ECLI:NL:RBDHA:2024:9182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/7797
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting door gemeente Den Haag

In deze zaak heeft eiseres een urgentieverklaring aangevraagd vanwege haar dreigende dakloosheid. Eiseres verbleef op het moment van de aanvraag in een opvang en had eerder samen met haar partner bij hun zoon gewoond, maar door psychische problemen van de zoon waren zij gedwongen de woning te verlaten. Eiseres woont nu bij haar dochter, terwijl haar partner nog in een opvang verblijft. Beide hebben medische problemen. De gemeente Den Haag heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen urgent huisvestingsprobleem zou zijn en eiseres niet alle mogelijkheden heeft benut om het probleem op te lossen. Eiseres heeft de afwijzing bestreden, maar de rechtbank oordeelt dat de gemeente in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de gronden van bezwaar niet tijdig heeft aangevuld en dat de gemeente niet verplicht was om haar te horen in de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de urgentieverklaring terecht is, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar situatie uitzonderlijk genoeg is om toepassing van de hardheidsclausule te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. V.C.T. Verkroost).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 oktober 2023 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam] (de dochter van eiseres), mr. S. Kocak (waarnemend gemachtigde van eiseres) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft een urgentieverklaring aangevraagd met als reden “uitstroom maatschappelijke instelling”. Zij verbleef op het moment van de aanvraag ‘s nachts in een opvang en vreesde dakloos te raken. Eerder woonde zij samen met haar partner bij hun zoon in, maar door psychische problematiek van de zoon werden zij gedwongen de woning te verlaten. Inmiddels woont eiseres bij haar dochter in. Haar partner verblijft nog in een opvang. Zowel eiseres als haar echtgenoot hebben medische problemen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat geen sprake is van een urgent huisvestigingsprobleem en het huisvestingsprobleem redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is. [1] Zij heeft niet alles wat redelijkerwijs tot haar mogelijkheden behoort gedaan om het probleem op te lossen. Verweerder ziet tot slot geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
Wat vindt eiseres?
3. Volgens eiseres was het voor haar niet mogelijk om de gronden van bezwaar aan te vullen omdat zij het procesdossier niet heeft ontvangen. Verder heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen en had hij om advies moeten vragen bij de adviescommissie. Voorts is volgens eiseres de Huisvestingsverordening in strijd met de bedoeling van de wetgever en de Huisvestingswet. Zij doet daarnaast een beroep op artikel 8 van het EVRM [2] , artikel 31 van het ESH [3] en artikel 11 IVESCR [4] . Ook verwijst zij naar jurisprudentie van het EHRM. [5] De situatie waarin eiseres zich bevindt, is er bij uitstek één waarin een urgentieverklaring zou moeten worden verleend. Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel [6] , zorgvuldigheidsbeginsel [7] en het motiveringsbeginsel [8] . Onder de gegeven omstandigheden had verweerder toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Toezenden van het procesdossier en afzien van het horen in bezwaar
4. Eiseres voert aan dat haar belangen zijn geschonden omdat ondanks herhaalde verzoeken het procesdossier in bezwaar door verweerder niet naar haar gemachtigde is verstuurd. Door het ontbreken van het procesdossier was zij niet in staat de gronden van het bezwaar aan te vullen. Verweerder daarentegen stelt dat het procesdossier meermaals is verstuurd en ook moet zijn ontvangen door gemachtigde van eiseres. Namelijk per e-mail op 7 augustus 2023 en op 4 september 2023. Op 27 september 2023 zijn de stukken nogmaals per post verstuurd. Verweerder heeft van de emails een kopie overgelegd.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door het overleggen van afschriften van de e-mails in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat het procesdossier naar gemachtigde is verstuurd. Verder is op 1 september 2023 duidelijk per e-mail gecommuniceerd, nadat al eerder uitstel is verleend, dat gemachtigde tot uiterlijk 15 september 2023 de tijd heeft om de gronden aan te vullen. Dat de gronden in bezwaar niet tijdig zijn aangevuld komt onder de gegeven omstandigheden dan ook voor rekening van eiseres.
6. Eiseres voert verder aan dat zij ten onrechte niet is gehoord en verweerder ten onrechte geen advies aan de Adviescommisie bezwaarschriften heeft gevraagd. Als uitgangspunt geldt dat voor het bestuursorgaan een verplichting bestaat om te horen in de bezwaarfase. Dit is opgenomen in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Op dit uitgangspunt wordt in artikel 7:3, aanhef en onder a en b, van de Awb een uitzondering gemaakt. Dit artikel bepaalt namelijk dat van het horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond bezwaar is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. In het geval van eiseres is daar sprake van. In de gronden van bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat verweerder een verkeerde uitleg geeft aan de Huisvestingsverordening en de Beleidsregel, zonder uit te leggen waarom. Daarnaast stelt zij uitsluitend en zonder dit toe te lichten dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast en hij het besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Gelet hierop heeft verweerder terecht afgezien van het horen in de bezwaarfase. Onder de gegeven omstandigheden heeft verweerder ook geen advies hoeven vragen aan de Adviescommissie.
