ECLI:NL:RBDHA:2024:17489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL 24.22899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jemenitische eiser afgewezen door minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, geboren in 1994, heeft zijn aanvraag ingediend op basis van de vrees voor oorlog en rekrutering door de Houthi's in Jemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, nu minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het nieuwe beleidskader en het landenbeleid voor Jemen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de situatie in Jemen als minder uitzonderlijk kan worden aangemerkt, waardoor de eiser niet in staat is om aan te tonen dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank concludeert dat de minister een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de humanitaire situatie in Jemen en dat de minister een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en legt een dwangsom op aan de minister voor het overschrijden van de termijn voor het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank wijst ook op de noodzaak om rekening te houden met de ernstige humanitaire situatie in Jemen, die voornamelijk te wijten is aan het conflict.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.22899
[V-Nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1994, van Jemenitische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. D.G. Metselaar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 14 mei 2023.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 mei 2024 afgewezen als ongegrond in de algemene asielprocedure. [1] Bij hetzelfde besluit heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen uitgevaardigd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, eisers gemachtigde, de gemachtigde van de minister en
T. Sharaf als tolk in de taal Arabisch-Jemenitisch.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag door de minister. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
3. Eiser heeft - kort samengevat - het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is geboren en opgegroeid in [plaatsnaam] in Jemen. Hij is in 2014 vanuit Jemen naar Algerije vertrokken voor zijn studie, omdat iedereen wapens droeg in Jemen en omdat het daar onveilig was. Eiser heeft in Algerije zowel zijn bachelor- als zijn masterdiploma behaald. Na zijn studie mocht hij niet langer in Algerije blijven. Eiser wil niet terug naar Jemen, omdat hij vreest voor de oorlog en de onveilige situatie. Hij vreest dat hij bij terugkeer naar Jemen gerekruteerd zal worden door de Houthi’s.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister het volgende relevante element:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
4.1.
De minister heeft het relevante element geloofwaardig geacht. Volgens de minister kan eiser echter niet worden aangemerkt als een vluchteling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. [2] Naar aanleiding van het arrest X. en Y. van het Hof van Justitie [3] van 9 november 2023 [4] heeft de minister op 5 maart 2024 een nieuw beleidskader uitgewerkt voor zaken waarin een beroep wordt gedaan op artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn. [5] Op grond van dit beleid en het landenbeleid voor Jemen van
18 maart 2024 is het aan eiser om op basis van individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom specifiek hij een reëel risico loopt om slachtoffer van de hoge mate van willekeurig geweld te worden ten opzichte van andere burgers. Eiser heeft zijn vrees voor rekrutering door de Houthi’s onderbouwd met de stelling dat zowel een broer als een vriend van eiser door hen zijn gerekruteerd. Hiermee heeft hij niet aannemelijk gemaakt waarom hij specifiek een reëel risico loopt om gerekruteerd te worden. Ook heeft hij verteld dat de Houthi’s de macht hebben in zijn woonplaats en dat hij als hoogopgeleide een doelwit is vanwege zijn studie tot bouwtechnisch ingenieur. Deze stelling heeft hij echter niet onderbouwd; eiser blijft daarmee steken op vermoedens. Verder verwijst eiser wel naar landeninformatie en de algemene ambtsberichten (AAB’s) Jemen van augustus 2022 en september 2023, maar eiser heeft middels deze informatie niet aannemelijk gemaakt op basis van welke individuele omstandigheden hij specifiek een reëel risico loopt bij terugkeer. Ten slotte stelt de minister dat het bestreden besluit is genomen op basis van het landenbeleid, en dat dit landenbeleid zorgvuldig tot stand is gekomen op basis van de beleidswijziging en de AAB’s. De minister heeft hiermee aan de bewijslast voldaan en het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid. Voor zover eiser ook stelt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling op grond van de slechte humanitaire situatie, stelt de minister in het verweerschrift dat de humanitaire situatie niet enkel en in overwegende mate is toe te schrijven aan het conflict, zodat geen sprake is van ‘very exceptional circumstances’ in de zin van het arrest Sufi en Elmi [6] van het EHRM [7] .
Beoordeling
5. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of eiser in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. In dit kader komt het arrest X. en Y. aan de orde en het nieuwe landenbeleid ten aanzien van Jemen. Vervolgens wordt ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen.
Komt eiser in aanmerking voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn?
6. Het Hof van Justitie heeft in het arrest X. en Y. uitleg gegeven over de toepassing van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Uit dit arrest volgt kort gezegd dat ook bij een mindere mate van willekeurig geweld sprake kan zijn van een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict. Dat is het geval als de betreffende vreemdeling met individuele elementen voornamelijk eigen aan het privé-, familie-, of beroepsleven aannemelijk kan maken dat hij een verhoogd risico daarop loopt. Dit is de zogenaamde “minder uitzonderlijke situatie” en hierbij geldt een glijdende schaal: hoe meer willekeurig geweld er plaatsvindt, hoe minder individuele elementen nodig zijn om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen.
6.1.
In de Kamerbrief van 5 maart 2024 heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de gevolgen van het arrest X. en Y. voor het beoordelingskader van asielaanvragen. [8] De minister heeft in die brief nader toegelicht dat bij een internationaal of binnenlands gewapend conflict, drie gradaties van willekeurig geweld kunnen voorkomen:
1. Risico door loutere aanwezigheid: de uitzonderlijke situatie waarin de mate van willekeurig geweld als gevolg van een internationaal of binnenlands gewapend conflict van dien aard is dat een burger louter door zijn aanwezigheid op dat grondgebied een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit komt overeen met de 15c-situatie [9] zoals die werd beoordeeld in Nederland vóór het arrest van 9 november 2023;
2. Hoge mate van willekeurig geweld: er hierbij duidelijk is dat het willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict een hoog niveau bereikt. In dergelijke, iets minder uitzonderlijke situaties kunnen elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling relevant zijn om een reëel risico op ernstige schade aannemelijk te maken; en,
3. Geen voldoende hoge mate van willekeurig geweld i.h.k.v. een conflictsituatie: het willekeurig geweld dat plaatsvindt ten gevolge van een gewapend conflict heeft - ongeacht de individuele omstandigheden - niet het relatief hoge niveau waardoor reeds daarom sprake kan zijn van een reëel risico op een ernstige en individuele bedreiging van het leven van burgers.
6.2.
In de Kamerbrief van 18 maart 2024 heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpassing van het landenbeleid ten aanzien van Jemen. [10] De minister licht in deze brief toe dat hij aanleiding ziet om voor Jemen niet langer de hoogste mate van willekeurig geweld aan te nemen. Op basis van het AAB Jemen van september 2023 is de minister van mening dat het aantal burgerslachtoffers in samenhang met de omvang van het huidige geweldsniveau in Jemen, afgezet tegen de totale omvang van de bevolking, niet zodanig is dat van willekeurig en wijdverbreid geweld in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn kan worden gesproken waarbij louter de aanwezigheid van een persoon kan leiden tot een risico op ernstige schade. Volgens dit AAB is er sprake van willekeurig geweld in Jemen waarbij ook burgerslachtoffers vallen. Hoewel het aantal burgerslachtoffers als gevolg van het willekeurige geweld in de verslagperiode van dit AAB is verminderd, heeft de minister ook rekening gehouden met een aantal andere factoren. Zo is het “de facto bestand” recentelijk onder druk komen te staan waardoor vrees bestaat voor hernieuwde escalatie van het conflict. Verder heeft er escalatie plaatsgevonden van de economische oorlogsvoering door de strijdende partijen, wat bijdraagt aan de zeer slechte humanitaire situatie. Ook is er de afgelopen jaren sprake geweest van een 15c-situatie en nemen een aantal lidstaten van de Europese Unie een dergelijke situatie nog steeds aan voor (delen van) Jemen. Daarnaast heeft de minister mede in aanmerking genomen het zeer grote aantal ontheemden in Jemen ten dele als gevolg van het jarenlange conflict. Het voorgaande houdt volgens deze Kamerbrief in dat artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn voor Jemen wordt gehandhaafd maar dat er een lagere gradatie wordt aangenomen waarbij een vreemdeling aannemelijk moet maken dat de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden in combinatie met de intensiteit van willekeurig geweld in Jemen zorgt voor een reëel risico op ernstige schade vanwege het willekeurige geweld. Naar mening van de minister doet deze midden-categorie recht aan de precaire situatie in Jemen en biedt dit de ruimte aan de IND [11] om de individuele situatie mee te wegen.
6.3.
De Afdeling [12] heeft op 17 juli 2024 uitspraak gedaan over de uitleg van het arrest X. en Y. Volgens de Afdeling volgt uit dit arrest dat alleen in de meest uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt, niet wordt toegekomen aan het betrekken van individuele omstandigheden. De vereisten om aan het betrekken van die individuele omstandigheden toe te komen zijn slechts dat er a) willekeurig geweld is en b) dat dit geweld plaatsvindt binnen een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Het arrest en de tekst van artikel 15, onderdeel c, bieden geen aanknopingspunten voor het standpunt dat het willekeurige geweld een bepaalde of hoge mate moet hebben. Uit het arrest volgt juist dat de individuele omstandigheden in minder uitzonderlijke situaties meer gewicht moeten hebben om te komen tot een reëel risico op ernstige schade. Dat betekent dat de gradaties in de veiligheidssituatie zoals uiteengezet in de brief van 5 maart 2024 volgens de Afdeling niet houdbaar zijn. [13]
6.4.
