ECLI:NL:RBDHA:2022:11598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op basis van Huisvestingsverordening Den Haag

Op 7 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een COPD-patiënt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij klachten ondervond door vocht in haar woning en de sigarettenrook van haar huisgenoten. Het college heeft haar verzoek afgewezen, stellende dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 en dat er geen sprake was van een urgent woonprobleem. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze afwijzing kon komen. De rechtbank benadrukte dat eiseres in onzelfstandige woonruimte woont en dat zij haar woonprobleem had kunnen voorzien. Bovendien heeft zij niet aangetoond dat zij niet op de particuliere woningmarkt een woning kan huren. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres geschetste omstandigheden niet leidden tot onbillijkheden van overwegende aard, waardoor het college gehouden was om een urgentieverklaring te verstrekken. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen urgentieverklaring krijgt en dat het college niet verplicht is de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. Z. Haidary).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 29 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gehoord via een beeldverbinding op 19 oktober 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. [A], kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij als COPD-patiënt klachten heeft door vocht in haar woning en door de sigarettenrook van haar huisgenoten. Verweerder heeft het verzoek om een aantal redenen afgewezen, onder meer omdat eisers het woonprobleem had kunnen voorzien en omdat zij er niet alles aan heeft gedaan om het probleem zelf op te lossen. Eiseres is het hier niet mee eens.
Wat heeft verweerder beslist?
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4:5, aanhef onder b, c, d, f en l, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. [1] Eiseres huurt een kamer en heeft dus geen zelfstandige woonruimte. Ook is volgens verweerder geen sprake van een urgent woonprobleem. Verder werpt verweerder eiseres tegen dat zij naar Nederland is gekomen zonder over een passende woning te beschikken en dat zij had kunnen voorzien dat het huren van een kamer en het delen van een woning met medebewoners een probleem kon worden vanwege haar gezondheidsklachten. Ook kan eiseres volgens verweerder haar woonprobleem oplossen door het huren van een studio of woning op de particuliere woningmarkt. Er is volgens verweerder geen reden om de hardheidsclausule toe te passen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Zij is in feite dakloos. Zij komt alleen in aanmerking voor urgentie als zij in zelfstandige woonruimte woont, maar er wordt haar helemaal geen kans geboden om zelfstandig te gaan wonen. Haar medische klachten door COPD verergeren door vocht in de woning en door rokende huisgenoten. Zij doet er alles aan om haar woonprobleem op te lossen. De woning verkeert in slechte staat en is van onvoldoende kwaliteit. Dit zorgt voor stress en spanning. Er is geen sprake van verwijtbaarheid of toerekenbaarheid. Zij had niet kunnen weten dat haar huisgenoten zouden roken. Verder stelt eiseres dat zij niet genoeg geld heeft om een particuliere woning te huren. De Huisvestingsverordening en het bestreden besluit zijn in strijd met hogere regelgeving, onder meer met de Huisvestingswet, en met de bedoeling van de wetgever. De Huisvestingsverordening is gebrekkig gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft niet bewezen dat hij na invoering van de verordening in 2015 actief bezig is geweest om de problemen op de woningmarkt op te lossen en heeft niet aangetoond dat een nieuwe verordening in 2019 noodzakelijk was. Verweerder heeft ten slotte onvoldoende gemotiveerd waarom zij geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan doen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is de Huisvestingsverordening in strijd met de Huisvestingswet?
4. Ten aanzien van de beroepsgronden die namens eiseres zijn aangevoerd over de Huisvestingsverordening, merkt de rechtbank op dat deze overeenkomen met de gronden die de gemachtigde van eiseres en kantoorgenoten van de gemachtigde hebben aangevoerd in eerdere procedures. Nu de rechtbank zich hier al eerder over heeft uitgelaten, volstaat zij met een verwijzing naar eerdere uitspraken. [2]
Is er een urgent woonprobleem?
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem in de Huisvestingsverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring, gelet op de tekst ervan, een bepaalde mate van beoordelings- en beleidsruimte toekomt. Dit leidt er toe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen heeft als doel de verdeling van de woningvoorraad onder de vele woningzoekenden op een zo rechtvaardig mogelijke manier te regelen. Het verlenen van voorrang aan de één betekent namelijk dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten. Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan de weigeringsgronden uit het opgestelde beoordelingssysteem. Dit beleid is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. [3] Het woningtekort is een landelijk probleem en leidt niet tot de conclusie dat verweerder een ruimer beleid zou moeten voeren bij het toekennen van urgentieverklaringen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiseres niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt, omdat de weigeringsgronden van artikel 4:5, aanhef onder b, c, d, f en l, van de Huisvestingsverordening van toepassing zijn. Eiseres woont nu in onzelfstandige woonruimte. Zij had haar woonprobleem kunnen voorzien. Zij heeft er zelf voor gekozen om vanaf de Nederlandse Antillen terug te komen naar Nederland zonder dat zij over passende woonruimte beschikte. Zij had eerst kunnen nagaan wat het rookbeleid was in de woning voordat zij er een kamer huurde. Zij heeft ook niet aangetoond dat er daadwerkelijk een vochtprobleem is en dat zij er alles aan heeft gedaan om het probleem op te lossen, bijvoorbeeld door de verhuurder te vragen het op te lossen. Verder reageert zij niet optimaal op het woningaanbod van Woonnet Haaglanden. Zij heeft niet met stukken onderbouwd dat zij, zoals zij ter zitting heeft gesteld, geen woning zonder lift kan accepteren. Ook verkleint zij haar kans op een sociale huurwoning aanzienlijk door het beperkte zoekprofiel dat zij heeft ingesteld. Ten slotte heeft zij niet aangetoond dat zij niet op de particuliere woningmarkt een woning kan huren. Nu zich algemene weigeringsgronden voordoen, kon verweerder de aanvraag afwijzen zonder toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag met betrekking tot de medische problematiek van eiseres.
Had verweerder toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule?
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres geschetste omstandigheden niet leiden tot onbillijkheden van overwegende aard waardoor verweerder gehouden was om, in afwijking van het beleid, alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. Hierbij is van belang dat eiseres er niet alles aan heeft gedaan om haar woonprobleem zelf op te lossen en dat zij niet heeft aangetoond dat zij vanwege haar medische klachten met spoed zou moeten verhuizen.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt. Verweerder hoeft de kosten die eiseres voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met de uitspraak op het beroep, dan kunt u een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:5 van de huisvestingsverordening weigert verweerder de urgentieverklaring indien naar zijn oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
2.Zie de uitspraken van deze rechtbank van 14 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3481) en 16 februari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1045) en de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 24 september 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:4727), 2 november 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:5701) en 1 december 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:5870).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:628).