Huisvestingsverordening in strijd met onder met onder meer de Huisvestingswet
7. Eiseres stelt dat de Huisvestingsverordening in strijd is met onder meer de Huisvestingswet, de bedoelingen van de wetgever, het evenredigheidsbeginsel, artikel 8 van het EVRM, artikel 31 van het ESH en artikel 11 IVESCR. Dit standpunt is door (het kantoor van) de gemachtigde van eiseres al in veel zaken ingenomen en deze rechtbank, andere rechtbanken én de Afdeling hebben geoordeeld dat dit standpunt niet wordt gevolgd. [9] Zie bijvoorbeeld recentelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024. [10] De rechtbank volstaat met een verwijzing naar deze eerdere uitspraken. Wat eiseres aanvoert in dit beroep, leidt niet tot een ander oordeel.
Heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen?
8. De rechtbank begrijpt dat deze situatie moeilijk is en dat eiseres het liefst zou verhuizen naar een eigen woning, zodat zij weer samen met haar partner kan wonen. Dat eiseres zich in een moeilijke situatie bevindt, betekent alleen niet dat verweerder een onjuist of onrechtmatig besluit heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de urgentieaanvraag van eiseres terecht afgewezen en heeft hij het besluit deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9. Bij het nemen van een beslissing over een urgentieverklaring heeft verweerder beoordelings- en beleidsruimte. De rechtbank moet het bestreden besluit daarom terughoudend toetsen. Dit betekent dat de rechtbank niet beoordeelt of zij hetzelfde besluit zou nemen. De rechtbank moet zich beperken tot de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen geen urgentieverklaring aan eiseres te verlenen. Uit rechtspraak volgt dat het strikte beleid van verweerder met betrekking tot urgentieverklaringen niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat beschikbaar is. [11]
10. Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring moet aan alle daarvoor geldende voorwaarden uit de Huisvestingsverordening worden voldaan. Eerst moet worden nagegaan of geen sprake is van zogenoemde algemene weigeringsgronden. Deze algemene weigeringsgronden staan in artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening. Als sprake is van één of meer algemene weigeringsgronden dan komt de aanvrager niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. De aanvraag wordt dan afgewezen en er wordt niet meer getoetst aan de urgentiecriteria van artikel 4:7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
11. Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat er algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. Er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem en eiseres kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of op een andere wijze oplossen. [12] Eiseres heeft op zitting laten weten de weigeringsgronden die haar zijn tegengeworpen niet langer te weerspreken. Eén algemene weigeringsgrond is al voldoende om de urgentieverklaring te weigeren. Verweerder hoeft dus niet te beoordelen of een urgentieverklaring om sociale of medische redenen kon worden verleend.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
12. Wel dient verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiseres te beoordelen om te bezien of op grond van de hardheidsclausule aan eiseres alsnog een urgentieverklaring moet worden verleend. [13] Verweerder voert hierbij het zeer terughoudende beleid dat toepassing van de hardheidsclausule met name is bedoeld voor uitzonderlijke en schrijnende gevallen, gelet op het tekort aan sociale huurwoningen en de vele woningzoekenden in de regio. Uit rechtspraak volgt dat dit restrictieve beleid niet onredelijk is.
13. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de hardheidsclausule toe te passen. Zij wijst in beroep nogmaals op de omstandigheid dat zij op straat is gezet door haar zoon en naar een opvang moest. Door haar medische problemen was zij daar fysiek niet in staat om de trap te gebruiken. Zij logeert nu noodgedwongen bij haar dochter. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de omstandigheden die eiseres aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd in voldoende mate bij de besluitvorming betrokken. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar woonprobleem nog op andere manieren kan proberen op te lossen en dat haar situatie in vergelijking tot andere woningzoekenden in vergelijkbare omstandigheden bovendien niet bijzonder genoeg is om urgentie te verlenen. Daartoe heeft verweerder van belang mogen achten dat door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat zij het financieel niet kan opbrengen om een woning te huren op de particuliere woningmarkt. Bovendien heeft eiseres voornamelijk in de gemeente [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] naar een woning gezocht. Dat haar partner in [plaatsnaam 2] werkt en daarom in de buurt van [plaatsnaam 2] wil wonen, is weliswaar begrijpelijk maar maakt niet dat verder weg liggende (krimp)gemeenten, gelet op de mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen, geen optie zijn. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat haar medische problemen niet opgelost zouden kunnen worden met een medische behandeling. Dit betekent dat verweerder onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, aanhef en onder b en c, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023 (de Huisvestingsverordening).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Europees Sociaal Handvest.
4.Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.
5.Beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 mei 1999, zaak nr. 36448/97 (Marzari/Italië) en arrest van 24 april 2012, zaak nr. 25446/06 (Yorrdanova e.a./Bulgarije).
6.Artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Artikel 3:2 van de Awb.
8.Artikel 3:46 jo. Artikel 7:12 van de Awb.
9.Zie onder meer de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:750, met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4789, van 15 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:532, van 19 augustus 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3394 en van 24 februari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:776; uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2260, van 31 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2361, van 3 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8316 en van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:143; uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4898, van 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6198 en van 20 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6976; uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:7135 en van 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:10432; uitspraken van de rechtbank [plaatsnaam 1] van 4 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3481, van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1045, en van 7 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11598; en de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:93 en van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:412.
11.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:833.
12.Artikel 4:5, aanhef en onder b en c, van de Huisvestingsverordening.
13.Artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening.