Beoordeling rechtbank
13. De rechtbank heeft partijen ter zitting na de behandeling van het beroep bij wijze van voorlopig oordeel aangegeven dat alle “medische beroepsgronden” slagen. De rechtbank heeft dit nader toegelicht en als volgt samengevat:
- Verweerder had gelet op de FMMU-adviezen en de vele indicaties in de gehoren van eiser, waar eisers in de aanvullende gronden van beroep gedetailleerd op hebben gewezen, moeten vaststellen dat sprake is van relevante medische letsels en problematiek die verband houden met de kern van het relaas en dus zelf een FMO moeten entameren gelet op artikel 18 Procedurerichtlijn en de neerlegging van die verplichting in nationale regelgeving en eigen beleid;
- Een FMMU-advies is een advies dat moet worden betrokken bij het horen én bij het beslissen omdat het zorgvuldig horen de door het FMMU geconstateerde beperkingen niet opheft. In de besluiten is geen enkele overweging gewijd aan de gevolgen van de beperkingen voor het beslissen en dus de beoordeling in hoeverre verweerder kan uitgaan van de afgelegde verklaringen;
- Verweerder kan het zogenoemde “onderdelenvereiste” niet ten grondslag leggen aan zijn beslissing om geen waarde toe te kennen aan de bevindingen van het iMMO;
- Verweerder miskent de bewijswaarde van forensisch medisch onderzoek door het “niet begrijpen” dat uit forensisch medisch onderzoek nu juist wel een causale relatie tussen het relaas en de vastgestelde medische problematiek en waargenomen littekens kan blijken;
- Verweerder dient, indien hij niet onverkort uitgaat van de bevindingen van het iMMO, een deskundige in te schakelen voor het verrichten van een zogenoemde contra-expertise.
15. De rechtbank heeft ter zitting van 6 december 2022 partijen opmerkzaam gemaakt op de omstandigheid dat de Afdeling op korte termijn uitspraak zou gaan doen over onder meer het zogenoemde” onderdelenvereiste” en daarbij medegedeeld dat de rechtbank de behandeling van de beroepen niet zal aanhouden in afwachting van deze uitspraak. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 7 december 2022 haar vaste jurisprudentie, waarbij zij het onderdelenvereiste in het leven heeft geroepen, verlaten en ook geconcludeerd dat aan deze juridische eis vanuit medisch wetenschappelijk oogpunt eenvoudigweg niet kan worden voldaan (ECLI:NL:RVS:2022:3615). De Afdeling heeft in deze uitspraak het juridische kader voor verweerder om iMMO-rapportages op juiste wijze in de besluitvorming te betrekken nader uiteengezet. Verweerder is door de rechtbank op 7 december 2022 geattendeerd op deze uitspraak, maar heeft hierin tot op heden geen aanleiding gezien om de besluiten in te trekken. 16. De rechtbank motiveert haar conclusie dat alle beroepsgronden die betrekking hebben op de medische aspecten van de onderhavige procedure slagen voorts als volgt
Medische adviezen in nationale procedure
17. In het kader van hun nationale procedures zijn eisers meermaals door het FMMU gezien ten aanzien van medisch advies in het kader van het horen en beslissen. Op 28 juli 2020 is door FMMU geadviseerd dat eisers door een arts gezien moeten worden voor een definitief oordeel. Op 24 oktober 2020 is eiseres door een arts van het FMMU beoordeeld. Eiser is op 5 februari 2021 door een arts van het FMMU beoordeeld. Eiseres is op 22 mei 2021 nogmaals gezien door Medifirst. Bij zowel eiser als eiseres heeft het FMMU beperkingen
ten aanzien van het horen en beslissengeconstateerd.
