ECLI:NL:RBDHA:2025:1861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
NL24.47885, NL24.47886, NL24.47887 en NL24.47888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en voorlopige voorzieningen in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt de verzoeken om een voorlopige voorziening van eisers, die in Nederland asiel hebben aangevraagd op 6 juli 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvragen. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 zijn eisers verschenen met hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling zijn genomen, omdat zij eerder in Frankrijk asiel hebben aangevraagd. Eisers voeren aan dat zij in Frankrijk geen opvang hebben gekregen en dat er medische klachten zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank concludeert dat de belangen van de minderjarige kinderen van eisers zijn meegewogen in de besluitvorming en dat er geen aanleiding is om de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.47885, NL24.47886, NL24.47887 en NL24.47888
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
mede namens haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
[eiser], V-nummer: [v-nummer 2] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(hierna tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg)
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: A.T.M. Vroom-Van Berckel)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak de verzoeken om een voorlopige voorziening van eisers. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 2 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is.
1.1
De rechtbank heeft het beroep van eisers op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen met hun gemachtigde. Als tolk is verschenen M. de Wit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1974. Eiser is geboren op [geboortedatum 2] 1973. Eisers hebben de Russische nationaliteit. Zij hebben drie minderjarige kinderen. Op 6 juli 2024 hebben eisers in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen, omdat zij eerder in Frankrijk asiel hebben aangevraagd. Frankrijk is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers. [2]
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers voeren – kort samengevat – aan dat zij in Frankrijk een periode geen opvang hebben gekregen en dat hierdoor niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan ten aanzien van Frankrijk. Zij wijzen erop dat eiser en zijn dochter medische klachten hebben (gehad). Voorts stellen zij dat verweerder contact op had moeten nemen met de Franse autoriteiten over de opvang of contactgegevens had moeten overleggen. Ook heeft verweerder de belangen van de kinderen niet voldoende meegewogen en wordt gebruik gemaakt van een standaardvoornemen, dit is onzorgvuldig. Eisers zijn bang om in Frankrijk van elkaar gescheiden te worden. Verweerder had toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank geeft eisers geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Standaardvoornemen
6. Eisers menen dat verweerder de voornemens onterecht niet heeft toegespitst op de door hen afgelegde verklaringen in het aanmeldgehoor en daar pas in de besluiten op is ingegaan, zodat zij daar pas in beroep inhoudelijk op kunnen reageren. Dit is in strijd met de nota van toelichting bij de artikelen 3.115 en 3.119 van het Vb 2000 [3] over de voornemenprocedure. Ook verwijzen eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024 [4] .
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand gekomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.2
Het betoog van eisers dat verweerder in het voornemen onvoldoende deugdelijk gemotiveerd is ingegaan op de omstandigheden van eisers en dat verweerder ten onrechte standaard tekstblokken heeft gebruikt, slaagt niet. Een voornemen is een voorbereidingshandeling en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eisers niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen hebben eisers door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De rechtbank is van oordeel dat in het voornemen duidelijk uiteen is gezet op welke gronden Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 23 november 2023 [5] , waaruit volgt dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten kan voldoen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich niet gebonden aan voormelde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eisers voeren aan dat zij in Frankrijk zes maanden op straat moesten verblijven. Eiser mocht vanwege zijn psoriasis niet in de opvang verblijven en is vanwege een pretumor opgenomen geweest in een ziekenhuis op de intensive care. De kinderen van eisers kregen luizen en werden kaalgeschoren. Ook is het jongste kind eenmaal onderkoeld geweest. De kinderen hebben hier nog steeds angstige herinneringen aan. Eiser hoefde vanwege zijn medische toestand Frankrijk niet te verlaten maar eiseres en de minderjarige kinderen wel. Door de ervaringen van eisers kan niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan ten aanzien van Frankrijk. Tevens blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende dat de verklaringen van eisers zijn meegenomen. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar de overwegingen over de deelbaarheid van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en bewijslastverdeling in het arrest X [6] , deze wijze van besluitvorming heeft in deze zaak niet plaatsgevonden. In geval van overdracht lopen eisers risico op een met artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest [8] strijdige behandeling. Uit het AIDA-rapport over Frankrijk volgt volgens eisers dat Dublinclaimanten in de praktijk de eerste drie maanden van hun verblijf geen toegang hebben tot medische zorg.
7.1
In de uitspraken van de Afdeling van 4 september 2024 [9] en 23 december 2024 [10] heeft de Afdeling het toetsingskader voor de bewijslastverdeling bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel nader aangevuld aan de hand van onder meer de relevante overwegingen uit het arrest X. Uit deze uitspraken volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel het uitgangspunt is bij de beoordeling van een overdracht naar een andere lidstaat. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken met objectieve gegevens. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan verweerder om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Hieruit volgt dat verweerder uit eigen beweging rekening moet houden met relevante en objectieve informatie over de lidstaat waaraan de vreemdeling zal worden overgedragen, maar hieruit volgt niet dat verweerder een verderstrekkende vergewisplicht heeft dan voorheen.
