ECLI:NL:RBDHA:2024:19859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
NL24.23848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jemenitische eiser in verband met humanitaire situatie en geweldsniveau in Jemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024, is het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die op 19 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 4 juni 2024 een afwijzing van verweerder, de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de actuele humanitaire situatie en het geweldsniveau in Jemen. De rechtbank stelt dat de humanitaire omstandigheden, zoals de oorlog en de gevolgen daarvan, niet adequaat zijn gewogen in de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag ondeugdelijk is gemotiveerd en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank beveelt verweerder om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak en de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23848

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 19 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 4 juni 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op een zitting van de enkelvoudige kamer behandeld en het onderzoek vervolgens gesloten. Aan deze zitting hebben eiser, zijn gemachtigde, A. Baban als tolk en de gemachtigde van verweerder (mr. G. Wischhoff) deelgenomen. Op 15 juli 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verwezen naar de meervoudige kamer.
1.3.
De meervoudige kamer heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. al Attabi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 2003. Eiser is in Saoedi-Arabië geboren en opgegroeid en heeft daar tot 2022 legaal gewoond omdat zijn vader een verblijfsvergunning had. In april 2022 is eiser samen met zijn zus met een visum afgegeven door de Franse autoriteiten Europa ingereisd. Eiser is na één week teruggekeerd naar Saoedi-Arabië, omdat hij geen asiel in Frankrijk wilde aanvragen en hij onvoldoende middelen had om zich te kunnen onttrekken aan het Dublinsysteem. In juli 2022 is eiser opnieuw samen met zijn zus legaal Europa ingereisd met als doel om in België asiel aan te vragen. Omdat de asielaanvraag van een vriend in België is afgewezen, heeft eiser besloten om – net als zijn zus – zijn asielaanvraag in Nederland in te dienen.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn vader zijn destijds minderjarige zus heeft uitgehuwelijkt aan een familielid in Jemen. Eiser is samen met zijn zus naar Europa gevlucht om dit huwelijk te voorkomen en zal daarom bij terugkeer naar Jemen door zijn vader en familie worden vermoord. Verder kan eiser ook niet naar Jemen terugkeren vanwege de algemene humanitaire omstandigheden en oorlogssituatie aldaar. Omdat eiser nooit in Jemen heeft gewoond, is hij daar niet bekend en heeft hij daar geen netwerk dat hem kan helpen zich daar te vestigen. Dit maakt dat eiser als ontheemde moet worden aangemerkt, waardoor hij nog meer gebukt zal gaan onder de slechte omstandigheden in Jemen. Verder vreest eiser gedwongen te worden gerekruteerd door Houthi’s die de macht hebben in het gebied waar zijn familie woont. Ook vreest eiser dat de Houthi’s hem gevangenzetten, omdat zij hem zullen zien als verrader of spion omdat hij is geboren en opgegroeid in Saoedi-Arabië. Zijn familie en stam hebben onvoldoende middelen om hem vrij te kunnen kopen. Ook is eiser het niet eens met de ideologie van de Houthi’s en hij zal dit in Jemen niet voor zich kunnen houden.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende geloofwaardig geachte relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de uithuwelijking van zijn zus.