18. In de bestreden besluiten is niet aangeven op welke wijze met deze beperkingen rekening is gehouden bij het beslissen en bij het formuleren van tegenwerpingen op grond waarvan het relaas ongeloofwaardig is geacht. In het verweerschrift is het navolgende vermeld:
(…)
Op 6 februari 2021 is door de FMMU een advies uitgebracht waaruit naar voren komt dat eiser gehoord kan worden, maar dat beperkingen bestaan die relevant zijn voor het horen en beslissen. Opgemerkt is dat eiser psychische problemen heeft waarvoor hij psychiatrisch wordt behandeld, dat hij achterdochtig en angstig is en dat zijn geheugen te wensen overlaat zodat hij mogelijk niet altijd compleet zal kunnen verklaren. Tijdens het gehoor is rekening gehouden met de beperkingen van eiser. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat de gehoorambtenaar expliciet kenbaar heeft gemaakt dat zij op de hoogte was van het advies, maar ook dat zij meermaals aan eiser heeft gevraagd of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden. Eiser heeft daarop bevestigend geantwoord en aangegeven dat hij het gehoor wilde doen. Tijdens het gehoor heeft de gehoorambtenaar eiser verder meerdere malen gevraagd hoe het ging en regelmatig een pauze ingelast. Ten slotte heeft eiser aangegeven dat hij tevreden was met het verloop van het gehoor. Uit het gehoor blijkt naar het oordeel van verweerder verder niet dat eiser onmiskenbaar niet in staat was om zijn relaas naar voren te brengen. Verweerder meent dan ook dat hij heeft mogen uitgaan van de door eiser tijdens het nader gehoor afgelegde verklaringen.
(…)
19. De rechtbank overweegt dat de besluiten reeds dienen te worden vernietigd omdat de besluiten geen blijk geven van het in acht nemen van de beperkingen. Het vaststellen of sprake is van beperkingen bij het horen of beslissen vergt een medische beoordeling. Dit medische oordeel kan niet worden gegeven door een hoormedewerker. Het vanwege het FMMU-advies door de hoormedewerker vergewissen of de vreemdeling een pauze nodig heeft volstaat dus niet. Evenmin kan eiser in staat worden geacht om zelf te beoordelen of hij lichamelijk en geestelijk in staat is om het gehoor te laten plaatsvinden. Daargelaten dat het maar zeer de vraag is of een vreemdeling zelf in staat is om te kunnen beoordelen of hij medisch gezien zonder beperkingen kán verklaren, miskent het stellen van deze vraag aan een vreemdeling ook dat een vreemdeling doorgaans geen “nee” zal willen zeggen omdat dit de procedure mogelijk zal vertragen en omdat niet wordt overzien dat dit niet zal worden uitgelegd als het de autoriteiten niet ter wille willen zijn. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats van 21 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3705). Overigens is de maatstaf die verweerder kennelijk hanteert dat enkel niet van verklaringen mag worden uitgegaan als de vreemdeling “onmiskenbaar niet in staat is om zijn relaas naar voren te brengen” onjuist. Verweerder dient steeds als beperkingen zijn geconstateerd, deze beperkingen -kenbaar- bij zijn besluitvorming te betrekken, ook indien de bevindingen van het FMMU niet zo “stellig” zijn. Beroepsgrond ambtshalve FMO starten verweerder
20. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder zoals vervat in de bestreden besluit dat hij niet gehouden is nader medisch onderzoek te verrichten en dat verweerder bij de gehoren voldoende rekening heeft gehouden met de vastgestelde beperkingen, onnavolgbaar is. Kortheidshalve verwijst de rechtbank voor het relevante kader ten aanzien van de afweging om een FMO te starten naar haar bovengenoemde uitspraken, waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van het toetsingskader zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2022, waarbij de eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank van 18 februari 2021 is bevestigd ( ECLI:NL:RVS:2022:1584). 21. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van de beschreven littekens, de psychische klachten, de door eiser overgelegde medische informatie, de FMMU-adviezen en de verklaringen van eiser een FMO had moeten starten alvorens een beslissing op de aanvraag te nemen. Verweerder had zich, voor zover eiser zijn relaas niet met zijn verklaringen reeds aannemelijk had gemaakt, er eerst van dienen te vergewissen of hij de verklaringen van eiser aan zijn beoordeling te grondslag mocht leggen of dat hij bij het beoordelen van de verklaringen rekening moest houden met het niet in staat zijn om compleet, coherent en consistent te verklaren. Tevens had verweerder moeten onderzoeken of uit forensisch medisch onderzoek steun voor de verklaringen van eiser zou blijken. Verweerder was hiertoe gehouden op grond van artikel 18 Procedurerichtlijn en zijn samenwerkingsplicht, zoals neergelegd in artikel 4 Kwalificatierichtlijn. De beroepsgronden van eisers slagen dan ook.
