Uitspraak
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt de verzoeken om een voorlopige voorziening van eisers, die in Nederland asiel hebben aangevraagd op 6 juli 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvragen. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 zijn eisers verschenen met hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling zijn genomen, omdat zij eerder in Frankrijk asiel hebben aangevraagd. Eisers voeren aan dat zij in Frankrijk geen opvang hebben gekregen en dat er medische klachten zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank concludeert dat de belangen van de minderjarige kinderen van eisers zijn meegewogen in de besluitvorming en dat er geen aanleiding is om de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.