ECLI:NL:RBROT:2022:2361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/5627
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woningzoekende met kinderen die bij ouders woont

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die met haar twee kinderen bij haar ouders woont, en de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, die de urgentieaanvraag van eiseres heeft afgewezen. Eiseres had op 23 april 2021 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, maar deze werd afgewezen omdat haar situatie niet voldeed aan de criteria voor urgentie. In het bestreden besluit van 5 oktober 2021 verklaarde verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond. Eiseres stelde dat haar situatie schrijnend was en dat de afwijzing van de urgentieverklaring haar en haar kinderen in een onhoudbare positie bracht.

De rechtbank heeft de zaak op 15 maart 2022 behandeld. Eiseres voerde aan dat de hardheidsclausule van toepassing moest zijn en dat de afwijzing van de urgentieverklaring niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde echter dat de situatie van eiseres, hoewel moeilijk, niet zodanig schrijnend was dat zij voorrang moest krijgen boven andere woningzoekenden. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de urgentieverklaring niet in strijd was met de Huisvestingswet en dat de belangen van de kinderen van eiseres voldoende waren meegewogen in de besluitvorming.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte criteria voor het verlenen van urgentieverklaringen en de rol van de overheid in het waarborgen van voldoende woongelegenheid, zonder dat dit betekent dat iedere burger recht heeft op een woning.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij).

Procesverloop

In het besluit van 6 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt.
In het besluit van 5 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft op 2 maart 2022 een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres woont met haar twee kinderen thuis bij haar ouders. Omdat het ouderlijk huis te klein is om met haar beide kinderen te kunnen wonen heeft zij via Mijn Urgentie op 23 april 2021 een urgentieaanvraag ingediend. In het primaire besluit is de aanvraag van eiseres afgewezen omdat haar situatie niet aansluit bij één van de gronden waarop een urgentieverklaring kan worden aangevraagd. De situatie van eiseres levert evenmin een grond op voor toepassing van de hardheidsclausule.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres (tegen de afwijzing van het verlenen van een urgentieverklaring) ongegrond verklaard. In een advies, dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, heeft verweerder toegelicht dat de urgentieregeling is bedoeld als laatste vangnet. Verweerder heeft toegelicht dat niet de Huisvestingsverordening van toepassing is, maar de regeling van de urgentieverklaring in de Verordening Woonruimtebemiddeling Regio Rotterdam 2020 (de Verordening). Vervolgens heeft verweerder toegelicht dat eiseres voldoet aan geen van de in bijlage I bij de verordening opgenomen zeven urgentiegronden en dat de aanvraag om die reden terecht is afgewezen. Dat eiseres bij haar ouders woont, ruimtegebrek heeft en niet beschikt over zelfstandige woonruimte kan volgens verweerder niet leiden tot een ander oordeel. Verweerder heeft verder uiteengezet dat de weigering van een urgentieverklaring niet het gezinsleven onmogelijk maakt. Het feit dat er weinig ruimte is maakt de woning volgens verweerder niet dusdanig ondeugdelijk of niet passend dat eiseres met voorrang naar een grotere woning zou moeten verhuizen. Ook is geen sprake van bijzondere, bij het vaststellen van de Verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van het beleid redelijkerwijs toch tot verlening van een urgentieverklaring zouden moeten leiden. Daarom geeft verweerder geen toepassing aan de hardheidsclausule.
3. In beroep voert eiseres aan dat in haar situatie een urgentieverklaring dient te worden toegekend. Verweerder heeft verder ten onrechte aangenomen dat de hardheidsclausule niet van toepassing is. Het bestreden besluit is niet voldoende gemotiveerd omdat in het bestreden besluit niet inhoudelijk wordt gereageerd.
Bij aanvullend beroepschrift voert eiseres het volgende aan. Doordat eiseres geen eigen woning heeft, woont zij bij haar ouders thuis met haar twee kinderen. Door oplopende spanningen is eiseres angstig dat zij op straat zal worden gezet. Eiseres stelt tevens dat haar kinderen zich door de situatie niet kunnen ontwikkelen en geen kind mogen zijn, omdat zij niet beschikken over een ruimte. Eiseres wil een veilige, gezonde en stabiele leefomgeving voor haar en haar kinderen. Het is eiseres niet gelukt om haar huisvestingsprobleem op te lossen.