De rechtbank heeft aan de minister gevraagd wat de consequenties zijn van deze uitspraak van de Afdeling voor de zaak van eiser. De minister heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat weliswaar sprake is van een motiveringsgebrek, maar dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. De minister heeft immers een hoge mate van willekeurig geweld aangenomen en heeft rekening gehouden met de door eiser gestelde individuele omstandigheden. Eiser neemt het standpunt in dat hij in zijn belangen is geschaad, omdat de weging van de mate van willekeurig geweld en zijn individuele omstandigheden onduidelijk is. Daarbij wijst eiser erop dat het gaat om communicerende vaten.
6.5.
Gelet op het motiveringsgebrek is de rechtbank van oordeel dat reeds daarom het beroep gegrond is. De rechtbank zal hierna beoordelen welke gevolgen dit heeft voor de besluitvorming. De vraag die de rechtbank in dat kader moet beantwoorden, is of de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld waarbij de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van eiser onvoldoende zijn om een reëel risico op ernstige schade aannemelijk te maken.
6.6.
De minister heeft het landenbeleid ten aanzien van Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19.4.2. van de Vc [14] 2000. Daaruit volgt dat de IND voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aanneemt (minder uitzonderlijke situatie). De vreemdeling uit Jemen moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken, waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. De motivering van dit beleid volgt uit de Kamerbrief van 18 maart 2024 en staat onder 6.2. van deze uitspraak.
6.7.
Bij de beoordeling of er sprake is van een “ernstige en individuele bedreiging” als gevolg van willekeurig geweld binnen een gewapend conflict in de zin van artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn moeten alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking worden genomen. [15] Daarbij moet onder meer gekeken worden naar de intensiteit van de gewapende confrontaties, het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten en de duur van het conflict, maar ook naar de geografische spreiding van het willekeurige geweld, de bestemming van een vreemdeling bij terugkeer en de vragen of, waar en hoe vaak de strijdende partijen opzettelijk geweld plegen tegen burgers.
6.8.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van Jemen gesproken kan worden van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld waardoor eiser op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken, waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de Kamerbrief van 18 maart 2024 - waarin de minister motiveert waarom in Jemen sprake is van een minder uitzonderlijke situatie - volgt dat het “de facto bestand” recentelijk onder druk is komen te staan en dat de veiligheidssituatie in Jemen precair is. Uit een door eiser overgelegd Al Jazeera artikel volgt bovendien dat het maar zeer de vraag is of het “de facto bestand” na een staakt het vuren in Gaza nog stand zal houden nu de Houthi’s als gevolg van het opkomen voor de Palestijnen veel nieuwe vechters hebben gerekruteerd. [16] Ook acht de rechtbank van belang dat de minister in de nota van 29 september 2023 heeft opgenomen dat actieve intrekking [17] van al verleende vergunningen aan vreemdelingen uit Jemen niet opportuun wordt geacht, omdat zeer discutabel is of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de wijziging van de omstandigheden in Jemen “een voldoende en niet voorbijgaand karakter” heeft. [18] De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank ook om die reden onvoldoende gemotiveerd dat de veiligheidssituatie in Jemen voor vreemdelingen zonder verblijfsvergunning - zoals eiser - dusdanig is verbeterd dat niet langer sprake is van de hoogste mate van willekeurig geweld (de kale 15c-situatie [19] ), terwijl het voor vreemdelingen met een verblijfsvergunning zeer discutabel is of wordt voldaan aan de voorwaarde om over te gaan tot intrekking van de vergunning. De uitleg van de minister op zitting dat dit niet opportuun wordt geacht, omdat bij intrekking van een verblijfsvergunning ook aspecten met betrekking tot artikel 8 van het EVRM [20] een rol kunnen spelen, acht de rechtbank onvoldoende. Deze nadere motivering volgt immers niet uit de nota van 29 september 2023, waarin uitdrukkelijk wel staat dat een voldoende en niet voorbijgaande wijziging van de omstandigheden in Jemen zeer discutabel is. Bovendien geldt dat als de minister deze motivering van belang acht, het voor de hand had gelegen om dit expliciet in de nota op te nemen. Verder betrekt de rechtbank bij dit oordeel dat de UNHCR [21] in oktober 2021 heeft geadviseerd om niemand terug te sturen naar Jemen en sindsdien geen nieuw advies is uitgebracht. [22] Uit het AAB Jemen van september 2023 volgt ook dat de situatie van terugkerende Jemenitische vluchtelingen niet volledig in beeld is wegens een gebrek aan feitelijke informatie. [23] Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het standpunt van de minister dat geen sprake meer is van de meest uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt op ernstige schade niet houdbaar. Dit betekent dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De beroepsgrond van eiser slaagt.
Over de humanitaire omstandigheden in Jemen
7. Eiser stelt verder dat de minister in het bestreden besluit niet is ingegaan op wat in de zienswijze is aangevoerd over de humanitaire situatie in Jemen. Ook om deze reden is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. Eiser beroept zich in dit kader onder andere op het arrest Sufi en Elmi en stelt dat is voldaan aan de voorwaarden uit dit arrest. Volgens eiser is de humanitaire situatie in overwegende mate toe te schrijven aan het conflict.
7.1.
De minister is het niet eens met eiser omdat de humanitaire situatie in Jemen niet enkel en in overwegende mate is toe te schrijven is aan het conflict. Uit het AAB Jemen van september 2023 volgt immers dat stijgende voedsel- en brandstofprijzen, droogte en overstromingen de belangrijkste oorzaken zijn van de humanitaire situatie. De minister acht daarbij relevant dat niet is gebleken dat hulporganisaties in het geheel geen toegang hebben tot Jemen. Daarom is volgens de minister niet voldaan aan het criterium “very exceptional circumstances where the humanitarian grounds against removal are compelling”.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door te beoordelen of de humanitaire situatie in Jemen “enkel en in overwegende mate” is toe te schrijven aan het conflict. Uit het arrest Sufi en Elmi volgt dat als erbarmelijke humanitaire omstandigheden uitsluitend of zelfs hoofdzakelijk te wijten zijn aan armoede of natuurlijke verschijnselen, zoals droogte, dan kan slechts sprake zijn van een schending van artikel 3 EVRM in “very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling”. Wanneer natuurlijke verschijnselen echter hebben bijgedragen aan erbarmelijke humanitaire omstandigheden, maar deze voornamelijk zijn te wijten aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict dan moet de minister beoordelen of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn: “to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame”. [24] Dat heeft de minister in het geval van eiser niet gedaan. Aangezien het Hof van Justitie verder heeft geoordeeld dat artikel 15, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn in wezen overeenkomt met artikel 3 van het EVRM, [25] dient bij een ontkennend antwoord niet enkel uitzetting achterwege te blijven, maar komt een vreemdeling in dat geval in beginsel ook voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 2, van de Vw in aanmerking.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de humanitaire situatie in Jemen niet voornamelijk is te wijten aan directe en indirecte acties van de partijen bij het conflict. Het betoog van de minister dat uit het AAB Jemen van september 2023 volgt dat de stijgende voedsel- en brandstofprijzen, droogte en overstromingen de belangrijkste oorzaken waren van de humanitaire omstandigheden in Jemen, volgt de rechtbank niet. Bij deze informatie uit het AAB is namelijk geen bron vermeld. Op de zitting is de minister hiermee geconfronteerd. De minister heeft desgevraagd niet kunnen uitleggen op welke bron deze informatie is gebaseerd. Zo acht de rechtbank van belang dat uit het AAB Jemen van juli 2019 volgt dat de humanitaire hulp door internationale organisaties in ernstige mate werd bemoeilijkt door het conflict. [26] Ook de door diverse partijen bij het conflict betrokken opgelegde beperkingen bij toegang tot havens, vliegvelden en doorgangsroutes bemoeilijkten de effectieve hulp. Het effect van de opgelegde beperkingen op de bevolking van Jemen was groot. De toegang tot voedsel en brandstof liep sterk terug, met name door de verhogingen in de prijzen die het gevolg waren van de beperkingen en dus ook het gevolg van het gewapende conflict. Verder volgt uit het AAB Jemen van augustus 2022 dat de Rode Zeehavens van Al Hudayda, Saleef en Ras Issa werden gecontroleerd door de Houthi-beweging. De havens van Al Mokha, Aden en Al Mukalle stonden daarentegen onder controle van de Jemenitische regering en de internationale coalitie onder aanvoering van Saoedi-Arabië. In dit AAB wordt de situatie beschreven dat schepen van de internationale coalitie dikwijls brandstofschepen die in de havens wilde aanleggen, blokkeerden. Internationale waarnemers zagen de situatie in de Rode Zeehavens daarom als een cruciaal element in het oplossen van de humanitaire crisis in Jemen. [27] Dit laatste vormt naar het oordeel van de rechtbank een indicatie dat de erbarmelijke humanitaire situatie niet voornamelijk het gevolg is van omstandigheden die buiten het conflict liggen, maar juist daarbinnen. Ook in de nota van 29 september 2023 staat dat sprake was van escalatie van de economische oorlogsvoering door de Houthi-rebellen waardoor belangrijke inkomsten uit de export