22. Verweerder heeft in de onderhavige procedure dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat medisch onderzoek niet relevant was gelet op de indicaties voor beperkingen om te kunnen verklaren, de mogelijke aanwezigheid van medische problematiek en de waargenomen littekens en de verklaringen van eiser over het causale verband hiertussen nu dit ziet op de kern van de asielrelazen. Verweerder heeft dus zelf geen initiatief genomen om een FMO op te starten en is daartoe evenmin overgegaan nadat eiser hem expliciet had verzocht dit te doen. Verweerder heeft deze verplichting zowel in de bestuurlijke fase als in de beroepsfase dan ook miskend, waarna eisers uiteindelijk zelf een FMO hebben ingebracht, dat alle door hen ingenomen stellingen onderschrijft.
23. In de door eiser ingebrachte iMMO-rapportage zijn eveneens conclusies getrokken over de mate van waarschijnlijkheid dat de vastgestelde littekens consistent zijn met het gestelde geweld. Ook de psychische klachten worden vanwege de aard, inhoud en het verloop van de klachten en verschijnselen beoordeeld als typerend voor het gestelde ondergane geweld in land van herkomst. Gelet op die conclusies is ook overigens aldus het standpunt dat verweerder heeft vermeld in de bestreden besluiten, dat niet valt in te zien dat een forensisch medisch onderzoek de gestelde problemen aannemelijk kan maken, niet te volgen.
24. Eisers hebben hangende hun beroepen op 13 mei 2022 een FMO rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) ingediend.
25. In deze rapportage worden (op pagina 20) de volgende conclusies getrokken ten aanzien van de medische (lichamelijke en/of psychische) problematiek van eiser:
“A. Kan de medische (lichamelijke en/of psychische) problematiek zijn voortgekomen uit het gestelde geweldsrelaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag?
A1. In welke mate, volgens de gradaties van het Istanbul Protocol, geldt dit voor de lichamelijke problematiek?
Er zijn na onderzoek 7 littekens beoordeeld. Deze zijn allen beoordeeld als consistent met het gestelde geweld. De pijn in de rechterknie is beoordeeld als consistent, de hoofdpijn en duizeligheid worden niet beoordeeld. De onrust is beoordeeld als psychosomatische klacht. De wisselende zwelling van de enkels is niet beoordeeld.
A2. In welke mate, volgens de gradaties van het Istanbul Protocol, geldt dit voor de psychische problematiek?
Ja, de geobserveerde lichamelijke en psychische spanningsklachten, de gerapporteerde
specifieke herbelevingen en de specifieke triggers en vermijding worden vanwege de aard,
inhoud en het verloop van de klachten en verschijnselen beoordeeld als typerend voor het
gestelde ondergane geweld in land van herkomst. Zie voor een uitgebreide onderbouwing
paragraaf 6.2.
B. Was er ten tijde van de eerdere asielgehoren (J01 en J03) sprake van medische problematiek die interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren in het kader van de asielaanvraag?
De geconstateerde lichamelijke en psychische problematiek van betrokkene ten tijde van de IND gehoren (J01 en J03) zal beperkingen hebben gegeven die zeer waarschijnlijk hebben
geïnterfereerd met het compleet, coherent en consistent verklaren (zie hoofdstuk 7).”
26. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de in het iMMO rapport vastgestelde medische beperkingen van eiser.
27. De rechtbank stelt vast dat in de iMMO-rapportage onderbouwd is ingegaan waarom, ook in het geval van eiser, niet voldaan kan worden aan het zogeheten onderdelenvereiste. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar bovengenoemde uitspraken van de rechtbank, deze zittingsplaats, dat het zogeheten onderdelenvereiste, zoals iMMO aangeeft, een wetenschappelijk fundament ontbeert. Het ontbreken van een passage in de iMMO-rapportage, waarin aangegeven wordt op welke onderdelen van het relaas de vastgestelde beperkingen van invloed waren betekent daarom volgens de rechtbank niet dat verweerder in het geheel geen verplichtingen meer heeft ten aanzien van die rapportage.
28. Met het enkele standpunt dat niet voldaan wordt aan het onderdelenvereiste heeft verweerder de conclusies uit de iMMO-rapportage niet terzijde kunnen schuiven. Verweerder heeft niet gesteld dat en waarom de iMMO-rapportage niet inzichtelijk en concludent zou zijn. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voorbij mogen gaan aan de conclusies uit de iMMO-rapportage. Verweerder had of een medisch deskundige moeten inschakelen indien verweerder de conclusie uit de rapportage wenst te bestrijden, of alsnog nader moeten onderzoeken wat de betekenis van de conclusie is geweest ten aanzien van eiseres haar verklaringen in de eerdere gehoren en moeten motiveren waarom bij deze aanvraag het asielrelaas van eiseres, gelet op die conclusies uit de iMMO-rapportage, nog steeds ongeloofwaardig wordt geacht.
29. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eisers dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de conclusies uit iMMO-rapportage dat de psychische problematiek van eiser zeer waarschijnlijk heeft geïnterfereerd aan het vermogen van eiseres om compleet, coherent en consistent te verklaren.
De rechtbank verwijst voor deze conclusie ook naar de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3615). Geloofwaardigheidsbeoordeling asielrelaas
30. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zijn besluitvorming niet met de van hem te vereisen zorgvuldigheid heeft voorbereid. Verweerder is ten onrechte integraal uitgegaan van de door eisers afgelegde verklaringen zonder -kenbaar- rekening te houden met de beperkingen die eisers hebben om te kunnen verklaren. Verweerder heeft eveneens ten onrechte nagelaten een FMO te starten om in het kader van zijn samenwerkingsplicht te bezien of medische bevinden steunbewijs kunnen opleveren en zo actief en grondig te onderzoeken of eisers bescherming behoeven. Verweerder heeft bovendien niet onderkend dat het iMMO-rapport de relazen ondersteunen en hij deze bevindingen van het iMMO moet betrekken bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling indien hij deze bevindingen niet bestrijdt met een door een medisch deskundige verrichte contra-expertise. Dit alles heeft vanzelfsprekend zijn weerslag op de (rechtmatigheid van de) in de bestreden besluitvorming verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder zal dan ook opnieuw grondig en welwillend moeten onderzoeken en moeten beoordelen of de verzoeken om internationale bescherming van eisers en hun zeven minderjarige kinderen moeten worden ingewilligd. Gelet op deze conclusie behoeft de beroepsgrond dat verweerder de mishandeling van eiseres als zelfstandig element had moeten beoordelen thans geen bespreking.
31. Verweerder heeft in zijn verweerschrift overwegingen gewijd aan de (kopie van de) oproep, maar tevens aangegeven dat de beoordeling van de beschermingsbehoefte indien sprake blijkt van een “echte” oproep meer tijd vergt dan thans ter beschikking staat. Eisers hebben aangegeven gelet op de aanzienlijke medische problematiek en de eerdere verplaatsing van het onderzoek ter zitting vanwege de verhindering van de eerdere gemachtigde van eisers een einduitspraak te wensen en geen nadere aanhouding. De rechtbank heeft met partijen besproken en afgesproken dat eisers zullen proberen om de originele oproep te bemachtigen en die, ongeacht van de stand van de onderhavige procedure, zullen overleggen aan verweerder. De rechtbank heeft partijen in dit kader gewezen op IB 2022/89 (“voorleggen zaken Russische Federatie”). Verweerder heeft toegezegd een originele oproep te zullen onderzoeken en naar aanleiding van die onderzoeksbevindingen een nadere beslissing te nemen of een oproep van de Russische autoriteiten in verband de mobilisatie reeds een grond voor vergunningverlening is zonder daarvoor te “eisen” dat eisers een opvolgende aanvraag indienen. Omdat het ongewis is of en wanneer eisers een originele oproep kunnen bemachtigen en omdat alle overige beroepsgronden slagen, heeft de rechtbank ter zitting en in overleg met partijen bepaald dat een einduitspraak volgt en het onderzoek in deze zaak niet wordt aangehouden in afwachting van het verkrijgen en onderzoeken van een mogelijk originele oproep.
Arrest X van het Hof van Justitie van 22 november 2022
32. Ter zitting heeft de rechtbank partijen gewezen op het arrest van het Hof van 22 november 2022 in de zaak X (ECLI:EU:C:2022:913).
In het dossier bevinden zich BMA-adviezen ten behoeve van eiser en ten behoeve van dochter [naam] . De rechtbank heeft met partijen besproken dat hoewel de besluiten van 6 januari 2022, waarbij is bepaald dat geen (verder) uitstel van vertrek wordt verleend, niet ter toetsing voorliggen, deze besluiten niet voldoen aan het Unierecht zoals het Hof dit nader heeft geduid in het arrest van 22 november 2022. De rechtbank heeft hierbij gewezen op rechtsoverweging 81 die betrekking heeft op het ontvangen van zorg.
Het Hof heeft in rechtsoverweging 81 het navolgende overwogen:
(…)
81 Hoewel een dergelijk verbod ook geldt zolang de betrokken lidstaat niet in staat is om de eigenlijke verwijdering van de betrokken derdelander zodanig te organiseren dat met name wordt gewaarborgd dat hij niet zal worden blootgesteld aan een risico dat zijn ziekte of zijn pijn tijdens die verwijdering aanzienlijk en op onomkeerbare wijze verergert, kan daaruit niet worden afgeleid dat het, om jegens die derdelander een terugkeerbesluit vast te kunnen stellen of om hem te kunnen verwijderen, volstaat dat deze lidstaat waarborgt dat hij tijdens zijn verwijdering passende zorg zal ontvangen. De betrokken lidstaat dient zich er namelijk van te vergewissen dat de betrokkene, wanneer zijn gezondheidstoestand zulks vereist, niet alleen tijdens de verwijdering zelf, maar ook daarna in het land van bestemming zorg ontvangt (zie naar analogie arrest van 16 februari 2017, C. K. e.a., C‑578/16 PPU, EU:C:2017:127, punten 76‑82).
33. De rechtbank heeft met partijen besproken dat het BMA-advies en het daarop gebaseerde afwijzende artikel 64 Vw-besluit geen blijk geeft van het vergewissen of eiser de door hem benodigde zorg ook zal ontvangen. Ter illustratie hiervan heeft de rechtbank geduid op het BMA-advies van 29 september 2021 voor zover het navolgende wordt vermeld:
(…)
1a. Heeft betrokkene één of meerdere medische klachten?
Ja, betrokkene heeft medische klachten.
1b. Zo ja, wat is de aard van de klachten? Kunt u hierbij een samenvatting geven van de meest belangrijke klachten en/of diagnostiek ?
Uit de informatie verkregen van de gemachtigde behandelaars en het reeds bestaande dossier komt naar voren dat betrokkene PTSS en een ernstige depressie met psychotische kenmerken heeft. Daarnaast heeft hij last van migraine.
De PTSS heeft angst- en dwangstoornissen en suïcidaliteit tot gevolg. Betrokkene heeft meerdere suïcidepogingen gedaan, nadat zijn overleden vader hem riep. Op 22 september 2019 ondernam hij een suïcidepoging door middel van een overdosis medicatie.
In Duitsland is hij in juli-augustus 2019 opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. Daar zijn bovengenoemde diagnosen gesteld.
(…)
4. Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?
Bij uitblijven van de genoemde behandeling verwacht ik wel een medische noodsituatie op korte termijn, want betrokkene heeft tenminste eenmaal een suïcidepoging met medicatie ondernomen. Bij uitblijven van behandeling bestaat er een risico op recidief
suïcidepoging.
(…)
5b. Als reisvoorwaarden nodig zijn, kunt u hierbij aangeven welke
medische reisvoorwaarden bij de reis noodzakelijk zijn?
Ik heb wel aanwijzingen dat enige medische voorziening door anderen (derden) noodzakelijk is, namelijk:
Tijdens de reis: wegens het risico op suïcidaliteit tijdens de reis wordt medische begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige geadviseerd. Deze kan tevens de medicatie
tijdens de reis beheren.
(…)
6a. Is behandeling, in algemeen medisch-technische zin, voor de onder 1a en 1b beschreven klachten, op enige plaats in Rusland aanwezig ?
Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie m.b.t. de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering, concludeer ik dat de behandeling
aanwezig is.
6b. Zo ja, waaruit bestaat deze behandeling en waar wordt bedoelde behandeling bijvoorbeeld gegeven? (Bijv. in welk soort instellingen, met welk type hulpverleners, met welke medicijnen). Kunt u beoordelen of de eventuele beschikbare behandeling
voldoende is om een medische noodsituatie op korte termijn te
voorkomen ?
Met betrekking tot de therapie zoals genoemd onder vraag 2b:
Uit brondocument AVA 14605 blijkt dat een psychiater aanwezig is o.a. in het Alexeevskaya Psychiatric City Hospital te Moskou. Hier kan ook crisisinterventie plaatsvinden zoals bijvoorbeeld bij een suïcidepoging.
Uit brondocument AVA 14694 blijkt dat een huisarts aanwezig is o.a. in het City Polyclinic # 5 te Moskou.