De door verweerder genoemde evaluatie van een onderzoek naar schaarste en verdringingseffecten is niet voldoende om te voldoen aan de aan gemeenten opgelegde plicht om de noodzaak van een huisvestingsverordening te onderbouwen en te hebben voldaan. De door de gemeente gestelde criteria om bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang te kunnen verlenen aan woningzoekenden conformeren niet met de wet- en regelgeving en de bedoeling van de wetgever. Ter onderbouwing heeft eiseres een passage uit de Memorie van Toelichting van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2009 – 2010, 32 271, nr. 3 (p. 39) ingediend.
Eiseres betoogt dat een urgentieregeling niet kan worden losgekoppeld van een huisvestingsverordening, omdat een urgentieregeling te allen tijde daarin dient te zijn vastgelegd. De wetgever spreekt steeds over het belang van de mogelijkheid om in noodsituaties of vanuit maatschappelijk belang, bepaalde groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Het bestreden besluit is onredelijk belastend voor eiseres.
De Huisvestingsverordening levert strijd op met de bedoeling van de wetgever en de Huisvestingswet. Er is op geen enkele wijze aangetoond dat bij de invoering van de Huisvestingsverordening is voldaan aan de plicht om deze na maximaal vier jaren te evalueren en de noodzaak van een nieuwe huisvestingsverordening opnieuw moeten onderbouwen. Om die reden is de Huisvestingsverordening gebrekkig gemotiveerd en in strijd met hogere regelgeving. Door de invoering van deze verordening wordt het recht op vrije huisvesting beperkt.
Eiseres stelt verder dat op basis van artikel 27 van het Kinderrechtenverdrag (IVRK) ieder kind recht heeft op een toereikende levensstandaard. De verantwoordelijkheid ligt hier bij de ouders waarbij de overheid hen moet helpen, indien nodig. Het bieden van ondersteuning op het gebied van huisvesting wordt expliciet genoemd als onderdeel van dit recht. Het recht op een toereikende levensstandaard vloeit ook voort uit de artikelen 17 en 31 van het Europees Sociaal Handvest. Uitspraken van het Europees comité voor Sociale rechten (ECSR) zijn bovendien overgenomen door de Nederlandse rechter bij de toepassing van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het recht op huisvesting is eveneens terug te vinden in artikel 22, tweede lid en het meer algemene artikel 12 van de Grondwet.
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 22 van de Grondwet is af te leiden dat ‘voldoende woongelegenheid’ meebrengt dat het overheidsbeleid erop gericht moet zijn dat slechts in noodgevallen een situatie van een onvoldoende aantal wooneenheden mag bestaan. Afgezien van enkele onthoudingsplichten uit bijvoorbeeld artikel 8 van het EVRM (zoals het bouwen van huizen op vervuilde grond) heeft de Staat de rechtsplicht om in gegeven omstandigheden kinderen in adequate opvang en verzorging te voorzien.
Op basis van de Grondwet, artikel 27 van het IVRK, artikel 8 van het EVRM en internationale jurisprudentie rust op verweerder een positieve verplichting om verder te kijken.
Ten aanzien van de hardheidsclausule voert eiseres aan dat haar situatie schrijnend is omdat zij bij haar ouders thuis woont met haar twee kinderen. Dit zorgt voor spanningen en de situatie is niet langer houdbaar. Vanwege het gebrek aan een zelfstandige woning is het voor eiseres niet mogelijk om rust en stabiliteit te bieden aan haar kinderen. Eiseres is van mening dat het niet de bedoeling is dat het criterium voor urgentie zo streng is dat er in de praktijk bijna niet aan te voldoen is.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Over de grond dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd, omdat in het bestreden besluit niet inhoudelijk wordt gereageerd, overweegt de rechtbank dat verweerder aan het bestreden besluit een advies ten grondslag heeft gelegd waarin inhoudelijk wordt gereageerd op de bezwaargronden van eiseres. Deze grond slaagt daarmee niet.
4.2.
Met betrekking tot de grond dat de Huisvestingsverordening strijd oplevert met de bedoeling van de wetgever en de Huisvestingswet overweegt de rechtbank dat (de urgentieregeling in) de Huisvestingsverordening niet in strijd is met de Huisvestingswet of algemene rechtsbeginselen. In de Huisvestingswet is bepaald dat bij een urgentieregeling niet hoeft te worden onderbouwd waarom die regeling noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte. Uit de Memorie van Toelichting op de Huisvestingswet blijkt ook dat de gemeenteraad altijd gebruik kan maken van haar bevoegdheid om een urgentieregeling in te voeren, ook als er geen sprake is van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste of leefbaarheidsproblematiek. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook niet in dat verweerder in dit kader moet onderbouwen wat hij doet om schaarste op de woningmarkt te voorkomen. Deze grond slaagt daarmee niet.
4.3.