Verweerder wijst de aanvraag van eiser af, omdat hij geen gegronde vrees heeft voor vervolging en hij bij terugkeer naar Jemen geen reëel risico op ernstige schade loopt. Volgens verweerder is eisers vrees om slachtoffer te worden van eerwraak en om gedwongen te worden gerekruteerd door de Houthi’s slechts gebaseerd op vermoedens. Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij in Jemen vanwege zijn verblijf in Saoedi-Arabië als verrader of spion zal worden gezien. Tot slot heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij tot een risicogroep behoort of dat hij vanwege individuele omstandigheden een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld in Jemen. Verder heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd waarin is bepaald dat hij Nederland binnen vier weken moet verlaten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In beroep heeft het geschil zich toegespitst op de vraag of verweerder in het bestreden besluit voldoende en op de juiste wijze rekening heeft gehouden met het actuele geweldsniveau en de humanitaire situatie in Jemen. In het bijzonder is hierbij aan de orde in welke mate de humanitaire situatie mee mag wegen bij de beoordeling of bescherming moet worden verleend op grond van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [1] . Daarnaast is aan de orde of verweerder de humanitaire situatie afdoende heeft betrokken bij de beoordeling of bescherming moet worden verleend op grond van artikel 15b van de Kwalificatierichtlijn dan wel artikel 3 van het EVRM [2] . De relevante jurisprudentie waar partijen naar verwijzen bij het eerstgenoemde onderdeel is het arrest X. en Y. [3] van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de recent naar aanleiding daarvan gedane uitspraak [4] van de hoogste bestuursrechter [5] . Voor het tweede onderdeel is met name het arrest Sufi en Elmi [6] van het EHRM [7] van belang. Niet in geschil is dat bij de beoordeling van beide onderdelen gewicht toekomt aan de mate waarin en de wijze waarop de strijdende partijen in een gewapend conflict bijdragen dan wel verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de slechte humanitaire situatie in Jemen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het kader van beide onderdelen onvoldoende heeft gemotiveerd dat de algemene situatie in Jemen al dan niet in combinatie met de individuele omstandigheden van eiser, niet maakt dat hij voor bescherming in aanmerking komt op grond van de genoemde artikelen. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen daarvan zijn.
Achtergrond en beleid
6. De huidige oorlog in Jemen vindt zijn oorsprong in een mislukte politieke transitie die volgde op de opstand in 2011 tegen de toenmalige president. Voor het uitbreken van het conflict was Jemen het armste land in de Golfregio. Door het conflict kwam de Jemenitische economie, die ook voor het conflict al op instorten stond, nog verder onder druk te staan. Dit droeg bij aan de verdere achteruitgang van de humanitaire situatie in Jemen. [8] Met WBV 2015/11 heeft verweerder vanwege de onzekere, ernstige en fragiele situatie in Jemen per juli 2015 een besluit- en vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Jemen ingesteld. Verweerder heeft dit daarna meermaals verlengd. Met WBV 2016/18 werd per januari 2017 aangenomen dat in Jemen sprake was van de meest uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Kort gezegd houdt dit in dat de mate van willekeurig geweld dat daar plaatsvond zo omvangrijk is dat iemand enkel door daar aanwezig te zijn het risico loopt op ernstige schade. Dit was gebaseerd op het thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Jemen van juli 2016 en daaropvolgende ontwikkelingen. Sindsdien beoordeelde verweerder asielaanvragen van Jemenieten met als uitgangspunt dat de meest uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15c gold. Verweerder nam dus aan dat iedere persoon die terugkeerde naar Jemen het risico liep om slachtoffer te worden van geweld enkel door zijn of haar aanwezigheid op het grondgebied. Per april 2024 heeft verweerder zijn beleid aangepast. Vanwege deze wijziging worden nu de individuele en persoonlijke omstandigheden van de Jemenitische asielaanvragers betrokken in de beoordeling of zij een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van willekeurig geweld bij een terugkeer naar Jemen. Hoewel verweerder niet langer aanneemt dat iedere persoon die terugkeert naar Jemen het risico loopt om slachtoffer te worden van geweld enkel door zijn aanwezigheid aldaar, gaat hij er wel van uit dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld.
6.1.
Reden voor deze aanpassing is de gewijzigde situatie in Jemen: gevechtshandelingen vinden op minder grote schaal plaats sinds het – inmiddels de-facto – bestand van april 2022. [9] Dit heeft gezorgd voor een significante daling van het aantal burgerslachtoffers door willekeurig geweld. Verweerder heeft in zijn herbeoordeling ook betrokken dat het de-facto bestand recentelijk – sinds januari 2024 – onder druk is komen te staan, dat sinds het bestand sprake is van een escalatie in de economische oorlogsvoering door de strijdende partijen ‘wat bijdraagt aan de zeer slechte humanitaire situatie’ [10] en ‘het zeer grote aantal ontheemden in Jemen […] als gevolg van het jarenlange conflict’ [11] .