Met betrekking tot de medicatie zoals genoemd onder vraag 2b:
Uit brondocument AVA 14605 blijkt dat het middel mirtazapine aanwezig is in o.a. Nota Bene te Moskou.
Uit brondocument AVA 14628 blijkt dat het middel risperidon aanwezig is in o.a. Vitapharm te Moskou.
Uit de brondocumenten blijkt niet of het middel rizatriptan (of een van zijn alternatieven) aanwezig is. De afwezigheid van dit middel zal niet leiden tot een medische noodsituatie op de korte termijn.
(…)
34. In het besluit van 6 januari 2022 is overwogen dat “de IND geen betekenis toekent aan niet onderbouwde stellingen over enig beletsel dat in de weg staat aan het verkrijgen van toegang tot de benodigde zorg. Hiertoe wordt verwezen naar paragraaf A3/7.1.5 Vc. De bewijslast dat betrokkene geen toegang zal hebben tot deze medische zorg rust op
betrokkene en hij is bij brief van 11 november 2021 in de gelegenheid gesteld om aan de hand van documenten aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem niet toegankelijk zou zijn.”
35. De rechtbank overweegt dat zowel de beoordeling “medische noodsituatie op korte termijn” als de beoordeling van “beschikbaarheid van de behandeling in medisch technische zin” niet volstaan om te onderzoeken of sprake is van medische uitzettingsbeletselen. De rechtbank leidt uit het arrest van Hof -in ieder geval- af dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden zoals die reeds uit het dossier blijken moet betrekken bij de vraag of eiser na terugkeer zorg
zalontvangen. Het Hof verwijst naar punten 76‑82 uit C.K. EU:C:2017:127) en overweegt dat de betrokken lidstaat zich moet vergewissen of eiser in het land van bestemming zorg ontvangt. Dit behelst een feitelijke beoordeling waarbij het Hof, naar het oordeel van de rechtbank, dus de bewijslast bij verweerder legt indien eiser feiten en omstandigheden heeft aangedragen die deze beoordeling regarderen.
In dit geval, zo heeft de rechtbank met partijen besproken, heeft eiser meerdere tentamens suïcide gedaan en wordt als benodigde zorg gewezen de aanwezigheid van een psychiater in Moskou waar een crisisinterventie kan plaatsvinden bij een (hernieuwde) suïcidepoging. Nu verweerder zelf, net als de rechtbank, kan vaststellen dat de plaats van herkomst van eiser 1767 kilometer verwijderd is van Moskou, niet is onderzocht of eiser zich kan vestigen in Moskou en eiser en eiseres zeven minderjarige kinderen hebben, heeft verweerder zich reeds hierom niet vergewist of eiser, wanneer zijn gezondheidstoestand zulks vereist, in het land van bestemming zorg ontvangt. Verweerder is daarbij, gelet op de inhoud van het dossier, op de hoogte van de forse medische problematiek van twee kinderen waarbij de oudste dochter, blijkens een BMA-advies van 28 oktober 2021, PTSS met psychotische overschrijdingen heeft en zich suïcidaal uit omdat zij soms stemmen hoort die haar opdracht geven een eind aan haar leven te maken en deze dochter hiervoor is behandeld bij de Mutsaertstichting van januari t/m december 2020. Daargelaten dat de rechtbank het onbegrijpelijk acht dat in dit BMA-advies is vermeld dat mantelzorg niet essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling, terwijl deze dochter nota ben minderjarig is, is de aanwezigheid van een psychiater en de mogelijkheid tot crisisinterventie in Moskou onvoldoende om het feitelijk ontvangen door eiser van die zorg indien deze (acuut) nodig is, aan te kunnen nemen. Verweerder heeft zich hiervan niet vergewist op de wijze die, zoals het Hof in het arrest X heeft geduid, uit het Unierecht dient te volgen. De rechtbank wijst in dit kader tevens naar rechtsoverweging 2.2 van de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3555) voor zover de Afdeling heeft overwogen dat sinds C.K. de in BMA-adviezen te stellen reisvereisten ook moeten worden beoordeeld in het kader van artikel 3 van het EVRM en (…) dat bij de beantwoording van de vraag of het gestelde reisvereiste van een fysieke overdracht in een concreet geval ook daadwerkelijk kan worden verwezenlijkt, de beschikbaarheid en/of feitelijke toegankelijkheid van de daarvoor benodigde medische zorg aan de orde kan komen. 36. De rechtbank heeft er tevens op gewezen dat uit het arrest blijkt dat indien sprake is van medische uitzettingsbeletselen de autoriteiten geen terugkeerbesluit kunnen nemen. Anders dan in de nationale rechtspraktijk staan medische uitzettingsbeletselen dus in de weg aan het opleggen van een vertrekplicht en is het bieden van uitstel van vertrek niet op zijn plaats. Uitstel van een vertrekplicht kan immers pas aan de orde komen als een vertrekplicht is opgelegd en totdat de medische uitzettingsbeletselen weg zijn (genomen), bestaat er dus geen bevoegdheid om een vertrekplicht op te leggen. In de onderhavige procedure heeft verweerder in plaats van een volledige meeromvattende beschikking te nemen, de verzoeken om internationale bescherming afgewezen en de artikel 64 Vw-beoordeling als het ware losgekoppeld van de asielprocedure. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft eerder geoordeeld dat deze werkwijze niet geoorloofd is gelet op de uit het Unierecht afgeleide nationale wetssystematiek (uitspraak van 27 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10250), maar deze uitspraak is door de Afdeling bij uitspraak van 26 februari 2020 vernietigd (ECLI:NL:RVS:2020:626). Gelet op het arrest van het Hof van 22 november 2022 en ook gelet op de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3258) komt wederom de vraag op of de werkwijze om de artikel 64 Vw-beoordeling los te koppelen van de procedure waarbij een eerste verzoek om internationale bescherming wordt beoordeeld verenigbaar is met het Unierecht. 37. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1530) met betrekking tot de beoordeling van het hoger beroep van verweerder tegen de einduitspraak van de rechtbank van 15 maart 2021 in “TQ” (ECLI:NL:RBDHA:2021:2376). 38. Uit voorgaande overwegingen volgt dat de besluiten zullen worden vernietigd en verweerder opnieuw zal dienen te beslissen op de eerste asielaanvragen van eisers. De rechtbank kan hieraan geen termijn verbinden omdat uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat verweerder, indien hij niet zal uitgaan van de bevindingen van het iMMO medisch onderzoek zal moeten laten verrichten. Verweerder zal daarna – met inachtneming van de beperkingen die het FMMU, het iMMO en mogelijk zijn eigen medisch deskundige- het door eisers afgelegde relaas opnieuw moeten beoordelen en dus met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen moeten beslissen. Indien verweerder tot de conclusie zou komen dat hij de relazen niet geloofwaardig acht en verweerder het niet noodzakelijk acht om bescherming aan eisers te verlenen, zal verweerder moeten beoordelen of sprake is van medische uitzettingsbeletselen. Dit vereist een actuele en dus nieuwe beoordeling wat verweerder dient te doen voordat hij een terugkeerbesluit mag nemen en met inachtneming van het arrest X van het Hof van Justitie van 22 november 2022. Verweerder kan niet volstaan met het aannemen van een afwachtende houding totdat de Afdeling de gevolgen van het arrest X nader heeft betrokken in haar jurisprudentie. Verweerder is immers eenvoudigweg gehouden aan het Unierecht en zal, nu het Hof dit Unierecht nader heeft geduid, ten spoedigste zijn beleid in overeenstemming moeten brengen met het arrest X van 22 november 2022. Verweerder heeft tevens ter zitting toegezegd om onderzoek te zullen laten verrichten indien eisers een originele oproep in het kader van de mobilisatie in Rusland overleggen en hierbij aangegeven dat eisers niet gehouden zijn daarvoor een opvolgende asielaanvraag in te dienen omdat dit, gelet op de forse medische problematiek en de gezinssamenstelling, een aanzienlijke belasting met zich zou brengen.
39. Het beroep is gegrond zodat de rechtbank een proceskostenveroordeling zal uitspreken, waarbij de rechtbank de procedures als samenhangend beschouwt omdat het relaas van eiseres is gebaseerd op het relaas van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder gehouden is de kosten van de iMMO-rapportage te voldoen nu het laten opmaken van het iMMO-rapportage redelijk was en de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek zal aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft de hoogte van de factuur van het iMMO en de omvang van de door het iMMO verrichte werkzaamheden niet betwist. Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van zijn in de procedure gebrachte iMMO rapportage tot een bedrag van € 5.250,- .
De proceskosten bedragen in totaal € 6.768,-.