7.2
De Afdeling heeft in recente uitspraken [11] nog geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Het is daarom aan eisers om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De verklaringen van eisers, dat zij in Frankrijk op straat moesten verblijven en dat zij gescheiden dreigden de worden, zijn niet onderbouwd met objectieve informatie. Ook is de situatie in deze zaak anders dan de situatie die in de uitspraak van 3 juni 2024 beschreven staat, nu door verweerder op zitting is verwezen naar de Roadmap Dublin transfer fact sheet [12] . Uit deze fact sheet volgt dat er bij ontvangst een inschatting plaatsvindt van hoe kwetsbaar de vreemdeling dan wel het gezin is, op basis van een gehoor, en dat er recht is op zorg als de vreemdeling aangeeft gezondheidsproblemen te hebben. Uit deze objectieve informatie die verweerder heeft verstrekt volgt dus niet dat Dublinclaimanten de eerste drie maanden geen recht hebben op medische zorg, zoals eisers hebben betoogd.
7.4
Mochten eisers in Frankrijk problemen ondervinden met opvang, of anderszins, kunnen zij dit in Frankrijk aan de orde stellen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hen onmogelijk is of dat klagen bij voorbaat zinloos is. Bovendien zijn eisers niet eerder als Dublinclaimanten overgedragen aan Frankrijk en kunnen zij dus niet uit eigen ervaring verklaren over de behandeling van Dublinclaimanten bij terugkomst in Frankijk.
7.5
Nu er geen concrete aanwijzingen zijn dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, is verweerder niet gehouden om contact op te nemen met de Franse autoriteiten. Als eisers vragen hebben voor de Franse autoriteiten, staat het hen vrij om zelf navraag te doen.
Belangen van het kind
8. Volgens eisers valt uit het bestreden besluit niet af te leiden dat de belangen van de kinderen meegenomen zijn in het kader van artikel 3, tweede lid Dublinverordening. Dit is in strijd met artikel 6 van de Dublinverordening, artikel 7 en 24 van het Handvest en artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022 [13] .
8.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit de belangen van de minderjarige kinderen van eisers wel degelijk heeft betrokken bij de besluitvorming. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat op grond van artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening de situatie van minderjarige kinderen onlosmakelijk is verbonden met die van hun ouders, dat zij in beginsel onder de verantwoordelijkheid van Frankrijk vallen, dat het in principe altijd in het belang is van het kind om bij de ouders te blijven en dat van omstandigheden die er toe leiden dat het in het belang van de kinderen is om in Nederland te blijven niet is gebleken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich met deze belangenafweging onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen van eisers. Dat zij het risico lopen om op straat te hebben eisers niet met objectieve gegevens onderbouwd. Verder heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat de situatie in de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022 anders was, nu het daar ging om een gezin dat werd gescheiden. Eisers hebben, bij gebrek aan objectieve gegevens die dit onderbouwen, niet aannemelijk gemaakt dat dit bij hen aan de orde zal zijn.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
9. Eisers betogen dat uit het arrest van het Hof van 30 november 2023 [14] volgt dat de bevoegdheid uit artikel 17 Dublinverordening niet aan specifieke voorwaarden onderworpen is. Verweerder zou hier in deze zaak toepassing aan moeten geven. Ter onderbouwing verwijzen eisers ook naar het Informatiebericht 2022/77, de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 2 januari 2025 [15] en de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022 [16] waaruit volgt dat in de overweging voldoende rekening moet worden gehouden met de belangen van het kind.
9.1
Uit het arrest van het Hof van 30 november 2023 volgt dat het gebruik van de discretionaire bevoegdheid aan geen enkele specifieke voorwaarde is onderworpen. Wat wel mag worden verwacht, is dat verweerder voldoende motiveert waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet is toegepast in individuele gevallen. Bij de bevoegdheid om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, heeft verweerder veel beslissingsruimte. Daarom kan de rechtbank alleen toetsen of verweerder goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
9.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat verweerder aanleiding ziet de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Los van de vraag of eisers de verklaringen over wat hen in Frankrijk is overkomen hebben onderbouwd, heeft verweerder deze persoonlijke ervaringen al betrokken bij de beoordeling in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024 [17] volgt dat die omstandigheden daarom niet van betekenis zijn voor de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje, van de Vc 2000. [18] Het beroep van eisers op voormelde uitspraak van 2 januari 2025 slaagt daarom niet. Ten aanzien van de gestelde fysieke en psychische klachten is van belang dat eisers dit niet, met bijvoorbeeld (medische) stukken, onderbouwd hebben. Ook de stelling dat zij dusdanig getraumatiseerd zijn door wat hen in Frankrijk is overkomen dat van hen redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij naar Frankrijk terugkeren hebben zij niet met stukken aangetoond. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eisers in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eisers niet in behandeling te nemen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is, in stand blijft.
11. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [19] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek op een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:RVS:2023:4348 r.o. 2.1.
6.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
7.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
11.Zie de uitspraken van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737, 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, 18 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2472 en 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
12.Zie Roadmap Dublin transfer, ‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to France’ van 17 april 2023.
14.ECLI:EU:C:2023:934.
18.Vreemdelingencirculaire 2000.
19.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.