 2022 staat dat de Houthi-beweging verschillende manieren gebruikt om in eigen gebied strijders te rekruteren. Dat gebeurt voornamelijk op lokaal niveau, waar Houthi-vertegenwoordigers hun activiteiten grotendeels richten op mannen in de leeftijd van 18 tot 22 jaar. Ook rekruteerden de Houthi-rebellen tijdens de verslagperiode van dit ambtsbericht, net als daarvoor, op grote schaal minderjarige jongens. De meeste rekruten waren analfabeet, en afkomstig uit de armste lagen van de bevolking. Ook kwamen berichten naar buiten dat de Houthi’s bij controleposten tussen Houthi- en regeringsgebied jonge mannen onder dwang rekruteerden. Daarnaast verschenen ook berichten dat zij gevangenen vrijlieten onder voorwaarde dat zij zich bij de Houthi-rebellen aansloten. [47]
12.2.1.
Uit deze informatie volgt dat niet alle jonge mannen het risico lopen het slachtoffer te worden van gedwongen rekrutering. De rekruteringspraktijken waren volgens deze informatie gericht op personen die analfabeet zijn en afkomstig uit de armste lagen van de bevolking. De door eiser overgelegde en meer recente informatie laat weliswaar een toename zien van de rekruteringspraktijken van de Houthi’s, maar daaruit blijkt geen wezenlijk ander beeld van de wijze van rekrutering. Eiser valt weliswaar in de genoemde leeftijdscategorie, maar hij is niet analfabeet, want hij heeft scholing genoten. Ook is hij niet afkomstig uit de armste lagen van de bevolking: hij heeft namelijk verklaard dat zijn vader nog steeds werkzaam is in Saoedi-Arabië en het gezin geld stuurt, dat het gezin zomervakanties vierde in Saoedi-Arabië en dat de oudste broer van eiser kennelijk de mogelijkheid heeft om een universitaire opleiding te volgen. [48] Tot slot overweegt de rechtbank dat, zoals hiervoor onder 9.3.1 is overwogen, het de vraag is of eiser bij terugkeer naar Taiz een controlepost tussen Houthi- en regeringsgebied zal moeten passeren omdat eiser via regeringsgebied naar Taiz, dat ook grotendeels onder controle staat van de regering, kan reizen. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. Dat betekent dat eiser met individuele omstandigheden aannemelijk moet maken dat hij dat risico loopt.
12.2.2.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser daar niet in is geslaagd. De minister wijst in dit verband op eisers verklaringen dat hij tot aan zijn vertrek uit Jemen (2014/2015) aldaar verbleven heeft zonder dat zich persoonlijke problemen hebben voorgedaan [49] , hij nooit een oproep heeft gekregen van een militie of het leger [50] , hij en zijn gezinsleden nooit zijn benaderd door een gewapende groepering in Jemen [51] , op dit moment niemand naar hem op zoek is in Jemen en hij behalve de oorlog zelf niets vervelends heeft meegemaakt in Jemen wat op hem persoonlijk was gericht. [52] Hierop is eiser in beroep verder niet ingegaan.
Is er strijd met artikel 3 van het EVRM vanwege de humanitaire situatie?
13. Eiser betoogt dat uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM, omdat hij in Jemen terecht zal komen in erbarmelijke humanitaire omstandigheden.
13.1.
De beroepsgrond slaagt niet. In het arrest Sufi en Elmi [53] onderscheidt het EHRM humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict, van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. [54] Hoewel het conflict in Jemen met name door de economische oorlogvoering wel invloed heeft op de zorgelijke humanitaire situatie, is deze situatie naar het oordeel van de rechtbank niet enkel en in overwegende mate toe te schrijven aan het conflict. Zoals onder 9.2.2 is overwogen volgt uit het ambtsbericht van september 2023 namelijk dat stijgende voedsel- en brandstofprijzen, droogte en overstromingen de belangrijkste oorzaken waren van de slechte humanitaire situatie. Uit het arrest Sufi en Elmi volgt dat als een slechte humanitaire situatie zich niet afspeelt in de context van een gewapend conflict, artikel 3 van het EVRM slechts wordt geschonden in
‘very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling’.
13.1.1.
Hoewel sprake is van een slechte en complexe humanitaire situatie, heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in Jemen dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden bestaan. De waterhuishouding in Jemen staat onder grote druk en de strijdende partijen en overstromingen bemoeilijken de toegang tot humanitaire hulp. Van belang is echter dat hulporganisaties aanwezig zijn in Jemen, ook in Taiz. Over het geheel genomen hebben de wapenstilstand en het daaropvolgende de-facto bestand ook tot betere toegang van hulporganisaties tot hulpbehoevende gemeenschappen geleid en vanaf het najaar van 2022 was een voorzichtige afname zichtbaar van het aantal mensen dat acute voedseltekorten kende. [55]

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht gebrekkig is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit daarom. De rechtbank laat uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de minister het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld.
14.1.
Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de minister daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 juli 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. W.P.C.G. Derksen en mr. B. Koopman, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
2.Artikel 3.103 van het Vb 2000, zie ook de toelichting op artikel 3.103 van het Vb 2000, Stb. 2000, 497, p. 172 en de toelichting op artikel 1.27 van het Vb 2000, Stb. 2012, 308, p. 13 en 14.
3.Vergelijk ook ABRvS 14 april 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AR3915 en ABRvS 5 december 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AL6153.
4.ABRvS 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:732, onder 3.2 en ABRvS 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2502, onder 2.1.
5.HvJEU 9 november 2023, X en Y, ECLI:EU:C:2023:843.
6.Punt 40.
7.Punt 37 en 38.
8.Punt 42.
9.ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.
10.Brief van 5 maart 2024, 19 637, nr. 3211. Zie ook de brief van 19 november 2024, 19 637, nr. 3315.
11.Zie WBV 2016/18 en (laatstelijk) WBV 2022/26.
12.ABRvS 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2124, 4 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:7431.
13.ABRvS 16 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8940, onder 2.1.1
14.ABRvS 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:915, onder 5.3, 5.5 en 5.6, 20 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2731.
15.HvJEU 10 juni 2021, CF en DN tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2021:472, punt 43.
16.Vergelijk ABRvS 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 3.13.3.
17.Rechtbank Den Haag (z.p. Amsterdam) 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17489 en Rechtbank Den Haag (z.p. Den Haag) 28 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19859.
18.TK 19 637, nr. 3215.
19.HvJEU 30 januari 2014, Diakité, ECLI:EU:C:2014:39 en HvJEU 10 juni 2021, CF en DN tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2021:472, punten 43 en 45.
20.EHRM 28 juni 2011, Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907.
21.ABRvS 4 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4320 en ABRvS 27 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:780, onder 3.2.
22.p. 7, 17 en 20.
23.p. 8 en 19.
24.p. 8 en 22.
25.p. 21.
26.p. 22.
27.p. 22.
28.p. 9.
29.In het voorjaar van 2023 werd onder andere de provincie Taiz getroffen door overstromingen.
30.p. 7.
31.p. 9 en 48.
32.Vergelijk ABRvS 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:84, onder 2.4.
33.Vergelijk ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1054, onder 3.2 en ABRvS 13 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:365, onder 2.3.
34.ABRvS 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1040, onder 8, 15 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7792, onder 8.1 en 31 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2891, onder 2.4.
35.Zie het rapport ‘Taizz frontlines’ van ACLED van 31 januari 2024, specifiek de kaart en de tekst onder ‘regional context’ (bijlage drie bij de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 17 september 2024).
36.Onder 42 van het arrest.
37.Artikel 4, eerste en tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn.
38.Artikel 4, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn en het arrest X en Y, punt 55.
39.ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, onder 6.2 - 6.4.
40.https://www.facebook.com/AlHadath.Yemen/videos/1563394847914341/.
41.p. 34.
42.ABRvS 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4816, onder 2.3.1 en ABRvS 20 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2351, onder 1.6.
43.ABRvS 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4816, onder 2.3.1.
44.Vergelijk ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4744, onder 2.4 en 2.5.
45.p. 7
46.EHRM 17 juli 2008, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0717JUD002590407.
47.Dit staat in het ambtsbericht over Jemen van augustus 2022 (p. 30) Volgens het ambtsbericht over Jemen van september 2023 (p. 37) is de praktijk van rekrutering door de strijdende partijen in grote lijnen dezelfde gebleven.
48.Rapport Nader gehoor AMV 12-18 jaar, p. 6 en 10.
49.p. 7.
50.p. 5, rapport Aanmeldgehoor AMV (zonder schouw) en p. 9, rapport Nader gehoor AMV 12-18 jaar.
51.p. 4, rapport Nader gehoor AMV 12-18 jaar.
52.p. 7, rapport Nader gehoor AMV 12-18 jaar.
53.EHRM 28 juni 2011, Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907.
54.Onder 281 tot en met 283.
55.p. 7, 9 en 10 van het ambtsbericht van september 2023. De aanwezigheid van humanitaire organisaties blijkt ook uit internetberichten, zie https://www.carenederland.org/nieuws/jemen-de-dutch-relief-alliance-verleent-humanitaire-hulp-aan-mensen-in-nood, https://www.saba.ye/en/news3352111.htm, https://www.anesthesiologist.msf.org/en/node/115 en https://www.artsenzondergrenzen.nl/verhalen/jemen-zorg-verlenen-oorlogsgebied/.