In hoeverre moet de humanitaire situatie worden betrokken in de beoordeling van artikel 15c?
7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de beleidswijziging onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat nog steeds sprake is van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15c vanwege het aanhoudende geweld [12] in combinatie met de humanitaire situatie in Jemen. Hij wijst specifiek op het gebrek aan voedselzekerheid, toegang tot veilig drinkwater, adequate sanitaire voorzieningen, basale gezondheidszorg, schade aan de civiele infrastructuur, de economische oorlogsvoering en het aantal ontheemden. [13] Iedereen die wordt teruggestuurd naar Jemen loopt daarom een reëel risico op ernstige schade. Verder voert eiser aan dat verweerder in zijn herbeoordeling niet heeft betrokken dat de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zich in het conflict mengen en dat de Houthi’s zich mengen in het conflict in Gaza. [14] Tot slot wijst eiser erop dat verweerder, ondanks de beleidswijziging, al verleende asielvergunningen aan Jemenieten niet zal herbeoordelen. Hierin ziet eiser bevestiging dat de veiligheidssituatie in Jemen onverminderd slecht is.
7.1.
Verweerder heeft zich in de bestreden besluitvorming niet uitgelaten over de humanitaire situatie in Jemen en eisers stelling dat mede daarom nog steeds sprake is van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet met persoonlijke en individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waarom hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat humanitaire omstandigheden in principe buiten de werkingssfeer van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn vallen. De (slechte) humanitaire situatie kan volgens verweerder in het kader van artikel 15c alleen worden betrokken voor zover deze direct en in overwegende mate het gevolg is van specifiek en doelbewust handelen of nalaten van de verschillende strijdende partijen, met de bedoeling om een catastrofale humanitaire situatie te creëren als oorlogsmethodiek. [15] Daar is volgens verweerder geen sprake van, nu de zorgelijke humanitaire situatie te wijten is aan een veelheid van factoren, waaronder de effecten van jarenlange burgeroorlog, massale ontheemding en periodes van droogte en overstromingen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende uitgelegd waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen. Dit is relevant voor de beoordeling of de beleidswijziging rechtmatig is, omdat de humanitaire situatie volgens verweerder moet worden betrokken in de beoordeling of sprake is van de meest uitzonderlijke situatie in Jemen. Uit de beslisnota volgt dat enerzijds beargumenteerd kan worden dat de strijdende partijen de slechte humanitaire situatie veroorzaken en zelfs verslechteren. [16] Dit blijkt onder andere uit de aard van de strijd, die zich inmiddels meer richt op elkaars economische positie. Hierdoor wordt infrastructuur verwoest en stijgen de voedselprijzen. Ook blijkt dit uit het belemmeren van hulp voor hulpbehoevenden in bepaalde regio’s. Anderzijds wordt uit het algemeen ambtsbericht van september 2023 ook duidelijk dat de penibele humanitaire situatie voor een deel te wijten is aan de impact van klimaatverandering, zoals droogte en overstromingen, die zorgt voor schaars drinkwater en de toegang tot humanitaire hulp heeft bemoeilijkt. Uit vorenstaande volgt dat verweerder er van uitgaat dat de humanitaire situatie voor een deel bewust wordt veroorzaakt en in stand wordt gehouden door de strijdende partijen. Maar verweerder heeft nagelaten te motiveren hoe al deze omstandigheden tegen elkaar zijn afgezet, hoe groot het aandeel van de strijdende partijen is en waaruit volgt dat de strijdende partijen daar niet in overwegende mate verantwoordelijk voor zouden zijn.
7.3.