De grond dat de criteria, om bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang te kunnen verlenen aan woningzoekenden, niet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving en de bedoeling van de wetgever slaagt niet. Uit de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet volgt dat het stellen van voorrangsregels wordt beschouwd als een beperkte inbreuk op de vrijheid van vestiging. Ook volgt hieruit dat het verweerder vrij staat om de criteria vast te stellen volgens welke woningzoekenden worden ingedeeld in urgentiecategorieën. Eiseres heeft onvoldoende concreet gemaakt waarom het bestreden besluit onredelijk belastend is.
4.4.
Ten aanzien van de door eiseres aangehaalde artikelen uit het internationale recht overweegt de rechtbank het volgende. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft meermalen overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:922) dat aan beslissingen van het ECSR in een procedure als deze geen rechtstreekse aanspraken kunnen worden ontleend. Wel kunnen beslissingen van het ECSR een rol spelen bij de uitleg en toepassing van andere, wel rechtstreeks toepasbare, bepalingen, zoals artikel 8 van het EVRM. Dit neemt niet weg dat uiteindelijk de interpretatie die het Europese hof voor de rechten van de mens aan laatstgenoemde verdragsbepalingen geeft, bepalend is. In dit verband moet worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2112.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar zonder urgentieverklaring niet mogelijk is om met haar kinderen een gezinsleven te leiden. Er doen zich in het geval van eiseres geen feiten of omstandigheden voor waaruit een positieve verplichting tot het verlenen van een urgentieverklaring voortvloeit. Vast staat dat eiseres thuis woont bij haar ouders met haar twee kinderen. Van een ongeoorloofde inbreuk op het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is in die situatie geen sprake. Artikel 8 EVRM garandeert bovendien geen recht op specifieke opvang. Daarbij komt dat de afwijzing van de aanvraag op zichzelf ook niet in de weg staat aan de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven.
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van feiten of omstandigheden waaruit een positieve verplichting tot het verlenen van een urgentieverklaring voortvloeit. Met wat eiseres heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is om zonder urgentieverklaring met haar kinderen een gezinsleven te leiden.
4.5.
Met betrekking tot de grond dat ieder kind recht heeft op een toereikende levensstandaard (op basis van het IVRK en het ESH) overweegt de rechtbank dat de bepalingen uit genoemde verdragen geen rechtstreekse werking hebben, maar slechts verplichten tot het betrekken van de belangen van kinderen bij besluitvorming. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verweerder de belangen van de kinderen van eiseres heeft betrokken bij de besluitvorming. Verweerder heeft toegelicht dat het niet toekennen van de urgentieverklaring het eiseres niet onmogelijk maakt om een toereikende levensstandaard te behalen, omdat zij en haar kinderen een woning tot hun beschikking hebben. Deze grond slaagt daarmee niet.
4.6.
Over het beroep van eiseres op de artikelen 10, 12 en 22 van de Grondwet overweegt de rechtbank als volgt. Het beroep op artikel 10 van de Grondwet slaagt niet, omdat verweerder met het bestreden besluit niet de persoonlijke levenssfeer van eiseres heeft geschonden.
Het beroep op artikel 12 van de Grondwet slaagt evenmin. In dit artikel is geregeld onder welke omstandigheden zonder toestemming van de bewoner een binnentreding van een woning is geoorloofd. Aangezien verweerder niet een woning van eiseres is binnengetreden, kan alleen al daarom het beroep op artikel 12 van de Grondwet niet slagen.
In artikel 22, tweede lid, van de Grondwet is bepaald dat bevordering van voldoende woongelegenheid voorwerp van zorg van de overheid is. Deze bepaling brengt niet met zich dat de overheid voor alle burgers een woning moet garanderen. Van strijd (van de Huisvestingsverordening) met de Grondwet is daarom geen sprake.
4.7.
De grond dat toepassing van de hardheidsclausule dwingt tot afgifte van een urgentieverklaring slaagt niet. De rechtbank overweegt dat een beroep op de hardheidsclausule beoordeeld dient te worden. De rechtbank beoordeelt echter de toepassing van de hardheidsclausule terughoudend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid heeft kunnen afzien van gebruik van de hardheidsclausule. Gelet op wat is overwogen is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake zou zijn van een schrijnende situatie. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres zich in een lastige positie bevindt en liever een eigen onderkomen voor zichzelf en haar kinderen wil, is de situatie van eiseres niet zodanig schrijnend dat zij voorrang zou moeten krijgen boven de vele andere woningzoekenden in Rotterdam, waarvan er velen ongetwijfeld ook in moeilijke (woon)omstandigheden leven.
5. De conclusie van de rechtbank is dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.