van olie stil kwamen te liggen. [28] In het AAB Jemen van september 2023 staat daarnaast dat de toegang tot humanitaire hulp wordt belemmerd als gevolg van het mahram-vereiste en dat de toegang tot humanitaire hulp in door Houthi gecontroleerd gebied voor ontheemden en migranten beperkt werd en in sommige gevallen non-existent was. [29] Dit beeld volgt ook uit de nota van 29 september 2023 waarin staat dat de humanitaire situatie in Jemen zorgelijk is en onder andere is te wijten aan de effecten van jarenlange burgeroorlog, massale ontheemding en het dwarsbomen van de toegang tot hulp door de verschillende strijdende partijen. [30] Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank een sterke aanwijzing dat de slechte humanitaire omstandigheden in Jemen voornamelijk zijn toe te schrijven aan het conflict. Verder acht de rechtbank relevant dat in het arrest Sufi en Elmi ook sprake was van droogte net als in Jemen en dat het EHRM desondanks een schending van artikel 3 van het EVRM aannam. Zonder nadere motivering van de minister die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in waarom dat dit anders zou zijn voor de situatie in Jemen. Ook op dit punt is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit meerdere motiveringsgebreken bevat. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:46 van de Awb [31] . De rechtbank verklaart daarom het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van de gebreken geen aanleiding om deze gebreken te passeren of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Het voorgaande betekent dat eiser gelijk krijgt. De overige beroepsgronden behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking. In het kader van de nieuwe besluitvorming geeft de rechtbank de minister in overweging om acht te slaan op het rapport van The World Organisation Against Torture van september 2022 en met name op de conclusie in dat rapport dat “Yemen’s cataclysmic humantarian situation is entirely manufactered”.
9. De rechtbank ziet aanleiding om een dwangsom op te leggen gezien de lange duur van de procedure. De aanvraag van eiser dateert namelijk van 14 mei 2023. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb dat de minister een dwangsom verbeurt als hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 7.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat deze dwangsom om de minister te stimuleren om spoedig te beslissen.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van zijn beroep. Deze vergoeding stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 27 mei 2024;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-; en,
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, voorzitter, en mr. Y. Moussaoui en
mr. M.H.W. Franssen, leden, in aanwezigheid van mr. E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, 28 juli 1951.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.ECLI:EU:C:2023:843.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
6.Arrest van 28 juni 2011, nummers 8319/07 en 11449/07.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.Zie
9.Zoals omschreven in artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn.
10.Zie Kamerbrief van 18 maart 2024 met kenmerk 4939552.
11.Immigratie- en naturalisatiedienst.
12.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
13.Uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, onder 5.3.
14.Vreemdelingencirculaire.
15.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, C.F. en D.N. tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2021:472, punten 43 en 44.
16.Al Jazeera artikel “
17.Het gaat hier over de intrekkingsbevoegdheid op grond van artikel 16 van de Kwalificatierichtlijn.
18.Zie nota Landenbeleid Jemen van 29 september 2023 met kenmerk 4939551.
19.In deze situatie is de mate van willekeurig geweld zo hoog, dat eenieder alleen al door zijn aanwezigheid een risico loopt op ernstige schade.
20.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
21.United Nations High Commissioner for Refugees.
22.Zie pagina 50 van het AAB Jemen van september 2023.
23.Zie pagina 50 van het AAB Jemen van september 2023.
24.Zie het arrest van het EHRM van 28 juni 2011, zaaknrs. 8319/07 en 11449/07 (Sufi and Elmi v. The UK), 278, 282 en 283.
25.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 9 november 2023, in de zaak X en Y, ECLI:C:2023:843, punt 62.
26.Zie pagina’s 45 en 46 van het AAB van juli 2019 over Jemen.
27.Zie pagina 25 van het AAB van augustus 2022 over Jemen.
28.Zie nota van 29 september 2023 met kenmerk 4939551, p. 2.
29.Zie pagina’s 9 en 10 van het AAB van september 2023 over Jemen.
30.Zie nota van 29 september 2023 met kenmerk 4939551, p. 2-3.
31.Algemene wet bestuursrecht.