Verder volgt uit het ambtsbericht dat naar schatting in 2023 van de ongeveer 33 miljoen mensen in Jemen er 21,6 miljoen afhankelijk waren van humanitaire ondersteuning. In 2022 had grofweg de helft van de bevolking geen voedselzekerheid en had meer dan de helft geen toegang tot veilig drinkwater of adequate sanitaire voorzieningen. Deze cijfers onderstrepen de behoefte aan humanitaire hulpverlening. Daarbij is expliciet aangegeven dat de grote afhankelijkheid van humanitaire hulp onder de bevolking de strijdende partijen niet belette om toegang tot deze hulp te dwarsbomen. Ook daaruit lijkt te volgen dat de strijdende partijen bewust de slechte humanitaire situatie in Jemen creëren dan wel in stand houden of verergeren. Verweerder dient inzichtelijk maken hoe hij dit – in combinatie met de andere door eiser overgelegde informatie over het actuele geweldsniveau en andere relevante omstandigheden – weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Zonder een duidelijke afweging hierover is immers niet uit te sluiten dat nog altijd sprake is van de meest uitzonderlijke situatie. Weliswaar is het aantal burgerdoden als gevolg van oorlogsgeweld gedaald sinds het de-facto bestand, maar de humanitaire situatie – in ieder geval mede als gevolg van economische oorlogsvoering – is sindsdien verslechterd. Daarbij komt dat ook als geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie en eisers individuele omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling, dit inzicht nodig is om te kunnen bepalen welke individuele omstandigheden relevant zijn en hoe zwaarwegend deze zijn. Uit het arrest X. en Y. volgt immers dat de algemene veiligheidssituatie en de individuele omstandigheden steeds in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld.
7.4.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep is reeds hierom gegrond.
Kan eiser een beroep doen op het arrest Sufi en Elmi?
8. Eiser voert in dit kader aan dat iedereen die op dit moment naar Jemen wordt teruggestuurd, het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM zoals bedoeld in het arrest Sufi en Elmi van het EHRM. Volgens eiser kan verweerder niet stellen dat de humanitaire situatie in Jemen deels is te wijten aan klimaatverandering. Eiser wijst erop dat de strijdende partijen jarenlang de civiele infrastructuur hebben vernietigd, waardoor het uiterst moeilijk is om adequaat te reageren op de natuurrampen in Jemen. Verder voert eiser gronden aan over de aannemelijkheid van zijn vrees voor eerwraak [17] , gedwongen rekrutering [18] , het risico dat hij in Jemen loopt door zijn geboorte en verblijf in Saoedi-Arabië [19] waardoor hij tevens bij uitzetting naar Jemen ontheemd zou zijn wegens het gebrek aan een specifiek herkomstgebied en een netwerk en ten slotte zijn politieke overtuiging waardoor hij kritiek zal uiten over de Houthi’s [20] .
8.1.
In het arrest Sufi en Elmi onderscheidt het EHRM humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict, van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is onduidelijk in welke mate de humanitaire situatie is veroorzaakt door de strijdende partijen. Als blijkt dat de humanitaire crisis niet in overwegende mate is of wordt veroorzaakt door de strijdende partijen, dan wordt artikel 3 EVRM slechts geschonden als sprake is van ‘very exceptional circumstances where the humanitarian grounds against removal are compelling’. [21] Verweerder heeft dit in de bestreden besluitvorming niet inzichtelijk beoordeeld. Hij kan voor deze beoordeling niet slechts verwijzen naar zijn – gelet op het voorgaande gebrekkige – beoordeling van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Het Hof van Justitie heeft in het arrest Elgafaji immers verduidelijkt dat artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn en artikel 3 van het EVRM verschillen qua inhoud en dat de uitlegging van artikel 15c autonoom moet plaatsvinden. [22] Het is gezien de samenwerkingsplicht aan verweerder om duidelijkheid te scheppen over de oorzaak van de humanitaire situatie in Jemen, omdat hij de actuele algemene situatie in het land van herkomst moet onderzoeken en zo nodig met de vreemdeling moet samenwerken om alle feiten te verzamelen. [23]
8.2.
De conclusie is dat verweerder in een nieuw besluit dus ook (opnieuw) zal moeten beoordelen en motiveren of eiser door de humanitaire omstandigheden in Jemen een reëel risico loopt op een behandeling of situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM als hij terugkeert.
9. De rechtbank geeft gelet op het voorgaande nog geen oordeel over de vraag of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser geen verhoogd risico loopt op ernstige schade door willekeurig geweld vanwege de door hem gestelde persoonlijke en individuele omstandigheden. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit de persoonlijke kenmerken en individuele omstandigheden die door eiser naar voren zijn gebracht moeten beoordelen in het licht van de veiligheidssituatie in het gebied waar de vreemdeling vandaan komt. [24] Daarbij is in ieder geval relevant dat eiser nooit in Jemen heeft gewoond en naar eigen zeggen zich niet kan wenden tot zijn familie aldaar.
Had verweerder moeten wachten met het nemen van een besluit op de asielaanvraag?
10. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet op zijn asielaanvraag mocht beslissen, omdat hij een aanvraag tot gezinshereniging met zijn zusje had ingediend.
10.1.
In het kader van finale geschilbeslechting en omdat hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld in overwegingen 5. tot en met 9. geen invloed hierop heeft, ziet de rechtbank reden om deze beroepsgrond wel te beoordelen. Deze grond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet, alleen al omdat eiser geen aanvraag tot gezinshereniging had ingediend op het moment dat verweerder op zijn asielaanvraag heeft beslist.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit in strijd is met de motiveringsplicht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzitter, en mr. M.M. Meijers en mr. C.E.S. Clerx, leden, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.
2.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843 (C-125/22).
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 28 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907 (
7.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.Thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Jemen van juli 2016 en juli 2019.
9.Zie de beslisnota van 18 maart 2024 en het wijzigingsbesluit van 22 april 2024 (WBV2024/9).
10.Zie de nota ‘Landenbeleid Jemen’ van 29 september 2023, horende bij de Kamerbrief Landenbeleid Jemen van 18 maart 2024 (19637, nr. 3215).
11.Zie de nota ‘Landenbeleid Jemen’ van 29 september 2023, horende bij de Kamerbrief Landenbeleid Jemen van 18 maart 2024 (19637, nr. 3215).
12.Ter onderbouwing hiervan wijst eiser onder meer op artikelen van NOS: ‘
13.Ter onderbouwing hiervan wijst eiser onder meer op informatie van the Office for Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) ‘
14.Ter onderbouwing verwijst eiser naar vijf artikelen: VRT nieuws, ‘
15.Verweerder spreekt hierover ook in zijn beslisnota ‘Beleid artikel 15c naar aanleiding van uitspraak Hof van Justitie’ van 14 november 2023.
16.Zie de nota ‘Landenbeleid Jemen’ van 29 september 2023, horende bij de Kamerbrief Landenbeleid Jemen van 18 maart 2024 (19637, nr. 3215), p. 7.
17.Ter onderbouwing wijst eiser onder meer op de brieven van zijn zus en moeder, paragraaf 3.9 van het algemeen ambtsbericht Jemen van september 2023, een artikel op de website van CNN ‘
18.Ter onderbouwing wijst eiser op de algemeen ambtsberichten Jemen van augustus 2022 en september 2023, de landenbrieven van Vluchtelingenwerk van 24 mei 2024 en 2 augustus 2024, en een artikel op de website van Arab News ‘
19.Ter onderbouwing wijst eiser op het algemeen ambtsbericht Jemen van september 2023, het rapport van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken ‘
20.Ter onderbouwing wijst eiser op het algemeen ambtsbericht Jemen van september 2023.
21.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 27 mei 2008,
22.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 februari 2009, ECLI:EU:C:2009:94 par. 28 (
23.Zie en artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn en bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, r.o. 6.2.
24.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, r.o. 6.4.